Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

39

[ocr errors]
[ocr errors]

de landen die digt omtrent haar gelegen waren, onder water te zetten: dit ongemak fcheen men tot weering van den vijand ,, geduldig te lijden, en zig op nieuw de droogmaaking te ge ,, troosten; maar na de laatste doorbraak, in 1702, hebben de ,, Ingelanden nimmer eene volftrekte uitmaalinge van het water in deeze Meir ondernomen: dit was ongetwijfeld de oorzaak”, vervolgt onze schrijver,,, dat de fleden Amfteldam en Weesp, ,, zekerlijk tot behouding der onderlinge gemeenschap, te raa,, den geworden zijn de Bijlemermeir te aanvaarden, op zodanige ,, voorwaarden, als zij met de eigenaars zouden verdragen; waar. toe deeze twee fteden met elkander eene overeenkomst aangingen, den 20 November des jaars 1702; waarbij vastgefteld werd dat van wederzijde voor de helfte in de onkosten zoude ,, gedragen worden, tot het herstellen van den dijk, en het ,, droog- of dras-maalen van de Meir, als mede tot het jaarlijks onderhouden van den dijk, met het geen er toe behoor de van molens als anderzins; waartoe wederom de voordeelen wederzijds ter helft zouden genoten worden van de tol len, vogelkooi, visscherij, 't riet- en gras-gewas van den dijk, en wat verder ten nutte zoude kunnen komen."

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

Den 24 Augustus des jaars 1703 volgde hierop eene overeenkomst tusschen de gemelde steden Amstelaam en Weesp, ter eener, en de Ingelanden van de Meir ter andere zijde, waarbij de fieden gemagtigd werden, tot alles wat ter benoudenisfe van den dijk, en tot bewaaring van den boezem der Meir zoude mogen dienen, als mede om van binnen om den dijk modder of andere stoffen te brengen, drijf balken te leggen, enz alles zonder tegenfpraak van de Ingelanden, die echter in tegendeel de molen aan zig zouden houden, en ieder van hun zijne huizen en getimmerten, om daar naar welgevallen mede te mogen handelen; ook zouden de Ingelanden bovendien de visfcherij over de geheele Meir behouden; maar wat betreft den dijk zelven, het genot daarvan, mits er geene beesten over moesten loopen, voords ook het riet. en gras-gewas, rondsom de geheele Meir, zou verdeeld worden tusfchen de meergemelde twee fteden ter eener, en de Ingelanden ter andere zijde, iedere partij voor de zuivere helft: de gezegde steden zouden voords niet gehouden zijn te draagen in de fchulden en eisfchen, loopende ten lasten van de Inge. landen.

16 DE NEDERL. STAD EN DORP-BESCH. (Bijlemormëir.)

Ten aanzien van het droogmaalen der Bijlmermeir, is federt niets meer voorgevallen, dan dat men door het inftorten of plempen van modder (waarvan wij reeds iet zeiden,) langzaamerhand land aanwint; 't is te hoopen dat deeze moejelijke taak van tijd tot tijd voordgezet zal worden; en 't is te berekenen dat het mogelijk is, door dat middel, offchoon niet binnen weinige jaaren, de breede waterplas onder bedwang te krijgen, niet alleen, maar zelfs haar gevreesd vermogen zodanig te verzwak. ken dat zij, om zo te spreeken, het hoofd voor den ijver des' arbeids zal moeten onderhaalen, en het water in vruchtbaar land veranderd zal worden, zonder de zwaare onkosten van' uitmaalinge.

Geene andere

BIJZONDERHEDEN,

[ocr errors]

Zijn hier voorhanden, dan op den ringdijk, niet verre van het Bijlemer rechthuis, een boerewooning, die in den groote doorbraak van den jaare 1702, waardoor alles overstroomd, en weggespoeld is, alleen is blijven ftaan; en in die woning nog éen teken aan één der wanden van dezelve, aanwijzende hoe' hoog het water, bij gelegenheid van die doorbraak, geftaan' heeft.

Onze artijkels REISGELEGENHEDEN of LOGEMENTEN hier niet te pasfe komende, kunnen wij onze befchrijving van de Bijlemermeir fluiten.

1

[ocr errors][merged small]

I

n onze voorgaande befchrijving van Weesper - kerspel in 't algemeen, tekenden wij reeds aan, dat hetzelve verdeeld wordt in vier Stokken, (zie aldaar bladz. 1:) de cerfte dier Stokken, de Bijlemer, Calléén eene rechtbank hebbende,) is door ons reeds befchreven, thans moeten wij onze navorfchingen en medegedeelde berichten, nopens de overige drie ftokken, (zamen tot een rechtbank behoorende,) en die zo veele polders zijn, nog aantekenen, en wel eerst die van de polder de Gaasp, boven gemeld.

Wat betreft deszelfs

LIGGIN G.

Deeze kan eenvoudiglijk bepaald worden te zijn ten wester van de ftad Weesp, langs een' ftroom, denzelfden naam voe fende: de ligging der polder over het algemeen is zeer aange naam, en volstrekt geheel landlijk, als zijnde maar weinig be bouwd.

NAAMS OORSPRONG.

Deeze polder waarvan wij thans fpreeken ontleend haaren naam van den gezegden ftroom, (de Gaasp;) doch bij wat gele genheid de froom zelf dien naam gekregen heeft, hebben wij

[blocks in formation]

Van den grond, in den eigenlijken omvang van de Gaasp, ftaat op de quohieren der verpondingen over Weesper - kerspel in 't algemeen niet aangetekend; gelijk ons dan ook niet bericht is hoe veel huizen in deeze polder gevonden wor den behalven die woningen, liggen er in Gaar nog eenige buitenplaatfen, die echter van weinige betekenis zijn: de eenige voornaame is die welke met den naam van Reigersbroek pronkt; zijnde deeze de naam van een lusthuis met zijn ongemeen ver uitgestrekt bosch daarbij, 't welk de Heeren VAN AMSTEL, in hunnen tijd, in deezen oord hadden, waarop zij hunne Officieren onder de benaaming van Meesters, of Bewaarders van den Reigerbo-fche ftelden; men wil dat dit huis en bosch in den grooten watervloed van 1421 verzwolgen zouden weczen, ter ftaavinge van het welk zij, onder anderen, de boomen die jaarlijks in den ruimen omtrek van dit oord nog opgegraven worden, bijbrengen.

Het gezegde getal van huizen in de Gaasp, zoude men echter nog drie hooger kunnen ftellen, indien men daaronder betrokke de drie watermolens, in de polder voorhanden zijnde om het overtollige water uittemaalen: thans echter zijn dezelven van geenen dienst, alzo de landlieden aldaar zig onderwerpelijk moeten getroosten dat he: polderwater tot eere gevaarlijke en werkelijk nadeelige hoogte rijze, vermids de molenaars van gezegde watermolens, bevel ontvangen hebben, volftrekt niet te maalen, tot nader order; men kan naamlijk goedvinden de binnenwateren door ze bovenmaatig te doen zwellen, gereed te houden tot het aanftellen van bejammerens waardige innundatiën, daartoe aangemoedigd door de aannaade. ring van het magtige Franfche volk 't is echter zeer te vree. zen.... maar wij mogen niet vreezen, naamlijk niet in 't openbaar; 's Lands vaderen, hartlijk begaan met den toestand hunner onderhoorigen, begeeren, hoogst edelmoedig, het pijnlijke der vreeze voor zig alleen te houden, en vorderen niets anders

aan eene fille, eene, in zekere opzichten, zorgelooze onder

werping.

Het WAPEN van de Gaasp, kan gezegd worden dat van Wees pers-karspel te weezen, gelijk zulks ook omtrent de overige ftokken van dat Kerspel plaats heeft.

[ocr errors]

KERKLIJKE OF WERELDLIJKE GEBOUWEN zijn hier geheel niet voorhanden, derhalven kunnen wij vervolgends ook onder ons artijkel, KERKLIJKE REGEERING niets brengen: zie wegens de weezen en armen het artijkel REGEERING in onze beschrijving van Weesper kerspel in 't algemeen, de béwooners moeten voords te Abcoude of te Weesp ter kerke gaan: zie omtrent het schoolgaan onder onze, beschrijving van 't Gein wat voords de WERELDLIJKE REGEERING betreft, van deeze is reeds onder onze gemelde algemeene befchrijving van Weesper-kerspel ge fproken.

De

BEZIGHEDE N

Van de weinige lieden die bepaaldlijk kunnen gezegd worden de Gaasp te bewoonen, beftaan alleen in de melkerij, geene der åldaar voorhanden zijnde landen worden bebouwd.

GESCHIEDENISSEN.

Onder dit artijkel van ons algemeen plan, zouden wij, wat de Gaasp betreft, even als van eenige andere voorgaande iet aaritetekenen hebben, ware het niet dat het deeze polder ook ge heugde hoe in onze nog plaats hebbende, en zelfs hand over hand toeneemende, onlusten, meest al geboren uit eene zucht voor de Vrijheid, die bij de waare en braave Nederlanders, wel. ken van den loflijken aart hunner voorvaderen niet ontaart zijn, (en waaronder gerustlijk alle de bewooners van de Gaasp betrokKen mogen worden,) volftrekt onverwinnelijk is; ware het 'niet, zeggen wij, dat deeze polder ook de baldaadigheid, of liever wreede woestheid van den Pruisfifchen Soldaat hadde moe. ten bezuuren: bij de overstrooming van een aanzienlijk gedeelte van onzen vrijen grond door de bedoelde Vorstlijke benden, waars voor de Vaderlandfche burgerhelden hebben moeten goedvinden te wijken, ontvingen die van de Gaasp ook hun aandeel van de. zelve ter inquartieringe, en hebben er niet weinig overlast van

« VorigeDoorgaan »