Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

derde, om te zien op wat afstand het begon te verdwynen; wanneer ik ondervond, dat de opkomende Maan, door de Schaduwe der Boomen, dit verschynfel had voortgebragt. Dog dit voldeet my niet, dewyl ik niet konde bevatte, dat de fchaduwe vuurige Oogen konde verbeelden, tot ik verder door een naauwkeurig onderzoek bevond, dat dit door vermolmd houd, dat wel meer gewoon is des avonds zig als een koole vuur te vertoonen, veroorzaakt wierd Dit is een ongewoon verfchynfel, maar geen Spookery om dat het geheel naturelyk is, al zouden de meeste Menfchen het voor Spokery hebben aangezien.

[ocr errors]

Een zeeker Heer, die ik dit verhaaldé,andwoorde my, dat hem een wonderlyker ontmoeting was te vooren gekomen. In den Haag zynde by eenige vrienden. viel het onderhoud over deeze Stoffe, en wel of den Duyvel zig in een lighaamelyke gedaante kon vertoonen; het welk hy ontkende, en tegens een ander ftaande hield, waar door een heftige reeden-ftryd ontstond. Een bedaard Heer zynde een liefhebber van de vrye konsten willende deezen twift eindigen, nam aan, om den Duyvel in een lighaamelyken gedaante aan dien ongeloovige, gelyk hy hem noemde, te zulle vertoonen, indien hy met hem alleen naa huys wilde gaan, daar die aanstonds toe gereet was; waar op hy in een groote kamer gebragt wierd, daar men hem deet nederzitten; wanneer de Heer des Huyzes vroeg, in wat gedaante hy den Duyvel begeerde te zien? en kreeg tot andwoord zo als by natuurelyk was:

Dog

Dog hem wierd te gemoet gevoerd, dat by dan te zeer zoude verfchrikken: Ten laaften wierd men het eens, dat den Duyvel in die zelve gedaante en kleeding als dien Heer zoude ver. fchynen; gelyk 'er dan een stoel gezet wierd, daar hy op gezeeten zynde, de Duyvel moest verwagten, die naaft hem zoude komen zitten, gelyk ook aanftonds gefchieden; en of dien Heer opftond, of wat hy deet, dit verfchynsel volgde hem in alles naar, tot dat hy door alteratie riep dat het genoeg was, waar op het verdween. Den Heer des huyzes daar op met een glas wyn binnen komende, toonde hem alles hoe hy het gedaan had, en dat het alleen een konsje van de Optica was, dewyl den andere al die tyd zyn Schaduwe voor den Duy. vel had aangezien.

Hier uit blykt nu zonneklaar, dat diergelyke verschynselen niet tot de Spokery behooren, al worden zy in 't gemeen daar voor aangezien. Maar wy zeiden dat 'er zelfs veritorve lighaamen zig konnen vertoonen, en dan komt het 'er op aan, of men dit met regt fpokery mag noemen.

,

Dat verftorve lighaamen zig konnen vertoonen is een ontegenzeggelyke zaak, die proefkundig beweezen word. Het is de natuurkundige bekent, dat men de gedaante van het lighaam, in de zouten vind die daar uit getrokken zyn. Om dit te bewyzen

heeft men maar zout uit eenige plant te trekken by voorbeeld uit netelen; wanneer men deeze loog des winters als het vrieft in de lucht zet, zo zal men de gedaante van de neetelen volmaakt

I 4

maakt op het ys vinden afgebeeld, waar uit volgt, dat de gedaante van die plant, in het zout is opgesloten. Daar zyn liefhebbers, die de affche of zouten van verfcheide planten, en zelfs dieren in glazen bewaaren, die wanneer zy tot een zeekere graad van warmte gebragt worden, in een Schimme, de gedaante van die plant of lighaam vertoonen, waer var het de affche is; dat men de Palingenefia of de wedergeboorte der Dieren en planten gewoon is te noemen; en zo het my niet te verre van myn oogwit zou afleiden, zo was ik in staat om hier omtrend fraaie opmerkingen aan den Leezer meede te deelen.

Om dan de mogelykheid der Spokery, en waar die in beftaat wel te vatten, zo moet men een naauwkeurig denkbeeld van de Natuur der Geeften, der lighaamen, en de vereeniging van die beide hebben; beginnende

Met de Natuur der Geeften

De Natuur der Geeften wel te bepaalen. is moeielyker als veelen zig mogelyk verbeelden. Het luft my geenfins, om alle de gevoelens der wysgeeren hier omtrend op te haalen, want dat zoude ons eerder in verwarring brengen, als dat het in staat zou zyn, om ons iets te leeren.

Een Geeft is een werkzaem weezen, dat onftoffelyk beftaat, en wiens natuur, geen de minste betrekking tot de ftof heeft; wor dende zyne werkinge befchreeven te bestaan in verftand, oordeel en wille.

Aldus ziet men,dat wy geen bepaaling van een Geeft konnen maaken, als door ontkennig en

on

>

[ocr errors]

onderfcheiding. Door ontkenning, om dat wy dit weezen befchryven, dat het onftoffelyk beftaet: Maar om een net denkbeeld te maaken, wat het is, onftoffelyk te bestaan, is voor ons onmogelyk, dewyl wy zelfs stoffelyk beftaande, alle onze denkbeelden van de ftof ontleenen Dat 'er diergelyke weezens nogtans zyn, word niet in twyffel getrok ken, waarom wy het als een ontwyffelbaare waarheid zullen ter needer ftellen; dog de vraag valt, waarom dat een Geeft on stoffelyk bestaat, en of men wel in ftaat is om dit grondig te bewyzen, zonder zulks uit de onderscheiding te doen, daar het op aan komt; want te zeggen een Geeft is een denkent weezen werkzaam in verftand oordeel en wille, is alleen een beschryving van de werkzaamheid van een gefchape Geeft; maar God is een oneindige eeuwige en daarom ongefchaape Geeft,die eigentlyk gefproken niet denkt,nog in wiens werkzaamheid eigentlyk geen onderscheiding van verftand, oordeel en wille kan gemaakt worden. Het verftand, is het kennen der denkbeelden; het oordeel,de vergelyking van die denkbeelden met elkanderen, en de wille,de omhelfing of verwerping van dezelve: Nu kent God alles volmaakt, om dat hy alles volstrekt werkt als de oorzaak, dierhalven ontleend God geenfins zyne Kennis van de denkbeelden, nog Hy vergelykt dezelve niet, om die dan te omhelzen of te verwerpen, en die onderfcheiding van verstand, oordeel en wille heeft geen de minfte betrekking tot het Goddelyke weezen maar is alles een; ook laat çen oneindige Geest, in zyn natuur geen on

[ocr errors]
[ocr errors]

dere

derfcheiding toe, dewyl, Hy volmaakt een is! Laat ons dan zien, of wy uit de natuur van een Geeft konnen bewyzen; dat zy onftoffelyk bestaat.

Zo een Geeft ftoffelyk beftond, zo moest zy deelbaar zyn, om dat alle stof, deeling influit; want de ftof heeft hoogte breedte en diepte, hoe fyn men die begrypt, en dan moet zy plaats bellaan, geen andere beweeging of werkzaamheid hebbende als door voortftoting. Zo dit nu waar was, dan moeften alle Geeften gefchaapen zyn, dewyl deelbaar te zyn, hoogte breete en diepte te bezitten, plaats te bellaan, en geen andere beweeging of werkzaamheid te hebben als door voortftooting, afhankelykheid influit. Nu is God een ongefchaape Geeft, van wien alles als Schepper en onderhouder af hangt, dierhalven beftaat hy onftoffelyk, en om at Hy een Geeft is, zo behoord de ftoffelykheid niet tot de natuur der Geeften, dat wy te betoogen hadden.

Dit is een ontwyffelbaare waarheid; maar de vraag valt nu, of de gefchaape Geeften, daar het hier voornamentlyk op aan zal komen, niet ftoffelyk beftaan, en of men dit uit de natuur van de geschaape geesten kan bewyzen?

De dryvers van het gevoelen, dat een gefchaape Geeft ftoffelyk beftaat, zeggen. Indien een Geeft, een weezen is dat onftoffelyk beftaat, zo is zy niet deelbaar, en dan is zy van natuure onfterffelyk, want fterven is een affcheiding of verdeeling van de ftof: Is

zy

« VorigeDoorgaan »