Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

ZEGUIT POLDER, naam, welken men wel eens abusivelijk geeft aan den SIGUIT-POLDER in het eil. Zuid-Beveland, prov. Zeeland. Zie SIGUIT-polder.

[ocr errors]
[ocr errors]

ZEGVELD, gem. in het Nederkwartier der prov. Utrecht, arr. Utrecht, kant. Maarssen (3 k. d., 3 m. k., 2 s. d.); palende W. en N. aan de Mije, die haar van de Zuid-Hollandsch gem. Nieuwkoop en Achttienhoven-en-de-Bosch scheidt, O. aan de Grecht, waardoor zij van de gem. Kamerik-Mijzijde wordt gescheiden, Z. aan de Zuid-Hollandsche gem. Rietveld-en-de-Bree en Bodegraven, W. mede aan de Mije. Deze gem. bestaat uit den Zegvelder-polder en het Zegvelder Broek; bevat het d. Zegveld en eenige verspreid staande woningen; beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van 1521 bund. 93 v. r. 77 v. ell., alles belastbaar land; telt 103 h., bewoond door 131 huisgez., uitmakende eene bevolking van ongeveer 640 inw., die meest in den landbouw hun bestaan vinden.

De Herv., die er ruim 440 in getal zijn, onder welke ongeveer 210 Ledematen, maken eene gem. uit, welke tot de klass. van Utrecht, ring. van Mijdrecht, behoort. De eerste, die in deze gem. het leeraarambt heeft waargenomen, is geweest SEBASTIANUS HELDT, die in 1593 herwaarts kwam en in 1603 naar Op- en Neer-Andel vertrok. De 9 Remonstranten, die er wonen, behooren tot de gem. Nieuwkoop-en-Zevenhoven. De R. K., van welke men er 186 telt, parochiëren in de Mije. Men heeft in deze gem. ééne school, welke gemiddeld door 75 leerlingen bezocht wordt.

Deze gem. is eene heerl., welke, in het midden der vorige eeuw, onder het geregt van het kapittel van St. Maria te Utrecht behoorde. Thans wordt zij in eigendom bezeten, door het Domein...

Het d. ZEGVELD of SEGVELD, ook wel ZEKVELDT, ligt 4 u. W. ten N. van Utrecht, 3 u. W. ten Z. van Maarssen. Het is het meest westelijk gelegen d. der prov. Utrecht, en grootendeels in de lengte gebouwd. Men telt er in de kom van het d. 28 h. en ruim 200 inw.

De kerk is klein en heeft een koepeltorentje op den voorgevel, doch is van geen orgel voorzien. De Pastoor van dit d. werd vóór de Reformatie aangesteld door den Deken van de St. Maria's kerk te Utrecht. Op het einde der veertiende eeuw is hier Pastoor geweest KORNELIS JACOBS, VAN HEUSDEN. Toen de Zegvelders onder zijn geestelijk bestuur staande, het zij, dat zij hem ongenegen waren, of dat ze van het oude geloof begonnen af te zien, hem de penningen, daar zij op geschat waren niet langer begeerden op te brengen, heeft hij eenen brief aan den Officiaal van de St Maria's kerk geschreven, en daarin verzocht, dat hij door diens voorspraak, zoowel als door het gezag des kapittels, geholpen mogt worden, om aan het zijne te komen. In het jaar 1876 was JOHAN VAN Oss, albier Kapellaan, die, in dat jaar, benevens den Schout en eenige andere parochianen, een smeekschrift heeft ingeleverd bij den Deken en het kapittel der St. Maria's kerk, en daarin vertoonde, dat hunne kerk onmagtig was, om de jaarlijksche renten, die. zij te betalen had, op te brengen waarom zij de vrijheid verzochten, om een zilveren kruis en meer andere juweelen, die aan gemelde kerk ter eere van de H. Maagd MARIA voorheen vereerd waren geweest, te verkoopen. De goederen en inkomsten van de pastorie bestanden destijds in 31 morgen lands, opbrengende 60 guld. 's jaars.

In het jaar 1829, is te ZEGVELD eene nieuwe predikantswoning gebouwd, waartoe door de gem. ruim 1100 guld. en uit het fonds voor noodlijdende kerken 1900 guld. is bijgedragen.

XIII. DEEL.

[ocr errors]

De kermis valt in op Dingsdag na 22 September.

Het wapen dezer geni. bestaat in twee waldhoorns, onder eene kroon, ZEGVELD (HET), naam, onder welken de duinvallei HET ZEKVELD, in het balj. van Brederode, prov. Noord-Holland, wel eens voorkomt. Zie ZEKVELD (Her).

ZEGVELD (POLDER-VAN), pold. in het Nederkwartier der prov. Utrecht. Zie ZEGVELDER-POLDER.

ZEGVELDERBROEK, pold. in het Nederkwartier der prov. Utrecht, arr. Utrecht, kant. Maarssen, gem. Zegveld; palende N. aan de Mije, die hem van Achttienhoven scheidt, O. aan de Grecht, door welke bij van Kamerik-Mijzijde en Gravesloot gescheiden wordt, Z. aan den pold. Rietveld en den pold. de Bree, W. aaų den Zegvelder-polder.

Deze pold. beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van 1011 bund. 71 v. r. 44 v. ell., alles wei- en hooiland; telt 50 h., waaronder 30 boerderijen, en wordt van het overtollige water ontlast door twee molens op den Rijn en de Grift. Het polderbestuur be staat uit cenen Schout en Secretaris en drie Heemraden.

ZEGVELDER-POLDER (DE) of POLDER-VAN-ZEGVELD, pold, in het Nederkwartier der prov. Utrecht, arr. Utrecht, kant. Maarssen, gem. Zegveld; palende N. en N. W. aan de Mije, die hem van Nieuwkoop scheidt, O. aan het Zegvelderbroek, Z. aan den Mije-polder.

Deze pold. beslaat, volgens het kadaster, cene oppervlakte van 510 bund. 22 v. r. 33 v. ell., alles wei- en hooiland; telt 53 bi, waaronder 26 boerderijen, en wordt door eenen molen, op de Grift, van het overtollige water ontlast. Het land ligt 1.24 ell. onder A. P. Het polderbestuur bestaat uit eenen Schout en Secretaris en drie Heemraden. ZEGVELDSCHE--KADE (DE), dijk in het Nederkwartier der prov. Utrecht, in eene zuidoostelijke rigting, van de Mije naar de Grecht loopende, en aldaar de grensscheiding tusschen de prov. Zuid-Holland en Utrecht vormende.

ZEGVELDSCHE-SLOOT (DE), water in het Nederkwartier der prov. Utrecht, gem. Zegveld, in cene noordwestelijke rigting, van de Grecht, door Zegveld, naar de Zegveldsche watering loopende.

ZEGVELDSCHE-WATERING (DE), water in het Nederkwartier der prov. Utrecht, gem. Zegveld, uit het Zegvelderbroek voort komende, en in eene zuid en westelijke rigting naar de Zegveldsche-kade loopende. ZEGWAARD , gem. in Rijnland, prov. Zuid-Holland, arr. 's Gravenhage, kant. Voorburg (8 k. d., 27 m. k., 2 s. d.); palende N. aan de gem. Soeterwoude en Benthuizen, O. en Z. O. aan Benthorn en Bleiswijk, Z. W. aan Berket en Pijnacker, W. aan Soetermeer.

Deze gem. bestaat uit den Palenstein sche-polder, den Binnenwegsche-polder en het Voorhoekje; bevat het d. Zegwaard, en het geh. den Hoorn, beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van 1582 bund 55 v. r. 57 v. ell., waaronder 1878 bund. 5 v. t. 23 v. cll. belastbaar land; telt 167 h., bewoond door 314 huisgez., uitmakende eene bevolking van 1400 inw., die vroeger in de veenderij, doch thans meest in de graanteelt hun bestaan vinden. Men heeft er mede eenen koornmolen.

De Herv., die er 770 in getal zijn, onder welke 240 Ledematen, behooren tot de gem. Soetermeer-en-Zegwaard, welke onder deze hurgerlijke gem. eene kerk heeft.

De Remonstranten, van welke men er 20 telt, worden tot de gem. Soetermeer-en-Zegwaard gerekend, en hebben in deze burgerl. gem.

eene kerk. De Evang. Luth. die men er vindt, behooren tot de gem, van 's Gravenhage. →→ De R. K., van welke men er 600 aantreft, worden tot de stat. van Soetermeer-enZegwaard gerekend, van welke de kerk te Soetermeer staat. De school dezer gem. is gecombineerd met Soetermeer, doch staat te Zegwaard.

Deze gem. is eene heerl., welke in het midden der voorgaande eeuw in eigendom bezeten werd door Henrik Van Diest, Heer van Palenstein, Regeringsraad van den Koning van Pruissen; later werd zij bezeten door JAN OSY, Heer van Palenstein, in wiens geslacht zij tot nu toe verbleven is, zijnde thans Ambachtsheer van ZEGWAARD de Heer C. P. E. Baron OsY, woonachtig te Luik.

dat

Het d. ZEGWAARD ligt 24 u. O. ten Z. van 's Gravenhage, 1 u. O. van Voorburg. Sommigen noemen het ZEGEVAART en anderen willen, het oorspronkelijk SEK-WAARD zou geheeten zijn, als zamengesteld uit sek en waard, hetwelk eenen polder beteekenen kan, waarin sek, zeker waterlis of biezen, groeide. De huizen staan ter wederzijden van den Bleiswijkschen weg, in eene zelfde rij met die van Soetermeer, zijnde de beide dorpen alleen door de Wallewatering gescheiden, zoo dat het oogenschijnlijk slechts een dorp is.

De kerk der Hervormden, die, zooals wij hier boven gezien hebben, mede fot Soetermeer behoort, is op dat art. beschreven, doch staat in dit dorp (1).

De kerk der Remonstranten, die hier vroeger stond, was in het jaar 1634 met die van SOETERMEER gemeenschappelijk gebouwd en in 1640 aanmerkelijk vergroot en verbeterd; van binnen was zij aan drie zijden met gaanderijen voorzien en men hield deze kerk voor de fraaiste, welke de Remonstrantsche gemeente op het platte land had. Deze kerk is in het jaar 1841 door een geheel nieuwe vervangen. De woning van den Predikant is tegen de kerk aangebouwd.

Voorheen stond onder dit d. het oud adell, h. Palenstein. Zie dat woord.

Toen de Spanjaarden de stad Leyden belegerden is ook Zegwaard door ben bezet geweest. Zie daaromtrent nader het art. SOETERMEER.

In het jaar 1650 zou dit dorp, volgens oude, nog voorhanden zijnde, aanteekeningen veel geleden hebben, door een aldaar ontstane brand, die, zoo men te dier tijd meende, door kwaadwilligen gesticht was.

Een verschrikkelijk voorbeeld van moed wil en schennis leverde het dorp ZEGWAARD, kort na de omwenteling van het jaar 1787, op. Deze barstten, met herhaalde en telkens verdubbelde woede, uit tegen PIETER VAN DEN BOSCH, Oud-Leeraar der Remonstranten te Leyden, ook bekend als Nederduitsch dichter en schrijver van eene Redevoering over het beleg en ontzet der stad Leyden in 1774, die thans in stilte zijne dagen te dier plaatse sleet; doch daar omstreeks bekend stond als de zaak der Patriotten toegedaan. Een hoop gemeen volk van Voorburg en elders, deels te voet, deels te paard, in het dorp gekomen, begaf zich voor het huis van VAN DEN Boscn; daar schreeuwde de aanvoerder, onder het zwaaijen van den sabel, » Oranje boven!" ⚫ Hier moeten wij wezen!" Dit bedrijf bragt het gepeupel van Soetermeer en ZEGWAARD mede op de been. Hierbij voegden zich de Regenten, die echter meerendeels hun best deden, om den hoop tot bedaren te brengen, door de belofte, dat zij alle de papieren, tot de zaak der Patriotten betrekking hebbende, en die in het omsingelde huis te vinden

(1) Zie Deel X, bl, 554

:

waren, zouden uitleveren. De Regenten, binnen gelaten, verzochten die papieren to mogen hebben. VAN DEN BOSCH antwoordde, geene van belang te bezitten, dewijl de Schout Vonk die in bewaring had; doch gaf zijne bereidvaardigheid te kennen, om die, welke hij had, over te geven. Hij stelde ze den Regenten ter hand, die ze aan het buitenstaande volk vertoonden. Hiermede niet te vrede, vorderde het, dat VAN DEN BOSCH, met oranje versierd, zich aan hen zou vertoonen. Toen hij zulks deed, wilde men hem ten huize uit hebben; doch welk lot hem dan te wachten stond, kon men opmaken uit het geschreeuw, van sommigen dien bliksem moet van kant! hij is het die al het kwaad gebrouwen heeft!" De zich bij den bedreigde in huis bevindende Regenten, bevreesd, dat het volk ter deure zoude indringen, trokken VAN DEN BOSCH terug, en sloten de deur. Zulk eene behandeling, cene zoo dreigende taal en houding drong VAN DEN BOSCH de betuiging af, dat het hem in de ziel leed deed, dat men zoo sterk » tegen hem was vooringenomen ; vermits hij zich bewust was eene regtvaardige zaak voorgestaan en niets gedaan te hebben dan hetgeen » een braaf man pastte." Op zijne volernstige verzekering, dat er geene papieren meer dan de overgeleverde, tot die zaak betrekkelijk, ten zijnen huize waren, vertrokken de Regenten, en bewerkten dat de zamengeschoolde bende uiteen ging. Bij het heengaan hadden Regenten aan VAN DEN BOSCH gezegd, dat men, hoe sterk er aan de deur gescheld of geklopt mogt worden, niet moest opendoen. Met dit ontrustend bedrijf had men reeds, toen de Regenten nog in huis waren begonnen, en herhaalde het van tijd tot tijd, tot in den namiddag, wanneer de Heer VAN TEILINGEN, Welgeboren man van Rijnland, uit naam van het volk, kwam, en meer papieren eischte, dewijl het volk de verzekering van VAN DEN BOSCH, ten dien opzigte, niet geloofde. Bij den Schout Voxx, die niet op het dorp was, kon men daarnaar geen onderzoek doen. Met VAN TEILINGEN had van den Bosca een vriendelijk onderhoud en ontving van hem, op de herhaalde betuiging, dat hij geen meer dan de overgegevene papieren, tot die zaak betrekkelijk, onder zich had, de toezegging, dat hij alles, wat mogelijk was, zou aanwenden, om het gemeen tot bedaren te brengen. Dit volgde echter niet. Het kloppen op de deur en vensters ging tot in den avond zijnen gang. Een vriend van VAN DEN BOSCH wilde hem overhalen, om zich tot veiligheid naar Palenstein, het huis van Schout VONK, te begeven; doch de groote menigte des volks op straat maakte die kleine overstap ongeraden. In eigen huis te blijven was en bleef gevaarlijk. Laat in den avond ging VAN DEN BOSCH, meer op dringend verzoek zijner huisgenooten, dan uit eigene verkiezing, door eene achterdeur, zijn huis uit. Zijne echtgenoote volgde hem, en hij bragt dien zorgvollen nacht in het huis zijner zusters door. Eene dezer zusters die beiden zeer beangst waren, vond 's anderendaags 's morgens goed, den tuinman van VAN DEN Bosca, drie huizen van daar wonende, te vragen of deze cen veilig verblijf voor haren broeder en zuster had? Dit gereedelijk met ja beantwoord zijnde, begaf hij zich met zijne vrouw derwaarts, en zij bleven dien dag en eenen volgenden op een zoldertje. Doch op den morgen van den derden dag, na dat het geheele dorp, door een valsch gerucht, op nieuw in onrust gebragt was, begon de woede met verdubbelde pogingen. Men maakte afspraak alle de huizen te onderzoeken, ten einde VAN DEN BOSCH te vinden en te vermoorden. Des tuinmansvrouw, hiervan verwittigd, kwam bij de verscholenen, met berigt, dat zij hen niet langer veilig in huis kon bergen; doch

[ocr errors]

zij wees hun achter op de werf eene kleine schuur, met aanmaning om zich daar te versteken. Bevend begaven zij zich derwaarts; uit hoofde van de benaauwdheid echter der verblijfplaats en van de vrees, dat zij ook daar niet veilig zouden zijn, vertoefden zij er niet lang. Zij keerden weder naar de zusters op de werf; doch beiden verklaarden, dat zij hen niet in huis konden nemen, en dat zij ook daar niet veilig zouden wezen. Hierop begaf zich VAN DEN BOSCH met zijne vrouw in de snijding tusschen het huis van de zusters en het naast daarbij staande. Naauwelijks waren de zusters in huis of er vervoegde zich bij haar, zeer bekommerd, een Dorpsschepen, vergezeld van den Bleiswijkschen klapperman, een slecht beruchten karel, met verzeke ring dat VAN DEN Bosca zich in haar huis of op haar werf moest bevinden en dat zij hem over te leveren hadden. De zusters verklaarden dat de gezochte zich niet in haar huis bevond, er bijvoegende, dat zij die verzekering met eenen eed konden staven. Hierop vertrokken de beide mannen. In gemelde snijding vonden zich de gezochten en belaagden blootgesteld aan eenen zwaren regen, met donder vergezeld. Zij zagen van daar over eene plank eenig Pruisisch krijgsvolk voorbij trekken. Dit weder en dit ontzettend vertoon drongen de beangsten na zich bijkans twee uren op die ongeschikte plaats onthouden te hebben, om zich van daar te begeven en op de werf in de schuur zich te verbergen De ongelukkigen baden en smeekten de zusters om in huis te mogen opgenomen worden; doch dezen verklaarden zulks niet te kunnen toestaan. In de prangende angst, uit die weigering geboren, en gevoegd bij het reeds geledene, keert VAN DEN BOSCH zich om, begeeft zich uit den schuur op de werf en voorts naar het pad, hetwelk op de Ringsloot liep, en springt in het water. Eenigen van het volk schoten toe, trokken hem uit het water; doch hij werd, ofschoon hij er. slechts weinig oogenblikken in gelegen had en adergelaten werd dood bevonden. Het lijk werd op de stoep achter aan de Ringsloot gelegd. De zusters onderzochten bij de Regenten of het geoorloofd was den gestorvenen in huis te nemen; doch kregen tot bescheid, dat men niets aan het lijk konde doen, voor dat de zaak aan den Baljuw was aangegeven. Daar men nu geen gevolg van het aangcven des gevals aan den Baljuw vernamn, bleef bet lijk op de zelfde plaats liggen en niet ongemoeid: want de kwaadaardigheid, zich bij den ongelukkig omgekomene met spotzucht vereenigende, stak neus en voren met oranjebloemen, vulde daarmede de handen enz. 'In den gapenden mond stopte de baldadigheid schulpen. In dezen bespotten staat bleef het lijk vijf dagen lang liggen, tot dat er twee dienders van Rijnland kwamen, die een touw om het lijk sloegen, het vervolgens in het water wierpen en even als een kreng achter eene schuit door de Ringsloot naar het kerkhof sleepten en zonder kist in eenen kuil dolven. Bij die schandelijke mishandeling kwam nog, dat de weduwe, op last van den Baljuw, aan den bode vijftig dukaten betalen moest.

Het wapen van ZEGWAARD is een schild van azuur, met drie banden van zilver.

ZEGWAARDSCHE-POLDER (DE), pold. in Rijnland, prov. ZuidHolland. Zie BINNENWEGSCHE-POLDER.

ZEG WAARDSCHE-WEG (DE), weg in Rijnland, prov. Zuid-Holland, gem. Zegwaard, in eene oostelijke rigting van Benthuizen tot aan den Hoorn loopende en waaraan onderscheidene boerderijen en huizen gelegen zijn.

« VorigeDoorgaan »