Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

nius Tyanaus met recht zoude mogen hebben voorstellen; door dien hy voorgaf, dat hy hunne taal verftond. Wat my aangaat, die geen Tovenaar ben, ik kan u alleen waarschynnelyke giffingen opgeeven.'

Wy zullen een Exter, die zo groot een Snateraar is, tot een voorbeeld neemen. Het is zeer gemakkelyk waarteneemen, dat zyn reedenen of gezang vol veranderingen zyn. Zyn ftem ryft en daalt: Dan verlengt en verhaaft hy de maat; en rekt of verkort zyn gefnaater; en dit zyn weezendlyk zo veele byzondere Sententien. Volgens de Reegel, die ik nu necdergelegt heb, dat de kenniffe, begeertens, nooddruft en de loop van de uitdrukkingen der Beeften alleen is bepaald, tot het geen voor hen voordeelig en noodzakelyk tot hunne onderhouding is, zo dunkt my dat 'er eerstelyk niets gemakkelyker kan bedagt worden, als om in 't gemeen, de beteekenis van deeze onderscheide spreekwyze te verstaan. Dit moet gy voor geen boertery opneemen, want het is de eenvoudige waarheid; of het geen na myn gedagten, daar zeer naby komt; want een Exter, hebbende geen andere fpraak, als die nuttig en noodzakelyk voor hem is, zo hebt gy wanneer hy fpreekt, alleen waarteneemen, in wat omftandigheid ten opzichte van zyn nooddruft hy is; als meede om te overweegen, wat gy zelfs zoud zeggen indien gy in zyn toestand waart; en dat is naauwkeurig het geen hy zeggen wil. By voorbeeld, indien hy met graagte eet, en ondertuffchen geluit flaat, zo zegt zy Zeckerlyk Dit is zeer

gued

goed, dat doet my goed. Indien gy hem iets geeft dat flegt is, zo zegt hy aanftonds, het geen gy zelfs zoudt doen; Dat behaagt my niet; dat is niet goed voor my. In een woord, verbeeld uw zelven in de byzondere omftandigheid te zyn van iemand die niets anders als zyn behoeftigheeden kan uitdrukken, en gy zult in uwe eige redeneering, de vertolking vinden, van het geen een Exter in die omftandigheeden zegt: Daar is hier niets meer te bekomen. Laat ons naar een andere plaats gaan. Waar gaat gy na toe Kameraad! Ik ga been; volg my. Kom gaauw; kom haaftig. Waar zyt gy! Hier ben ik. Hoort gy my niet! Gy eet het alles op. Ik zal u flaan. Ay Ay, gy doet my zeer. Wie komt daar? Ik ben bevreesd. Pas op, pas op. Alarm, alarm Verbergen wy ons. Laat ons weg vliegen &c. Hier kond gy zien, dat ik uit dat woordenboek, nog veele diergelyke zeggingen zoude konnen uitbreiden; in 't byzonder, indien ik alle de uitdrukkingen van liefde, jalouzy, droefheid en blydschap, daar by wilde voegen.

Nu ik van de blydschap spreek, zo verzoek ik de vryheid te moogen neemen, om een kleine uitweiding te maaken. De oude Philofophen, hebben voorgegeeven, dat de Beeften niet lachgen; en dat het lachgen een weezendlyke eigenschap van den Mensch, in uitzondering van alle Beeften is. Maar is dit niet een oude misvatting! Is het niet klaar dat de Beeften zelfs zeer hartig lachgen. Ziet twee jonge honden te zaamen fpeelende in 't

F 3

veld;

veld; dan byten, nu likken en dan verfchrikken zy elkander al fpeelende. Kan dit alles gefchieden zonder lachgen. Is het een weeZendlyke eigenschap van het lachgen, dat het gelyk door een Menfch, met de beweeging van de lippen en de mond, en met een ftuipachtig geluid van de ftem gedaan word. Het lachgen, is niets anders, als een uitdrukking van blydfchap, en deeze uitdrukkingen, moeten in de verfcheide zoorten van Dieren, onderfcheiden zyn. Den Menfch lacht volgens zyn manier, en een Hond volgens de zyne. Wat is 'er aan gelegen, of zulks door een uitbersting van de ftem, dan of dit door een enkelde beweeging van het oor of dé ftaart, of door een diergelyke uitdrukking gefchied. Maar dewyl alle vermaak en blydfchap geen lachgen veroorzaakt, zo moet ik met de oude wyzen toeftemmen, dat eenige blydfchap, die ons doet lachgen die is, dewelke met verwondering gepaart gaat; of die door een onverwacht gezicht, of eenige koddige mengeling van twee onbeftaanbaare denkbeelden of Zaaken verwekt word. By voorbeeld: Dat een Heer gekleed als een Harlequin of van Uilskuiken, die voor een Man van verftand wil gehouden zyn. Dit is zo zeeker dat veele zaaken, die ons in gemeene voorvallen doen lachgen, ons in andere omftandigheeden, geheel anders zullen voorkomen. Wy lachgen over een Man, die tot zyn uitspanning of uit verwaandheid over een foot willende fpringen, 'er invaldt; dog laat het zelve toeval iemand overkomen, die van

[ocr errors]

сса

een gewapent leeger of voor den vyand vlucht, zo zal het in plaats van lachgen, leedweezen in ons verwekken; dierhalven, zal men bequaam tot lachgen zyn, zo moet men twee denkbeelden te zaamen niet alleen konnen vergelyken; maar ook de onbestaanbaarheid, die tuffchen hen beide is, bemerken. Dit nu konnen de Beesten niet doen, om dat zy geen redeneerende of vergelykende kennis hebben. Zy hebben gevoelens van vergenoeging vreugde en blydfchap; en het grootste gedeelte, drukt dezelve zeer onderfcheiden uit; maar zy konnen geen blydfchap hebben, die uit de overweeging of vergelyking voortfpruit; daarom konnen de Beeften niet lachgen.

[ocr errors]
[ocr errors]

Men zoude hier konnen tegenwerpe, dat u de Vogels, altoos dezelve zaak herhaalen; en by gevolg hunne fpreekwyze niet veranderen, gelyk ik onderfteld heb: Dog ik andwoord dat nevens het onderfcheid van gaauw en lang. zaam, luid en zacht of ftil en lang en kort dat zeer gemakkelyk in de taal der Beesten kan waargenomen worden; zo zyn 'er waarfchynelyk nog zeer veel anderen, die de Vogelen onder elkanderen zeer wel verstaan fchoon wy die niet begrypen. Konnen wy hunne Phifionomie onderfcheiden, daar wy met moeiten zien, dat er eenige onderfcheid tuffchen hen is? nogtans is 'er niets zeekerders. Ik heb een Zwaluw, die zes of zeeven Jongen voeden dewelke op de hand van een zonnewyzer Zaten; die alle oogenblikken van plaats veranderde, en nogtans miften zy nooit, met den eene tweemaal voedzel te geeven en den andé.

1

re overtellaan. Laat een Ooi, in 't midden eener Kudde van honderd Schaapen, haar eige hoore blaaten, zo weet zy het aanftonds, en zal 'er naar toe fpoeden. Twee Muffchen, zullen onder duizend, elkander aan de Stem kennen. Ik zou hier honderd diergelyke zaaken konnen voortbrengen, om te bewyzen, dat de Dieren in hunne weederzydfe verkeering een zeekere fyne onderfcheiding hebben, die onder ons beryk niet valt; en waar door zy een zeekere onderfcheiding onder elkander hebben die voor ons onbevatbaar is. Indien het ons toefchynt, dat zommige Beeften, gelyk de Muffchen, de Vinken en Canary vogels, altoos een zelve toon houden, zo moeten wy daar uit niet besluiten,dat zy altoos het zelve zeggen, laat ons eerder gelooven dat dit door de grof heid der werktuigen van ons gehoor voortkomt, ten opzigte van een taal, die ons geheel onbekent is. Wanneer wy in 't Franfch zeggen Chaffez ce MATIN jaagt die hond weg, & Je fuis arrivé ce MATIN: Ik ben deeze morgen aangekomen, zo onderschei. den wy deze woorden MATIN,door een pronunciatie die een Vreemdeling moeiten heeft om te vatten. De taal der Chineefen is vol van diergelyke onderfcheidingen, zynde voor een Vreemdeling byna onmogelyk om die gewaar te worden of na te doen. Een doof gebooren Menfch hoorende andere te zaamen praaten, niet weetende wat vocaalen, woorden of fillabez ezyn, zoude gelooven, dat zy altoos dezelve zaak herhaalde. En daarom oordeelen wy zo ook van de taal der Vogelen.

Dit zal vervolgt worden.

EL F

« VorigeDoorgaan »