Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De kanalen en vaarten in dit gewest zijn: het Kanaal van Neuzenop-Gent, met een Zijkanaal op Axel en Hulst; de tot afvoer van de Belgische en polderwaters, in 1846 gegravene, Oostelijke en Westelijke Stroomkanalen, te Neuzen uitwaterende; de in het jaar 1817 voltooide Nieuwe haven van Middelburg; de Haven van Goes; de Vaart van Sluis naar Brugge, van welke echter maar een zeer klein gedeelte door deze provincie loopt, en de Haven van Zierikzee.

De Zeeuwsche eilanden en kusten, door de zee en de hier voren beschrevene stroomen bespoeld, worden onophoudelijk, met meer of minder kracht, aangevallen, en bij stormvloeden soms hevig geteisterd. De duinen en dijken zouden op zich zelven tegen dat geweld niet bestand zijn, indien menschelijk vernuft en kunst die wateringen niet wisten te versterken, door paalwerken, steenstortingen, bekrammingen, rijsbermen, zinkstukken en meer andere kostbare middelen. De zeedijken van ZEELAND zijn aan den zeekant vlak of langzaam afloopende, om de kracht der daarop aanrollende golven te zachter te verbreken. En opdat het wegspoelen van de aarde, zoo veel mogelijk belet worde, zijn ze aan den voet of teen niet alleen met rijs, steenen paalwerk wel beslagen en bedekt, maar ook van het paalwerk opwaarts, met eene mat van glui of stroo bekramd.

Dewijl er de grond brak en derrieachtig is, valt er het water meest brak of bijna zout, en eenigzins bitter. Om echter zoet water voor het vee te hebben, heeft nien op vele plaatsen in ZEELAND, een zeer dienstig middel uitgevonden, met het delven van ondiepe vaten of drinkputten, welke bodem digt en vastgemaakt wordt, voor het opwellen van het water uit den grond, en wegzakken van het bovenwater, en die voorts met uitgestrekte en binnenwaarts langzaam afglooijende kaden omzoomd worden. Vele wellen, zelfs tegen de zee, geven uitmuntend goed water. In Sluis, Oostburg, Aardenburg en Hulst is uitnemend goed putwater.

De polders zijn verdeeld in: 1o calamiteuse, die uit 's Rijks kas gesubsidieerd worden, om in het onderhoud hunner werken te voorzien ; deze staan onder het Hoofdbeheer van het Ministerie van Binnenlandsche zaken; 20 polders, die waterkeerende werken hebben, waaronder zijn begrepen de aan zee gelegene niet calamiteuse, alsmede de binnenpolders, die sluizen, waterleidingen enz., te onderhouden hebben, deze staan onder toezigt van Gedeputeerde Staten; 3° achterliggende polders, dat is, die achter de calamiteuse aan zee gelegene polders liggen, en daarom ten behoeve van deze jaarlijksche subsidiën moeten opbrengen; deze hebben hunne eigene vrije administratie.

[ocr errors]

De provincie ZEELAND wordt verdeeld in 9 polder-arrondissementen, te weten: 1° het arr. Walcheren, bevattende het eil. Wacheren met Nieuw- en St. Joosland; 2o het arr. Schouwen, zamengesteld uit het eil. van dien naam met Duiveland; 3o het arr. Tholen, bevattende de eil. Tholen en St. Philipsland; 4° het arr. Zuid-Beveland zijnde het eil. Zuid-Beveland met Wolpbaartsdijk; 5° het arr. NoordBeveland, zijnde het eil. van dien naam; 6o het arr. Oostburg, zamengesteld uit de polders van het vierde district, welke gelegen zijn tusschen den Braakman en het Zwin, en benoorden de Passengeule-polder, behalve de Sophia- en Diomede-polder; 7o het arr. Sluis, bevattende de twee opgenoemde polders en alle de overige van het vierde distrikt, met dat gedeelte van den Clara-polder, betwelk tot het vijfde distrikt behoort; 8 het arr. Axel, zamengesteld uit alle de polders van hẹt

vijfde distrikt, gelegen ten W. van het Hellegat, met inbegrip der vier Blij- en Oud-Karnemelks-polders; 9o het arr. Hulst, waartoe alle de overige polders van het vijfde distrikt behooren.

De luchtgesteldheid van ZEELAND is, door de nabijheid der zee en het menigvuldige binnenwater, meer vochtig dan droog, en aan eene gestadige verandering van warmte en koude onderworpen. Men kan er echter zeer gezond blijven; ten bewijze hiervan strekt, dat men er overal menschen van zeer hoogen ouderdom en goede gezondheid aantreft, terwijl sommigen den ouderdom van honderd en meer jaren bereiken. ZEELAND was voor dezen met veel meer kanalen dan tegenwoordig doorsneden; die kanalen liepen meest altijd droog of waren ten minste met hooge slikken bezet. De eilanden, aan de zee en do hoofdrivieren gelegen, waren onderhevig aan gedurige inbraken; men zie slechts wat Zuid-Beveland verloor, in het jaar 1530, toen de Oostwatering inbrak, die, ten jare 1532 weder bedijkt zijnde, straks inliep en geheel door de zee verzwolgen is, tot dat daarvan, deels nog in de zestiende, deels in de zeventiende eeuw een goed gedeelte berdijkt is. Borssele en Noord-Beveland vloeiden ook in en uit; het eene jaar bedijkte men en het ander jaar verloor men het bedijkte. Er waren dus meer ondergevloeide landen dan nu, en in de versch bedijkte landen waren meer putten, poelen en kreken, die alle des zomers door de zon werden uitgedroogd. De groote wegen waren laag en moerassig, omdat men ten meesten deele de uitgedroogde kreken voor wegen gebruikte, en wanneer die des winters onbruikbaar waren, geriefde men zich met ellendige gegraven schuitvaarten, die, des zomers meestal uitgedroogd zijnde, de lucht niet minder met stinkende dampen vervulden. De haardbrand van de schamele gemeente was op velen plaatsen koemest in de zon gedroogd, die dus eerst den dampkring van het land en daarna dien van de woningen besmette; die het wat ruim hadden stookten turf van moer of darring, welke uit het land gehaald werd a, in plaats van eenen vruchtdragenden grond, eenen modderpoel naliet; terwijl die ontgronding nog meer veroorzaakt werd door het uitgraven van de moer of darring tot het maken van zout, zijnde dit de eenigste soort van zout, die men hier te lande pleeg te hebben. De vlasnering was zeer bloeijend in ZEELAND, maar men had de morsige gewoonte, om het vlas overal in de slooten en vaarten, nabij de gemeene wegen, te roten, hetgeen een onverdragelijken stank veroorzaakte. Men had er zeer weinige boomen en dus ontbeerde men de balsamieke uitwasemingen, die deze verspreiden. In het kort het moet er cen zeer akelig land geweest zijn, even onaangenaam voor het gezigt als schadelijk voor de gezondheid, en met zulk een land gezond te heeten, zoude men de zelfde dwaasheid begaan, als de genen die het in zijne tegenwoordige gesteldheid voor ongezond houden. De schrijvers, die het ongezond noemden, hebben dus de waarheid getuigd, en onze voorouders hebben teregt, zoo op hunne getuigenis als op eigen ondervinding, een ongunstig oordeel over de Zeeuwsche lucht moeten strijken, maar beschouwt men ZEELAND in den tegenwoordigen tijd, dan moet men zich verwonderen over de voordeelen, welke een verlicht bestuur, zelfs in de natuurlijke gesteldheid van een land. kan te weeg brengen. Hoeveel kanalen zijn er niet van tijd tot tijd toegedamd en ingedijkt, waardoor onderscheidene eilanden aan elkander zijn gekoppeld, dus is Schouwen vereenigd met Duiveland, Zuid-Beveland met Borssele, Tholen met St. Maartensdijk

en St. Annaland, Wolfaarsdijk met Zuid-Beveland, en daar te voren slikken of doorwaadbare kanalen waren, heeft men nu de schoonste wei- en hooilanden. De menigte van kleine eilanden, in de distrikten Sluis en Hulst, zijn met elkander en met het vaste land vereenigd. De inbraken van de zee zijn zoo gedurig en menigvuldig niet; de gronden, langer bebouwd zijnde, verkrijgen eene verschheid en vastheid, waardoor ze minder uitdampen, dan de losse en niet doorgezakte gronden van nieuwe landen. Binnenlandsche poelen en moerassen zijn er bijna nergens dan onder aan de zeedijken, want die landwaarts plegen te liggen, worden met moeite en kosten drooggemaakt en tot weilanden aangelegd, waarvan de groote moeren bij Yerseke en de poel bij de stad Goes bewijzen zijn, zelfs de uitgehaalde zand- en dijkputten worden zoodra er mogelijkheid toe is met kaphout en boomen beplant, terwijl de kunst, door bekwame sluizen, de lage gronden van het overtollige water ontlast. Doorgaans zijn de groote wegen hoog en droog opgereden, in Zuid-Beveland meest allen bezand of met straatsteenen of klinkers bevloerd, zoo dat men daar alle dorpen, zoowel des winters als des zomers, met wagens en paarden bezoeken kan. Ook in de districten Sluis en Hulst zijn reeds en worden nog jaarlijks vele wegen bezand en bestraat. Het moeren of darringslaan is reeds onder de regering der Graven door plakkaten belet of moeijelijk gemaakt. Op het behoorlijk delven en schoonhouden van watergangen zijn zeer goede orders in ZEELAND, en het roten van vlas bij de wegen is reeds door een plakkaat van Koning FILIPS II ten strengste verboden, zoo dat de binnenkanalen nu, in plaats van modderkreken, zeer helder, zoet en drinkbaar water voor menschen en vee opleveren en in sommige eilanden met voordeel bevischt worden. Eindelijk het nadeel van ontgrondingen en het gebrek aan brand zijn niet alleen weggenomen, maar door een groot voordeel vervangen, sedert dat het geheel verboden is darring te slaan en aan de ingezetenen verlof gegeven is, om overal, tegen over hunnen grond de wegen te beplanten. Beide deze zaken hadden de Staten van ZEELAND Voorgedragen aan hunnen Graaf, Keizer KAREL V en in het antwoord ор hun verzoek is, bij ampliatie op de keure van Zeeland, den 22 Mei 1575, verboden, dat niemand in Zeeland darring zal mogen delven, » en op » dat de onderzaten van den platten lande te beter mogen voorzien ❤en geriefd worden van darringe, is geconsenteerd, dat een ygelyk zał » mogen plante op de heerewegen tegens over sijnen grond en de erve » ende 'thout daaraf komende blooten en de bouwen 't sijnen profyte.' Van dit voorregt hebben zich de ingezetenen der ZEEUWSCHE EILANDEN bediend en het gebrek van darring heeft hen moeten doen besluiten tot het planten aan wegen of dijken en het aanleggen van bosschen waar door sommige eilanden, die te voren naakt en bloot en moerassig lagen, nu veranderd zijn in de aangenaamste belommerde wandeldreven, daar de heerlijkste vergezigten op de koorn- en weilanden door de tusschen liggende beplantingen worden afgebroken. Heeft nu dit land zulk eene herschepping ondergaan; zijn alle de oorzaken weggenomen, aan welke men de ongezondheid der luchtstreek toeschreef; is de dampkring nu, in plaats van met den stank der poelen en moerassen, bezwangerd met de frissche uitwasemingen van veel boomgewas en planten verfrischt, dan kan men wel begrijpen dat, ofschoon de luchtstreek over 250 tot 500 jaren ongezond moet geweest zijn, zij het echter nu niet meer is. Opmerkelijk is het, dat de cholera tot nog toe (1849) in ZEELAND niet is doorgedrongen.

D

D

De grond is met eenige uitzondering in de eil, Zuid-Beveland en Walcheren in den wester duinkant der provincie en in de meeste stroken van de distrikten Sluis en Hulst, doorgaans laag, vlak en effen, wordende slechts nog op enkele plaatsen in de eilanden door vliedbergen afgewisseld, zijnde hoog opgeworpen heuveltjes of bergjes, wier omtrek rond en wier ruggen plat zijn. De hoogte is ongelijk, doch gaat niet boven de 9 of 9.50 ell. boven de oppervlakte der zee. Over de oudheid en den oorsprong dezer heuvelen bestaan verschillende gevoelens of gissingen. Het waarschijnlijkste is, dat zij door eenige der oudste bewoners opgeworpen zijn, om, bij voorkomende watervloeden, daarop te vlugten, zich alzoo tegen de woede der golven te beveiligen en voor eenen zekeren ondergang te behoeden. Voor dit gevoelen vindt men eenigen grond in de werken van PLINIUS, die in de eerste eeuw onzer jaartelling leefde, en, over ZEELAND sprekende, zich op deze wijze uitlaat: Tweemaal gedurende den nacht komt de opgezwollen oceaan » met vreesselijk geweld over die landen stroomen, dit eeuwigdurend » voorwerp van twist in de natuur bedekkende, zoodat het twijfelachtig is of men het voor land, dan wel voor een gedeelte der zee » moet houden. Daar heeft het rampzalig volk hoog opgewaaide zandheuvels of kleine bergen met handen gemaakt, naar de hoogste vloe» den die het ondervonden heeft gemaakt, aan de zeevarenden gelijk > wanneer de omringende wateren alles bedekken, maar als schipbreu kelingen, wanneer die wederom zijn afgeloopen." Door de eersten verstaat hij dan waarschijnlijk de duinen, zoo als die nog aanwezig zijn, en door de laatste vliedbergen, van welke zij zich tot hunne veiligheid bediend hebben. De grond der prov. ZEELAND is doorgaans uitnemend goed; meestendeels vet, magtig, kleiachtig en mild in het geven van vele en velerhande schoone en kostelijke vruchten, behalve de aan België palende grensgemeenten van de distrikten Sluis en Hulst, alwaar vele heigronden en boschlanden gevonden worden. Zelden klaagt de landman over kwade oogsten of misgewas, en hij wordt, niet zoo dikwijls als elders, door verschroeijende winden, luchten, zwarte vliegen of dergelijke ongevallen, in zijne hoop bedrogen. Het bouwland spant in ZEELAND inzonderheid de kroon. De weilanden zijn er mede zeer goed, zelfs zijn de schorren en gorzen, die bij alle hooge vloeden onderloopen, uitnemend ter weiding van schapen; die van wegen de ziltachtige kruiden, welke zij daar eten, zeer vet, gezond en smakelijk gevonden worden. Ook groeijen op de schorren, de zouteraal, eene bloedzuiverende struik, en het zeekoraal, een heilzaam geneesmiddel tegen de scheurbuik, en welke kruiden versch gekookt, ook eene aangename spijs opleveren. Boomvruchten en moeskruiden zijn er zoo goed en overvloedig als ergens in Nederland.

D

De voornaamste voortbrengselen uit het dierenrijk zijn paarden, die bier over het algemeen niet fraai, doch kloek en sterk, ofschoon op het eiland Walcheren van eene kleinere gestalte, en algemeen geschikt voor den landbouw zijn; runderen, wel niet zoo fraai als de Hollandsche, maar niet minder zuivelrijk; schapen, die, vooral in ZuidBeveland, door kruising met Engelsche rammen van het Lincolnsche ras, cene aanmerkelijk betere wol dan vroeger leveren; varkens, die hier bij uitstek wel tieren; klein wild; watervogels, die in den voorzomer, vooral aan het zuidelijke gedeelte van het eiland Schouwen, eene groote menigte eijeren opleveren; voorts het zelfde wild en tam gevogelte als in de provincie Zuid-Holland. De zee, die ZEELAND bespoelt, alsmede de Zeeuwsche stroomen, zijn rijk aan visch en

schelpdieren, zoo als: kabeljaauw; heilbot; schelvisch; tong; tarbot; schol; bot; makereel; spiering; ansjovis; molenaar; garnalen; oesters, vooral op het verdronken Zuid-Beveland en Duiveland; zeer blanke mosselen, welke van Filippine op karren tot Parijs toe vervoerd worden; kleine en groote krabben; schardein, en een aan Walcheren alleen eigen vischje, de smelt, welke men door het omploegen van het strand vangt. In zoete binnenwateren, zoo als de Vogel, bij Hulst, en de Noten sche-kreek, bij Neuzen en Zaamslag, vindt men goede baars; zoo mede in de Zwake bij 's Gravenpolder, op Zuid-Beveland, waarom daar een baarsje tot windwijzer op den toren der kerk plag te staan. Ook zijn Zuid-Beveland ca Zeeuwsch-Vlaanderen, maar vooral Schouwen, bekend door den uitmuntenden paling.

leveren

Het plantenrijk geeft hier tarwe, in groote hoeveelheid en bij uitstek goede, zoo dat zij voor de beste gehouden wordt, die men ergens vindt; garst; haver; rogge; witte boonen, vooral zeer goede op het eil Walcheren; paardenboonen; boekweit; erwten; aardappelen; vlas; meekrap (1), voortreffelijk op de eil. Zuid-Beveland, Noord-Beveland, Sehouwen, Duiveland en Tholen, alsmede omstreeks Axel en Hulst; koolzaad; klaver; vogelzaad; mosterdzaad; mangelwortel; paardenpeen, en papaver, hoewel de vijf laatste in geringe hoeveelheid. De Zeeuwsche tuinen geven voortreffelijke groenten, moeskruiden en boomvruchten; de boomgaarden welke vooral in Zuid-Beveland zeer menigvuldig zijn, eenen grooten overvloed van uitmuntende appelen, peren, kersen enz. De houtsoorten, welke hier meest worden aangekweekt, zijn de olm; de berk; de els; de esch; de beuk; de Canadasche en Lombardische populier; de waterwilg en de linde. Het delfstofrijk levert alleen derrie en darink, eene zwavelachtige en ziltige soort van aarde, uit plantaardige overblijfselen bestaande, waarvan men, zoo als wij hiervoor gezien hebben, oudtijds op de Zeeuwsche eilanden turf plagt te maken en uit welker asch, met zeewater besprengd, men ook een zuiver en wit zout wist te stoken. Intusschen leveren onderscheidene gemeenten van het voormalig Land-van-Hulst een zeer goed soort van zoogenaamden binnenderrie op, van welke, in het jaar 1848, 114,457 tonnen zijn uitgegraven, welke derrie aan de ingezetenen, zoo armen als rijken, eene goede brandstof oplevert, terwijl de schamele gemeente uit de schorren van het zoogenaamde drooge land van Saftinge, eene soort van vaste zwavelachtige zeederrie steekt, die zij om niet bekomt en haar in den winter tot brandstof verstrekt, hoewel de reuk er van voor diegene, welke er niet aan gewoon is, schierondragelijk is. Men heeft in de provincie ZEELAND weinige fabrijken, de voornaamste zijn meestoven, waaronder die met stoom gedreven worden, callicotweverijen, touwslagerijen, scheepstimmerwerven, bierbrouwerijen, azijnmakerijen, zout- en zeepziederijen, stijfselmakerijen, cho coladefabrijken, cichoreifabrijken, leerlooijerijen, pottenbakkerijen, steenbakkerijen, tabaksfabrijken, ansjovischzouterijen, koorn-, grut-, pel-, olie- en hout-zaagmolens, enz.

De Provinciale Staten bestaan uit 46 leden, van welke 6 door de ridderschap, 21 door de steden en 19 door het platte land gekozen worden, waartoe Middelburg 8 leden, Zierikzee en Vlissingen ieder

(1) Van 1845-1846 zijn in ZEELAND verwerkt 5217 vaten meekrap en muilen en 2345 ponden racin. XIII. DEEL.

8

« VorigeDoorgaan »