Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

bij volwassenen, de uitzweeting van den beginne af van stinkende gesteldheid, de huid loodkleurig, ongevoelig en hier en daar gangraeneus. Komt het in deze gevallen tot vorming van korsten, dan grijpt onder deze de gangraeneuse zweer rondom zich en verwoest de deelen in de diepte (rhupia escharotica, identisch met pemphigus gangraenosus). De rhupia roept op zich zelve bij hare ligtere vormen, bij de rhupia simplex, weinig algemeene verschijnselen te voorschijn, doch is van den begiune af met den cachectischen toestand der individuen verbonden en draagt er toe bij, dezen nog verder te verergeren. In nog hoogeren graad wordt de constitutie slechter bij de rhupia prominens, en bij de rhupia escharotica volgt meestal onder de gewone verschijnselen van geheele ondermijning der constitutie en uitersten graad van uitputting de dood binnen weinige weken; slechts als bij uitzondering kan zich de versterving bij haar beperken en een dragelijke toestand zich instellen.

In het gunstigste geval geneest de rhupia met eene voor altijd nablijvende vlek of met een likteeken.

Bij de behandeling der rhupia moet, nevens de meest oplettende zorg voor de huid, voornamelijk op versterking der constitutie en opheffing der algemeene ziekte gewerkt worden. Gelukt dit laatste niet, dan is ook de plaatselijke behandeling der rhupia vergeefs; gelukt het, dan vertoonen de plaatsen allengs grootere neiging tot genezing en de korsten vormen zich niet weder. Dit kan eenigermate bevorderd worden door het losmaken der korsten, door de voortdurende aanwending van laauw warme, ligt adstringerende omslagen en bij zeer slecht aanzien der zieke plaatsen door cauterisatie.

d. Etterachtige uitzweeting,

Puisten zijn met lympha of etter gevulde verhevenheden der opperhuid en ontstaan door plaatselijke oorzaken en door constitutionele ziekten. Zij kunnen zich uit bloedsophoopingen, uit knopjes, blaasjes, blaren of knobbels ontwikkelen. Zij kunnen van de oppervlakte der huid, of van de diepere lagen, of van de folliculi haren oorspong nemen. Vormt zich de etter in de diepere lagen, dan moet de oppervlakte eerst vernietigd worden, eer het kleine absces onder de opperhuid verschijnt. De inhoud der puist, aanvankelijk dikwijls helder, doorschijnend of melkachtig, beantwoordt volkomen aan den etter van andere abscessen, is nu eens dunner, waterachtiger, dan weder dik ker, rijker aan stoffen, is ten minste bij de grootste puisten gewoonlijk met vezelstofstremsels gemengd, die inzonderheid op den bodem der puist liggen. Dikwijls is de etter zeer vetrijk en dikwijls zijn er bloedligchaampjes bijgemengd, in die mate, dat de inhoud eene roodachtige of zwartachtige kleur vertoont. De inhoud der puist bevindt zich soms in eene eenvoudige holte, welker bedekking door de opperhuid, welker basis door de meestal hyperaemische, dikwijls verharde, soms vlakke, soms gezwollene, soms uitgeholde en bovendien dikwijls met eene croupeuse laag bedekte huid gevormd wordt. Of hij

bevindt zich in afgedeelde vakjes, die nu eens door het zamenvloeijen van meerdere puisten, dan weder door vezelstofaardige stremsels schijnen gevormd te zijn. Op den top der puist bevindt zich somtijds, inzonderheid bij de grootere puisten, een zwart puntje, dat aan de monding van eenen folliculus beantwoordt, of een navelvormig indruksel, hetwelk door een niet vernietigde uitlozingsbuis van eenen folliculus, waaraan de opperhuid gehecht is, wordt te weeg gebragt. De puist heeft eenen beperkten duur, naar gelang harer grootte soms eenen korteren, soms eenen langeren en eindigt alleen, wanneer zij zeer klein is, met eenvoudige verdrooging en laagsgewijze afstooting der opperhuid. Zeer dikwijls vormen zich meer of minder dikke korsten en roven van stroo-gele, donkergele, bruingele, groene, zwartbruine kleur en dikwijls ontwikkelt zich op de plaats der puist eene verzwering, die niet zelden aanmerkelijk in de diepte grijpt. Zelfs de uitgang in versterving is mogelijk.

De puisten hebben bovendien verschillende vormen.

1) De kleinste vormen of de etterblaasjes zijn de volgende: a) De etter-phlyctena, zoo als deze bijv. door inwrijving van oleum crotonis, door langere aanwending van mosterd, door pappen, sterk zweeten, of ook door prikkeling van vroeger aanwezige blaasjes ontstaat, is eene blaasjes vormige, doch met etter gevulde opligting der opperhuid, welke, wanneer zij eenigermate gespaard wordt, spoedig onder verdrooging en vorming van een dun korstje geneest en alleen bij mishandeling of andere ongunstige omstandigheden in verzwering overgaat.

b) De acne-puisten, kleine met geinfiltreerde wanden omgevene, langzaam te voorschijn komende puisten, welke waarschijnlijk uit vertakte smeerklieren afkomstig zijn, zonder korsten genezen, doch bij gebrek aan genoegzame zorg gaarne eene verharde plaats nalaten. c) Achor-puisten, eene zeer kleine ronde weinig uitpuilende puist, die dit eigenaardige heeft, dat zij eene korrelachtige dikke honig-gele of bruingele roof te weeg brengen.

2) De varus-puisten, ook wel psydracia genaamd, zijn nagenoeg ronde, de grootte van eene erwt vertoonende, met lympha, etter en vezelstofstremsels, dikwijls ook met eenig bloed gevulde, dikwijls uit verscheidene vakjes bestaande puisten, die gewoonlijk eene groenachtige of bruinachtige plaatsgewijze korst, zelden eene dikke roof vormen en bij welke gewoonlijk eene oppervlakkige verzwering plaats heeft, die echter alleen onder ongunstige omstandigheden in de diepte grijpt. 3) Eindelijk de etterblaren (phlyzacia) zijn breede ronde of onregelmatige, met etter of bloederig etterachtig exsudaat gevulde, meestal vlakke puisten, welke eene bruine of groene of zwartachtige dikke roof vormen en na welke zeer dikwijls eene in de diepte voortknagende verzwering intreedt.

De puisten zijn kleine abscessen in de huid of op hare oppervlakte. Het is zonder twijfel, dat het van den grootsten invloed is op den vorm van het absces, van welke plaats, of van de oppervlakte van het corpus papillare, of van het huidweef

--

sel, of van de daarin gelegene klierachtige organen de absces-vorming uitgaat. Het is echter tot dus verre nog niet gelukt, op grond van bepaalde feiten de plaats, van welke deze abscessen uitgaan, vast te stellen en wanneer ook bij enkele de plaats van oorsprong met waarschijnlijkheid kan worden bepaald, zoo is deze bij de meeste anderen zeer twijfelachtig en het kan niet worden goedgekeurd, wanneer op hypothesen de puisten naar dit beginsel onderscheiden worden. Wij kunnen veeleer tot hiertoe de puisten alleen naar haren uitwendigen vorm onderscheiden, die voorzeker in de meeste gevallen niet toevallig is, maar standvastig tot den aard der aandoening behoort, ofschoon overgangen van den eenen vorm in den anderen bij dezelfde ziekte voorkomen. Men kan niet zeggen, dat de afzonderlijke plaatsen der huid slechts voor den eenen of anderen vorm van puisten vatbaar zouden zijn, doch het is opmerkelijk, dat de groothlarige puisten het meest aan de onderste ledematen en aan de handen voorkomen. Het aantal puisten bij eene aandoening staat in eene zekere tegenovergestelde verhouding tot hare grootte, dewijl doorgaans bij de grootblarige puisten zich veel grootere tusschenruimten gezonde huid op de aangetaste plaatsen bevinden, dan bij de kleinblarige. De inhoud der puisten is somtijds dadelijk bij haar te voorschijn treden etter, doch in vele gevallen aanvankelijk eene vrij heldere lympha, die eerst na een nieuwe bloedsophooping van den omtrek vrij snel in etter overgaat. De korsten, welke op de puisten volgen, worden deels door de gesteldheid der door het eerste uitzweetings-proces afgezette vloeistof te weeg gebragt, doch zeer dikwijls eerst door opvolgende, na afloop der puisten intredende uitzweeting der huidvlakte. Meerdere vormen van puisten moeten als gevolg eener algemeene besmetting worden aangemerkt, zoo als de puisten der variolae, van den kwaden droes en der syphilis en deze puisten kunnen bij de gelijke algemeene aandoening nog eene verschillende gedaante hebben. Desgelijks kunnen verscheidene vormen van ecthyma als van eene ziekte der constitutie uitgaande puisten gelden en evenzoo moeten de puisten worden aangemerkt, die door het inwendig gebruik van tartarus emeticus worden te weeg gebragt. Andere puisten ontstaan door de plaatselijke aanraking der huid met verschillende stoffen en het hangt daarbij somtijds van individuele verhoudingen af, of slechts blaasjes of puisten ontstaan, zoo als bij de schurft, bij kwikuitslagen, bij insolatie, bij insectensteken, terwijl daarentegen enkele inwerkingen ten minste bij genoegzame hevigheid steeds door puistvorming gevolgd worden, bijv. de plaatselijke inwerking van tartaras emeticus, de inwerking van rottende zelfstandigheden (lykengift). Dikwijls breken enkele puisten uit, welke, wanneer ook de plaatselijke oorzaak niet kan worden opgespoord, toch blijkbaar slechts als geheel plaatselijke geringe ziekte eener kleine plaats der huid te beschouwen zijn. In nog andere gevallen vertoont zich de puist enkel als eene nagenoeg bij uitzondering voorkomende ontwikkeling van andere vormen van uitzweetingen der huid, zoo als de blaasjes bij miliaria, eczema, herpes, de blaren bij pemphigus en rhupia, de tuberkel bij acne, mentagra, lupus. Er blijven slechts weinige vormen van huidziekte overig, welke zonder aanwijsbare specifieke inwendige oorzaak en zonder regtstreeksche uitwendige beleediging der huid standvastig met puistvorming beginnen (impetigo, verscheidene vormen van ecthyma).

a. Acne simplex.

De puisten der acne simplex zijn afkomstig van ontstekingen der smeerkliertjes en wel waarschijnlijk ten deele, wanneer zij zich snel vormen, der kleinere, wanneer zij zich langzamer vormen, der vertakte. Zij zijn geïsoleerd staande etterophoopingen, welke nu eens op zich zelven als geheel onbeduidende verschijnselen optreden, doch dan weder de acne tuberculata vergezellen en ten deele uit deze zich ontwikkelen. Daar de tuberculeuse acne de gewigtigste aandoening is, zoo moet naar deze verwezen worden.

B. Impetigo.

De oorzaken der impetigo zijn in vele gevallen plaatselijke prikkeling onreinheid, behandeling van prikkelend stof, schurftmijten. Somtijds, inzonderheid in de lente, komt zij epidemisch voor, doch

zonder twijfel werkt in de meeste gevallen een habituele aanleg tot haar ontstaan mede, hetzij eene teedere, kwetsbare huid, hetzij deze of gene constitutionele verhouding; en wel neemt men de impetigo voornamelijk waar bij lymphatische, scrophuleuse voorwerpen, enkele vormen ook bij ondermijnde constitutie en bij zulke individuen, welke eene gebrekkige voeding hebben en in elk opzigt in ellende leven. De impetigo komt veelvuldiger voor in de jeugd en bij het vrouwelijk geslacht.

Zelden wordt het uitbreken der impetigo door duidelijke voorboden voorafgegaan, echter kunnen somtijds algemeen kwalijk bevinden, scheurende pijnen en zelfs koortsbewegingen den huiduitslag inleiden. Op eenen meestal rooden grond verheffen zich kleine etterblaasjes (achor-puisten), welke in onregelmatige hoopen digt opeengedrongen staan en welke van een dikwijls vrij aanmerkelijk gevoel van branden, spanning en steken vergezeld zijn. Zij zijn gewoonlijk van zeer korten duur, verharden weldra tot roven, welke zich door opvolgende uitzweeting meer of minder vergrooten. Dikwijls zwellen de aan de zitplaats der puisten beantwoordende watervaatsklieren.

acuut verloop is gedurende den geheelen tijd der aandoening meer of minder branden en jeuken aanwezig; echter kan de aandoening zonder nieuwe ontwikkeling van puisten door het afvallen der korsten in twee tot drie weken eindigen en laat slechts kleine donkere vlekken na. Zeer dikwijls echter hebben opvolgende uitbottingen plaats, of blijven de korsten langeren tijd vastzitten en vergrooten zich voortdurend. Dan wordt de uitslag zeer dikwijls zonder bijzondere gewaarwordingen verdragen, daarentegen nestelen zich bij morsige lijders gewoonlijk parasieten in den uitslag, of vormen zich bij zeer uitgeputte individuen onder de korsten verzweringen, die echter zelden zeer in de diepte gaan. Zulke gevallen kunnen jaren lang aanhouden.

Deze uitslag vertoont overigens nog vele verscheidenheden, welke men talrijke namen gegeven heeft. Het is onmogelijk, alle afwijkingen en wijzigingen in de beschrijving op te nemen.

Impetigo erysipelatodes is een vorm, bij welken eene zeer hevige bloedsophooping der huid en zwelling van het onderhuidsche celweefsel bestaat, overeenkomende met erysipelas, waarbij zich echter korsten vormen. Zij heeft gewoonlijk een acuut verloop en komt inzonderheid in het aangezigt voor.

Impetigo sparsa bestaat in eene enkele groep of wel in verspreide kleine groepen van puisten, welke zich vervolgens met roven van ongeveer een duim middellijn bedekken en op de verschillende deelen des ligchaams voorkomen. Zij is menigmaal eene acute aandoening, doch wordt inzonderheid aan de onderste ledematen zeer dikwijls chronisch en is bij zeer oude voorwerpen en cachectische individuen dikwijls zeer hardnekkig.

Impetigo figurata: groepen van puisten van verschillende

grootte en van ronden vorm, die zich weldra met ronde of ovale korsten bedekken, waarbij dikwijls verscheidene groepen zamen vloeijen. De korsten hebben somtijds een honigkleurig aanzien (melitagra), of stellen druipsteenvormige voortbrengsels daar (ALIBERT's stalactietvormige korstenuitslag). Deze komt inzonderheid bij jongelieden voor, vooral in het aangezigt en aan de bovenste ledematen, is meestal acuut, doch somwijlen door opvolgende uitbottingen chronisch.

Impetigo larvalis is een chronische vorm, die uit andere vormen ontstaat, met ineengevloeide zeer vast aangehechte vlakke en vrij gelijkmatige korsten van bruine kleur en inzonderheid bij kinderen in het aangezigt voorkomt (crusta lactea, tinea mucosa).

Impetigo granulata: verspreide of gedeeltelijk ineenvloeijende groepen van korsten op het behaarde gedeelte des hoofds, vooral bij jongere lieden, doch ook somwijlen bij oudere voorkomende. De haren worden broos, doch vallen gewoonlijk slechts gedeeltelijk uit. HEBRA beweert, eenen eigenaardigen vorm te hebben waargenomen, bij welken de puisten nimmer zamenvloeijen en de haren uitvallen, hij noemt dien achor decalvans.

Impetigo annularis: chronische vorm, die serpigineus in zich steeds vergrootende kringen voortschrijdt.

Impetigo scabida: uitgebreide vorming van zeer dikke korsten van graauwe, bruine of groene kleur, welke inzonderheid aan de ledematen voorkomt en soms eenigermate naar eene boomschors gelijkt. Onder de korsten is gewoonlijk eene sterke afscheiding, gaarne vormen zich zweren en de beweging is meer of minder bemoeijelijkt. Deze vorm komt nagenoeg alleen bij aanmerkelijke verwaarloozing of bij zeer cachectische voorwerpen voor.

Impetigo rodens: voortvretende zweren onder de korsten, welke zich in de vlakte, zelden in de diepte serpigineus uitbreiden en als een onmiddellijke overgang tot lupus kunnen worden beschouwd.

Therapie.

Wanneer de impetigo acuut optreedt, moet bij krachtige voorwerpen aanvankelijk matig antiphlogistisch gehandeld, de lijder op dieet gezet en een laxerend zout toegediend worden. Plaatselijke bloed onttrekkingen in de nabijheid der aangetaste plaats moeten vermeden worden, dewijl de wonden zich gewoonlijk met korsten bedekken. Vervolgens moet men het afvallen der korsten door vochtige warmte bevorderen. Wordt de toestand van langen duur, dan moeten de constitutionele verhoudingen voornamelijk in aanmerking genomen worden. Het best is het, wanneer men den uitslag door verbetering der constitutie kan genezen. Is de algemeene gesteldheid sedert het bestaan van den uitslag beter dan vroeger, dan moet men zich wel wachten, dezen met plaatselijke middelen te behandelen. andere gevallen moet eene onderdrukkende plaatselijke behandeling door opdroogende, adstringerende middelen steeds met groote voorzigtigheid worden aangeweud.

Ook in

« VorigeDoorgaan »