DE blonde Apollo op den Wagen voort gedragen
Van Paphos Koningin beftuurd door God Cupied:
Deeld beden aan de Jeugd van 't luftig 's Gravenhagen
Een deel Gezangen uyt: en Bagchus in 't verschiet
Kweekt Min en Digtvuur aan, men boord de Fonge
lingen
En Nimphen (die vol drift rykhalsden naar die Blâän)
De zoetheyd van de Min met luyder Keelen Singen,
En doet een ander weer met vreugd ten Reye gaan,
Op 't Streelend Maat-Gezang, en 't klinken van de
Snaren
Dat yders Hart verrukt, Des roept men uyt vol
Vreugd,
Ey Phœbus Dicht'ren God, ey kom zo alle Faren, En fchenk dan weer op nieuws wat aan de Haagsche Jeugd,