I n e 'er veel door. De Franken, een famenvloed van verscheiden Germanische volkeren, liepen dit geheele land af; en richtten 'er deerlyke verwoeftingen aan. AURELIANUS, die naderhand Keizer werd, doch die toen bevelhebber der zesde Gallikaanfche keurbende was, floeg hen deerlyk by Moguntiacum: zederd ondernamen zy verfcheiden invallen in Gallien, met een wisselvallig geluk. De Keizer PROBUS floeg hen. Het overfchot werd gedeeltelyk verdreven, en een gedeelte bleef met zyn verlof in Gallien, of aan beide oevers des Ryns wonen (q). De Saliers, een byzonder foort van Franken, die eertyds omtrent de rivier Sala in Frankenland fchyneri gewoond te hebben (r), van hier door hunne nabuuren de Saxen verdreven, hadden zich onder anderen ook in Taxandrien nedergezet (s). of Begerig om deze hunne woningen te behouden, zonden zy gezanten aan den Romeinfchen Veldheer Julianus, die tegen hen opgetogen, en wiens leger, reeds tot omtrent Tongeren genaderd was. Zy verzochten hem, dat, als zy zich gerust hielden, zy ongeftoord in hunne bezittingen mogten blyven. Zy boden hem mede aan, de grenzen des Ryks aan de zyde te bewaren; den Romeinen, de krygsvolkeren, die zy hun afvorderden, te en de gewoone fchattingen te betalen. Zy werden door zyn leger eerlang overvallen, zoo dat zy van verbaastheid raadeloos, zich met vrouw en kinderen, en al wat zy hadden, over 1 verzorgen, ga (a) VOPISCUS in Aureliano Cap. VII. & in Probo Cap. XIII. CLUVERII Germania Antiqua Lib. III. Cap. XVI. I. Boek Boek. gaven (t). Julianus ftond hen daarna eenige landen af (u), denkelyk dezelfden, die zy reeds bezaten, en onder deze waarfchynlyk geheel Taxandrien. Julianus, die hen het Kafteel der Menapiers ontnomen had, herstelde het zelve, nevens twee andere veftingen aan de Maas gelegen (v). Na den dood van Julianus, deden de Franken verfcheiden invallen in Gallien, met wisfelvallige uitflagen. 409. Omtrent het jaar 409, ftond de Keizer HONOHonorius ftaat hun RIUS, eenigen van hun toe, om zich aan de Galtoe in Gal.lifche zyde des Ryns, in Tongrien, dat is in het lien te wo landgebied der ftad Tongeren, neder te zetten, hen. alwaar zy, door zo veel Koningen, als zy fteden En IDEM ibid. LIBANIUS de laudibus Juliani, in notis VALESTI ad (v) AMMIANUS MARCELLINUS Lib. XVII. Cap. 18. Mr. 4 (w) GREGORIUS TURONENSIS Hiftor. Lib. II. Cap. 3. En alzo de Romeinen niet in ftaat waren, hunne 1. Boek. wingeweften te befchermen, hebben de Brabanders, en daar onder de inwoners van de Meyerye, zich Vrye staat Wefter. Het weftersche Keizerryk had onder AUGUS- 476. TULUS een einde genomen. De Romeinfche be- Einde des onder den alge-fchen zettingen bezaten echter nog, meenen Landvoogd SYAGRIUS, die te Soiffons Ryks zyn verblyf hield, een groot gedeelte van Gallien. Dezen waren met den Staat der Arborichen naauw verbonden. Klovis, Koning der Franken, verfloeg dien Landvoogd, en liet zich met de zynen dopen. Hy deed de Arborichen den oorlog aan; doch zy deden zo eenen dapperen tegenstand, dat hy genoodzaakt wierd, zich met hun te verdragen; mids dat de twee volkeren, door huwelyken, als andersfins, zich op het naauw fte verbonden. De Arborichen namen deze voorwaarden aan; 497. het welk gelegenheid gaf, dat zy onder de Fran- De Fran (2) ZOZIMUS Lib. VI. Cap. 5. ken I. Boek, ken verfmolten ken vereenigen zich met de Arbo richen. ken. 2 en te zamen een zeer magtig volk wierden. Hier door eindigde dit Gemeenebeft. De Romeinfche Krygsknegten , op de grenzen van Gallien in bezetting liggende, konden niet befluiten, zich den Gothen te onderwerpen. Zy begaven zich in dienft der Arborichen, en Franken, en ruimden hun de landen, die hun toevertrouwd waren, in, doch behielden in alles hunne oude gewoonten (a). Zy delen De Franken zetteden hunne overwinningen Gallien in voort. Zy maakten zich eindelyk van geheel twee Ry Gallien meefter, het welk zy den naam van FRANKRYK gaven. Zy verdeelden het in Auftrafien, en Weftrafien, of Ooft- en West-Frankryk. In ieder van het zelve ftelden zy byzondere Koningen aan. Ik zal van die allen, als buiten myn beftek, niet meer melden, dan daartoe volstrekt, om de aaneenschakeling te houden, nodig is. Ik merk alleen aan, dat Auftrafien alle de landen bevattede, die tusfchen den Ryn, de Moezel, de Maas, en de Schelde gelegen waren, en dus was Brabant gevolgelyk onder dit Ryk gelegen. De Hoofdstad van het zelve fchynt Metz geweest te zyn. Immers, de munten van THEODEBERT, of Diderik, oudsten zoon van Klovis, aan wien Auftrafien na deszelfs dood te beurt viel, zyn te Metz gemunt (b). Ooft Frankryk. Op hem volgden verfcheidene Koningen. Onder dezen was SIGEBERT, welke de zorg des Ryks op zynen Groothofmeefter Grimoald, zoon van Pipyn van Landen, die dezelfde waardigheid bekleed had, meeft aankomen liet. De Koning hield (a) PROCOPIUS de Bello Gothico Lib. I. Cap. 12. (b) GREGORIUS TURONENSIS Lib. IV. Cap. 22. VAN LOON Aloude Hollandfche Hiftorie Deel I. bladz. 248. hield zich met bet bouwen van Kloofters, en an- I. Boek. dere Godsdienftige geftichten op; zo dat Grimoald, zo veel gezags als de Koning zelf had (c). 'Er is geen huis, dat de Roomfche Kerk zo veel verrykt heeft, als dat van Grimoald. Zyne zufter Begga heeft, naar zommiger gevoelen (d), de or de der Begynen ingefteld. Deszelfs andere zufter Geertruid, heeft in het land van Stryen, naar alle waarschynlykheid, ter plaatze, daar nu Geertrui denberg is, een Kapel gefticht; die door Amandus Bisschop van Maaftricht ingewyd werd (e). De eerfte ftierf in het jaar 698, en de andere in het jaar 664. Gods. Brabant. By deze gelegenheid, zal het niet ondienftig Oorfprong zyn te onderzoeken, of de Chriften Godsdienft desChrifte in dezen tyd eerft, of wel vroeger in Brabant be-lyken kent geworden zy. Het fchynt, dat de Arbori- dienfts in chen wier gemeenebeft, als voorgemeld is, de Brabanders voornaamlyk uitmaakten, den Chriften Godsdienft omhelsden, en dat zy zich met de Franken, wier Koning Klovis zich had laten dopen, om die reden zo veel te gereder verzoenden, en één volk wierden (ƒ). Denklyk waren veele Inwoners hier te lande, den afgodifchen Godsdienft der Heidenen nog toegedaan. Want Eligius werd, om zyne uitmuntende kennis en deugden, tot Bisfchop van Noyon verhe ven. () VAN LOON Aloude Hollandfche Hiftorie Deel I. bladz. 276. (d) MIREI Fafti Belgici & Burgundici ad diem Martyrol. Rom. 17. Decemb. pag. 744. (e) Diploma HILSUNDII Comitiffe Strienfis ap. MIRÆUM operum diplom. Tom. I. pag. 146. (f) PROCOPIUS de Bello Gothico Lib. I. Cap. 12. |