Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

buisje, welks zelfstandigheid in allen opzigte met die van andere schulpen overeenkomt, kan aangemerkt worden als een cylinder, die aan beide zyden open is, en van het bovenfte naar het onderfte einde, ongevoelig, dikker word; de grootste middenlein van dit buisje is tot de kleinfte, als een tot twintig, dat is, wanneer hetzelve fes leinen wyd is, dan is het omtrent twintig maal langer. Zeer zelden word hetzelve geheel regt gevonden, maar is meest altyd een weinig gebogen. De bovenfte opening is fomtyds verticaal, fomtyds borizontaal gebogen, naar maate de fchulp uit het bovenfte of een der zydelyke deelen van den wortel te voorfchyn komt, en het laatste is het meeft gemeen. De onderste opening is rond, heeft dezelfde wyte, als het buisje, en is eens zoo groot, als de bovenfte opening, welke eene ovaale gedaante heeft. De onderfte opening word fomtyds geflooten, dan, namentlyk, wanneer het dier oud geworden, en, tot fynen volkomen wasdom gekomen zynde, niet meêr noodig heeft, door het hout te booren, en fyne wooning te vergrooten. Het onderfte einde van de opening, welke het dier in het hout heeft gemaakt, vertoont altyd een half rond, en met een vergrootglas ontdekt men eenige indrukselen, volkomen gelyk aan die, welke door eene zoete vyl zouden gemaakt zyn, als men dezelve daar over had laaten gaan. Aan den bovenkant is de buis het dikste, aldaar is dezelve eene lein dik, doch verminderd naar onderen toe zoo fterk, dat dezelve aldaar nauwelyks van het hout, welk den. zelven bevat, zou konnen worden onderfcheiden, indien dezelve niet zeer glad gepolyft was, gelyk dezelve, door de geheele inwendige

opper

oppervlakte is. De uitwendige oppervlakte is ook zeer glad, om dat deeze van het hout word afgefcheiden door eene foortgelykė, zeer fyne, en blinkende buis, welke het dier aanstonds aan de zyden vastmaakt. Somtyds egter gebeurt het, dat deeze eerfte fyne buis niet afgezondert is van die, welke onmiddelyk het dier be vat, en dan ziet men op de uitwendige oppervlakte eenige indrukselen van de hout-vezelen Van alle wortelen fcheppen de wormen het grootste behaagen in die, welke loodregt neêrloopen. Sy houden zich ook op in paalen, en andere ftukken hout, welke tot eene kleine diepte onder water ftaan. Nauwelyks kruipen fy in de wortelen, welke een of twee duim' dik zyn, tot fes duim' boven den grond van het water, doch in de paalen, welke fes duim' en meêr dik zyn, vindt men fe fomtyds tot drie voeten boven den grond; fomtyds vertoonen fy zich zelfs boven den grond van den kant der rieviere; doch gemeenlyk vertoonen fy zich niet hooger, als het water by de laagste ebbe zakt. Sy, die in de wortelen kruipen, maaken dikwils eene uitzondering van deezen regel, deeze vindt men dikwils zeer hoog, zoo dat het water veeltyds fes duim' onder dezelven zakt, zonder dat fy daar van eenig nadeel lyden. Zonderling is het ook, dat deeze dieren, gewoon in zout water te leven, geen nadeel door zoet lyden, dit hebben fy gemeen met eenige andere schulpen in dezelfde rievier, en zulks komt mogelyk daar van daan, dat het water niet op eens, maar by trappen, zoeter word.

Het lighaam van den worm heeft de lengte. en omtrent dezelfde gedaante, als de fchulp, en bestaat uit eene foort van zagte, vliezige,

C 3

zak

zak, komende in fubftantie byna over een met het vleefch van moffelen, maar zynde veel fmaakelyker. Aan beide einden van den fchulp is de worm vaft door eene ronde fpier. Het boven-cinde van het lighaam eindigt in twee korte buisjes, en door het eene trekt de worm het water tot zich; ontlastende door het ander hetzelve wederom, na dat die diertjes, welke hem tot voedzel verftrekken, daar van afgefcheiden zyn. Deeze buisjes kan het dier intrekken, en binnen den schulp verbergen, dan de opening van den fchulp fluiten door twee klapvliesjes, en beletten, dat het water in de openingen dringe. Het onderfte uit-einde word omringt door twee harde deeltjes, welke bol, en voor een gedeelte zoo ruuw zyn, als eene vyl, en met deeze werktuigen maakt het dier fyne wooning grooter. Dit gedeelte van het lighaam eindigt in een tepeltje, 't welk de worm eenigzins kan uitsteeken, en te rug trekken; dit tepeltje fchynt daar toe te dienen, om het vylfel yan het hout te verzamelen, en met het water, welk door het lighaam geftaadig omloopt, te vermengen, ten einde hetzelve door het bovengenoemde buisje zoude konnen worden uitgeworpen.

[ocr errors]

De deelen, waar in deeze houtworm van alle anderen verfchilt, worden door den Schryver nauwkeurig opgegeeven, en daarna onderzoekt hy 't geen andere Natuurkundigen, als VALLISNERI, DESLANDES, ROUSSET, SELLIUS, en anderen, hebben aangetekend, en toont der zelver misflagen.

Bag. 300. Verbandeling over het vogt der zenuwen, door den

Hr.

Hr. BERTIN. Het oogmerk van den Geleerden Schryver deezer Verhandelinge is, om aan het zenuw-vogt toeteschryven zoo eenen omloop, als het bloed in een levendig lighaam heeft, gelyk HALLER op eenige plaatfen van fyne werken ook reeds heeft gezegt, fchoon by zulks op andere wederom fchynt tegen te fpreeken, Om deeze stoffe na behooren te konnen ver handelen, laat de Hr. BERTIN voorafgaan,t geen tot hier toe van de Geleerden over de be weeging van dit vogt gezegd is. Hy toont, dat, by 't geen GALENUS over de tegenwoordig heid, natuur en beweeging van het vogt der zenuwen heeft voorgeftelt, nauwlyks iet ge voegd is door hen, die tot op deezen tyd over dit onderwerp gefchreeven hebben; behalven dat de laatere Schryvers door de fynfte ontleedkunde beweezen hebben, dat het gevoelen van GALENUS, dat, namentlyk, van het bloed in de herffenen afgefcheiden word dat fyne vogt, welk hy eenen geeft noemt; en vervolgens, door middel van de zenuwen, door alle deelen van het lighaam verfpreid word, en tot het gevoel en de beweeging dienftig is, met de waarheid overeenkomt. Want door deeze konft, en door behulp der vergrootglafen, hebben fy getoont, dat de baftachtige fubftantie der hers. fenen famengefteld is uit vaten, die, uit het dunne herffenvlies, alwaar fy nog bloed voeren,, gekomen zynde, veranderen in buisjes, welke een doorfchynend, en zeer helder vogt bevat ten; dat de mergachtige fubftantie uit de baftachtige voortkomt, en als een vervolg van de-. zelve is, gelyk de fubftantie der nieren, welke. de pis-buisjes bevat, haaren oorfprong aan de. baftachtige verfchuldigd is. Doch, fchoon het

« VorigeDoorgaan »