Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

zijn, volgens octrooi van het jaar 1704, veranderd en gesteld op den 12 Mei en 24 Julij. De naschouw door Dijkgraaf en Hoogheemraden geschiedde over den geheelen dijk op den 17 Augustus en de belaking op den 1 September. Bij afwezen van den Dijkgraaf werd de schouw door den jongsten Burgemeester van Amsterdam, als zijn stedehonder, gedreven.

Bij de handvest van FILIPS VAN BOURGONDIE was bepaald, dat het collegie bestaan moest uit eenen Dijkgraaf en tien Hoogheemraden uit de steden en distrikten. Zij bedienden deze ambten voor hun leven en moesten, volgens meergemelde resolutie van het jaar 1678, ieder binnen den ring der bedijking twintig morgen lands bezitten of voor 10,000 guld. daarin gegoed zijn. Van deze twee artikelen was echter de Burgemeester van Amsterdam uitgezonderd. Burgemeesters van Amsterdam hadden, volgens octrooi van de Staten van Holland en West-Friesland, gegeven in het jaar 1612, een voorregt om, hetzij den jongsten Burgemeester of, bij zijn afwezen, een ander gemagtigd persoon, op de vergadering van Dijkgraaf en Hoogheemraden te zenden en de eerste stem te voeren, behoudens dat, bij het tegenwoordig zijn van den jongsten Burgemeester te gelijk met den gemagtigden, maar eene stem voor Amsterdam zou gelden. De Dijkgraaf werd door de Staten van Holland en West-Friesland verkoren. De verkiezing der Heemraden geschiedde door de bijzondere distrikten of hunne Ambachtsheeren, Abcoude alleen uitgezonderd, waarvan de Staten van Utrecht, bij verkoop dier beerlijkheid, het stellen van een Heemraad aan zich behouden hadden. Het collegie werd bediend door eenen Secretaris, eenen Penningmeester en eenen Boekhouder. De gewone vergaderingen werden gehouden op den 12 en 13 Mei, den 24 en 25 Julij en den 17 Augustus, welke de schouwdagen zijn, alsmede op den 1 September. De rekendagen waren op den eersten Dingsdag en Woensdag in November en de betaaldagen op den eersten Woensdag en Donderdag na Vrouwendag, somtijds waren er ook buitengewone vergaderingen. De besluiten werden door drie gemagtigde Hoogheemraden, met den Secretaris, uitgevoerd, en hiervan op de naaste bijeenkomst aan het collegie verslag gedaan. Tot de polderzaken werden insgelijks een Hoogheemraad, met toevoeging van den Secretaris, gemagtigd. Dijkgraaf en Hoogheemraden vergaderen des zomers in het gemeenelandshuis aan den dijk, niet ver van Zeeburg of Jaap-Hannes. Dit huis is een deftig vierkant gebouw, met twee vleugelen tot stalling en andere noodwendigheden. Het werd in het jaar 1726 van nieuws uit den grond opgebouwd, gelijk het tijdschrift getuigt, dat met een aanduidt tot welk gebruik het huis dient, en aldus gelezen wordt: HIC De fretl BATAVI FVRORE arCenDo agrls TVENDIS AGITVA, dat zoo veel te kennen geeft, als: Hier wordt geraadpleegd over de beveiliging der landerijen, door de woede der Zuiderzee te bedwingen.

In den winter, wanneer de dijk niet gebruikt kon worden, vergaderden Dijkgraaf en Hoogheemraden op de reken- en betaaldagen te Amsterdam, in den Doelen of eene andere herberg. Het dijkgraafschap heeft in het gemeenelandshuis een kastelein, die tevens Opzigter van den dijk is.

Een nieuw reglement voor het bestuur van het Hoogheemraadschap van de ZEEBURG EN DIEMERDIJK is gearresteerd en goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van den 28 April 1845, no. 42, hetwelk thans gevolgd wordt. In Maart 1572 zond WILLEM I, Prins van Oranje bevel aan DIDERIK SONOY, zijnen Stadhouder in het Noorderkwartier, om zich te verschansen op den DIEMERDIJK, te Jaap-Hannes. Hij had daar aan de eene nog

niet droog gemaakte zijde het IJ en aan de andere het Diemermeer, dat voorbij Amsterdam, tot in den Amstel en aan den Utrechtschen wagenweg strekte. Eene zeer geschikte plaats, gevolgelijk om den toevoer van boven naar het leger, zoo wel te water als te land te beletten. SONOY, nu in het begin van Maart uit Noord-Holland, met 800 soldaten en een goed aantal delvers, zijnde overgestoken, bemagtigt op den 12 dier maand den dijk; slaat voorts cene sluis aan stukken; maakt wat verder eene opening met de spade, en verschanst zich tusschen beiden; het werk verrigt hebbende, keerde hij zelf naar Edam terug, om de schans van daar van nooddruft te voorzien. Binnen Amsterdam bad men van dit alles niet zoodra tijding ontvangen, of men zond ruim twintig gewapende waterschepen derwaarts, die het den bootsgezellen van SoNOY zoo bang maakten, dat zij, met achterlating van twee galeijen, onder het geschut van de schans moesten wijken. Van vier kanten deden nu de Amsterdammers eenen aanval op die sterkte; die, echter zich zoo dapper weerde, dat zij de aanvallers op eenen afstand hield, totdat zij op de komst van SoNOY, met veertig schepen op de vlugt werden gedreven. Doch de kans keerde, sedert dat de stedelingen eenige razeils bijeen hadden gekregen. Op hunne beurt werden nu de Noord-Hollanders verjaagd en ontkwam de Stadhouder zelf ter naauwernood het dreigende gevaar, om in 's vijands hadden te vallen. De bezetting ontruimde nu ook de schans en bergde zich binnen Hoorn.

ZEEBURG, voorin. redoute in Amstelland, prov. Noord-Holland, u. O. van Amsterdam, op den Diemerdijk.

Deze redoute werd in het jaar 1649 gebouwd van steen, tot bescherming van den mond eener breede gracht of vaart, aldaar gegraven buitendijks, waardoor de stroom met eb en vloed uit het IJ komt in en uit schieten, tusschen de palen van de scheepswallen en de stad door. In deze redoute kon men in het onderste vertrek zwaar geschut leggen, dat langs het water in het IJ, en deze vaart heen schoot, in het bovenste vertrek, dat onder het dak, aan de vier kanten van den rand en muren, een stuk overgebouwd was, waren luiken, die, open gedaan zijnde, dienden om, met het werpen van zware steenen, brandende pikkransen, vuurpotten en dergelijken, de vijand beneden van de muren af te houden, zonder dat men, degene, die hier boven waren, konde zien of beschieten.

Deze redoute is in 1669 wederom weggenomen, vermits vele oordeelden, dat zij te na onder de stad lag en van eene zoodanige uitwerking niet kon zijn, als men zich te voren wel ingebeeld bad, zijnde toen sommigen van gedachten, dat zoodanige sterkten niet te digt bij de stad behoorden aangelegd te zijn, waarom dan deze redoute geheel is vernietigd.

aan

ZEEBURG, vermaarde herberg in Amstelland, prov. Noord-Holland, u. O. van Amsterdam, gem. Diemen-en-Diemerdam, den Diemerdijk, ter plaatse waar vroeger de redoute van dien naam gestaan heeft.

Deze herberg is in het jaar 1763 gebouwd door de Regenten van het Oudezijds huiszitten-armenbuis, aan welke door Burgemeesteren van Amsterdam daartoe de vrijheid was verleend. Door hare ligging aan het IJ, door het gezigt op de voorbij varende schepen en op onderscheidene dorpen, aan de overzijde van het IJ gelegen, verstrekt deze herberg tot cene aangename uitspanning voor de stedelingen; hoewel zij thans niet meer zoo druk bezocht wordt, als vroeger het geval was.

ZEEBURG, voorm, blokhuis, in Dregterland, te Hoorn, in het Westen der stad, aan de zee.

Dit blokhuis werd in het jaar 1492 door den Hertog van Saksen gebouwd, doch in 1517, toen het reeds zeer vervallen was, met tocstemming van 'slands Regering, door de burgerij ten gronde toe gesloopt. De grond waar het gestaan heeft, welke cen eindwegs in zee liep, is daarna bijna geheel weggespoeld, kunnende men, bij laag water, nog cenigzins de grondslagen en overblijfsels daarvan zien 200als eenen steenen put, en een stuk van eenen muur, welke nu ongeveer eene boogscheut in zee liggen.

ZEEBURG, aanzienlijke boerenhofstede, in Hunsingo, prov. Groningen, arr. en 5 u. W. N. W. van Appingedam, kant. en 2 u, N. ten W. van Onderdendam, gem. en u. N. van Warffum, in den Noord-polder.

Deze boerderij hebbende cene oppervlakte van 86 bund. 75 v. r. 20 v. ell., maakt het westelijke gedeelte van Klein-Zeewijk uit, waarvan het is afgescheiden, en wordt bezeten, bewoond en gebruikt door de kinderen van PIETER DOIJES VAN ZEEBURG.

ZEEBURG, boerenhofstede, op de Over-Veluwe, prov. Gelderland, distr. Veluwe, arr. en 10 u. N. ten W. van Arnhem, kant, en ₫ u. Z. ten W. van Elburg, gem. en 10 min. Z. van Doornspijk, ter plaatse, waar vroeger de buitenplaats Sobbenhof (zie dat woord) gestaan heeft. Naar deze hofstede, hebben de tegenwoordige bewoners de erven BisMAN de geslachtsnaam van ZEBBURG aangenomen.

ZEEBURG of ZEVENHUIZEN, buit. op de Over-Veluwe, prov. Gelderland, distr. Veluwe, arr. en 10 u. N. W. van Arnhem, kant. co 2u. O. N. O. van Harderwijk, gem. en 24 u. N. O. van Ermelo. Het huis ligt in eene drooge gracht, en heeft eene vaste brug. Boven den ingang leest men: ZEEBURG MDCCX, en in den gevel staat het beeld van NEPTUNUS.

ZEEBURG, koepel op conen duin in het Land-van-Voorne-en-Putten, prov. Zuid-Holland, onder Oostvoorne. Zie dat woord.

ZEEBURG, fort op het eil. Walcheren, prov. Zeeland. Zie RAM

MEKENS.

ZEEDAM (DE), oude naam van het voorm. geh. SLIPPENDAM, in Staats-Vlaanderen, in het Vrije-van-Sluis, prov. Zeeland. Zie SLIP

PENDAM.

ZEEDIJK (DE) of DE HOOGEDIJK, dijk van Schieland en Delfland, prov. Zuid-Holland, loopende van de stad Gouda af zuidwaarts langs den IJssel, tot aan den Korten Oord, en van daar langs de Maas westwaarts door Rotterdam, tot aan Bulgerstein, vanwaar hij zuidwaarts loopt tot aan den Zoolhoek en van daar weder westwaarts door Delfshaven, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis, tot aan den Hock van Holland.

Deze dijk is ingevolge een privilegie van FLORIS V, Graaf van Holland, gegeven in het jaar 1281, weinige jaren daarna gelegd. Bij deze gelegenheid zullen waarschijnlijk onder dezen dijk de sluizen zijn gemaakt, door welken de Bergpolder, Zegwaart, Soetermeer, en meer andere polders, hunne uitwatering hebben; gelijk die wateren nu nog uit den Rottestroom, onder de Hoogstraat te Rotterdam door, aan den steiger, in den Kolk, omtrent de Koornbeurs, uitloopen, door 4 sluizen, waarvan de deuren met de eb door de persing van het binnenwater zich openen, om het te loozen en met den aankomenden vloed zich weder sluiten, om het inkomen van het buitenwater te beletten.

ZEEDIJK (DE), geb. in Zalland, prov. Overijssel, arr., kant. en 2u. N. W. van Zwolle, gem. Zwollerkerspel, 40 min. W. Mastenbroek; met 14 h. en ruim 80 inw.

van

ZEEDIJK (AAN-DE-), geh, in Zalland, prov. Overijssel. Zie Ar

SCHED.

ZEEDIJK (DERDE-), dijk, prov. Friesland. Zie BILDTDIJK (TWEEDE). ZEEDIJK (DE OUDE-), dijk, prov. Friesland, kw. Westergoo, griet. het Bildt.

Deze dijk, die van Dijkshock in het Westen naar Beetgum in het Oosten der griet. Barradeel loopt, maakt de zuidelijke grensscheiding van het Bildt uit, en loopt verder als gedeelte van den Slachtedijk (zie dat woord) zuidwaarts, als westelijke grens der voormalige Middelzee.

ZEEDIJK (TWEEDE-), dijk, prov. Friesland. Zie BILDTDIJK (OUDE-). ZEEDORP, geh. in Staats-Vlaanderen, in Hulster-Ambacht, prov. Zeeland, arr. en 24 u. Z. O. van Goes, kant., distr. en 31 u. N. van Hulst, gem. Ossenisse.

In dit geh., gelegen aan den oever van de Honte, staan 24 h., bewoond door 28 huisgezinnen en 170 zielen.

ZEEDUIN, buit. op het eil. Walcheren, prov. Zeeland, distr., arr., kant. en 2 u. N. W. van Middelburg, gem. Oostkapelle. ZEEG (DE VERLOREN), water in de Over-Betuwe, prov. Gelderland. Zie VERLOREN-ZEEG (DE).

ZEEGAT (HET), boerderij in Dregterland, prov. Noord-Holland, kant. en 2 u. Z. Z. W. van Hoorn, gem. Schardam.

arr.,

Deze plaats is aldus genaamd, ten gevolge van eene dijkbreuk, welke aldaar in de zestiende eeuw moet hebben plaats gehad. Zij beslaat, volgens het kadaster eene oppervlakte van 15 bund. 16 v. r. 30 v. ell. ZEEGBUURTJE, geh. in de Schagerkogge, prov. Noord-Holland, arr. en 4 u. N. van Alkmaar, kant. Schagen, gem. Schagen-en-Burghorn; met 4 h. en ruim 20 inw.

ZEEGRAVEN, beekje in Zalland, prov. Overijssel, gem. Heino, hetwelk in eene noordwestelijke rigting die gem. doorloopt.

ZEEGSE of ZEEGZE, geh. in het dingspil Noordenveld, prov. Drenthe, van Vries; arr., kant. en 24 u. Ñ. O. van Assen, gem, en 1 u. 0. met 9 h. en 60 inw.

Dit geh. heeft, met het naburige Tynaarlo, eene zomer- en winterbijschool, welke door 12 leerlingen wordt bezocht.

ZEEHONDENPLAAT (DE) of DE HILLE, uitgestrekte en hooge droogvallende bank van den Banjaard, in den mond der Ooster-Schelde, tusschen het Hondegat en het Westgat, welke met lage tijen niet geheel ondervloeit.

ZEEHONDENPLAAT (DE), bank in de Noordzee, aan de westkust van het Land-van-Voorne, waarvan het door de Valei gescheiden is, terwijl de Spleet en het Noordergat haar begrenzen. Zij heeft hoogstens 24 palm diepte en is gedeeltelijk droog.

ZEELAND, voorm. graafs., dat ten tijde van zijnen laatsten Graaf bestond uit de eilanden Walcheren, Noord-Beveland, Wolfaarsdijk, Zuid-Beveland, Schouwen, Duiveland, Tholen en St. Philipsland, benevens de heerl. Sommelsdijk, Nieuw-Vossemeer en de pold. Hinkelenoord.

Het grensde N. aan de Grevelingen en het Krammer, die het van bet graafs. Holland scheidden, O. aan het hert. Braband, Z. aan de Honte, die het van het graafs. Vlaanderen scheidde, W. aan de Noordzee.

Het is onnoodig vergezochte afleidingen van den naam van ZEELAND te zoeken. Het waarschijnlijks te en tevens eenvoudigste gevoelen is dat het zijnen naam van zijne gesteltenis en ligging ontleend heeft, terwijl ZEELAND niets anders dan zee en land, dat is: land in zee liggende te kennen geeft; zonder dat het noodig zij zich op de Denen of Friezen, als oude bezitters dezer landen, als hunne naamgevers te beroepen. Het is genoeg, dat deze landen altijd met de zee hebben moeten worstelen, en aan menigvuldige inbraken onderworpen geweest zijn, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot het spreekwoord: "Holland bolland, Zeeland geen land, ik hou het met den heikant.

De oorsprong van ZEELAND verliest zich in de grijze oudheid, zoodal dien, door gebrek aan oude geloofwaardige schrijvers, niet zeker is op te geven; men vindt onder anderen beschreven, dat reeds vele jaren voor CHRISTUS geboorte een Duitsch volk, Sicambren, (ook bekend onder den naam van Franken, en die zich naderhand in het land nederzetteden, nu Frankrijk geheeten), ter zec Engeland willende bemagtigen, in ZEELAND landden, doch dat deze toen door een volk, Sclaven genaamd, uit het land Sclavenburgh (volgens eenige schrijvers het in de Maas verdronken Vlaardingen) verdreven werden; dat deze Sclaven zich vervolgens in ZEELAND nederzetteden, en dat dit land toen nog, vele jaren na CHRISTUS geboorte, slechts bestond uit schorren en kreken. Waarschijnlijk werd het ook al spoedig door deze volken verlaten en door anderen vervangen, daar men niets verders van hen met zekerheid leest.

Onder de oudste inwoners van ZEELAND, van welke iets te bepalen is, waren de Suëven (in de oude kronijken ook wel onder den naam van Zwindels bekend), die ten tijde van Keizer HONORIUS door de West-Gothen uit hunne oude woonstede verjaagd zijnde, in Duitschland tot aan den Rijn en zelfs tot in Gallie doordrongen. Waarschijnlijk waren deze Suëven Franken, die zich in hunne taal Zeeuwen noemden, hetwelk in goed Latijn door Salici, in slecht Latijn door Suevi is overgezet ; waardoor de verwarring ontstaan is als of de Saliërs en de Sueyen twee afzonderlijke volkstammen waren. Hoe dit zij, de Suëven maakten zich ook van de eilanden, thans DE ZEBOWSCHE EILANDEN genaamd, onder het bedrijven der allerverschrikkelijkste verwoestingen, meester, en bleven er zich ook handhaven; hetgeen waarschijnlijk, wegens hun bestendig verblijf in die gewesten, gelegenheid gegeven heeft, dat men die eilanden naar hen genoemd heeft. Zij genoten echter geen langdurige rust, dewijl zij in het midden der vijfde eeuw voor het geweld der Friezen moesten bukken, die de ZEEUWSCHE EILANDEN onder hunne magt bragten en hun gebied tot de Schelde uitbreidden, waardoor dan ook deze eilanden in oude schriften begrepen worden, onder het grondgebied dat onder den algemeenen naam van Friesland bekend was. De Suëven bleven echter, niettegenstaande deze overheersching der Friezen in DE ZEEUWSCHE EILANDEN Wonen tot dat zij, volgens het algemeen gevoelen, omtrent het jaar 881, door den Deenschen Koning GODEfried, meest allen omgebragt en genoegzaam uitgeroeid zijn. Misschien echter zijn er nog velen overgebleven of naar het Vrije gevlugt en in kalmer tijden naar hunne vorige woonsteden terug gekeerd. Het ging echter den Friczen ook niet altijd naar wensch, want PEPIJN de Dikke, van Herstal, den Frieschen Koning RADBOUD geslagen hebbende, dwong hem tot onderwerping en liet daarop door WILLIBRORD, een Neder-Sakser, het Christengeloof verkondigen in ZEELAND, waar de afgoderij van aloude tijden diepe wortels geschoten had. WILLIBBORD was echter de eerste niet, die

« VorigeDoorgaan »