Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

nu vervolgens, bij het luiden van de klok, dezen Bisschop als hunnen Heer moesten ter dienste staan, daar hij toch in de steden geen gezag had dan om cen Schout aan te stellen. Hier liet hij voor de kerk zijne bekendmakingen aanslaan. Misschien was de plaats oudtijds ook wel min of meer bevestigd.

De kerk, welke hier vroeger stond, was vóór de Reformatie waarschijnlijk aan den H. ROBERTUS toegewijd. Daarin was een altaar, hetwelk aan ST. PETRONELLA was toegewijd, waaraan eene vicarij, ter eere van ST. PETRONELLA gesticht was. De inkomsten der pastorij bedrocgen aan land en renten slechts 71 gulden. Deze kerk was cene der oudste bedehuizen in ons Vaderland, en vermoedelijk gebouwd in 1180. Op eene balk boven den predikstoel, bij het koor stond vroeger het volgende tweeregelig rijmpje gebeeldhouwd:

In het jaar duizend honderd tachtig,

Is deze berg volmaakt, gelijk gij ziet waarachtig.

Van de ondheid dezer kerk getuigde de duifsteen, dien men er nog in menigte aan vond. Op het koor waren twee groote zerken, die naar men zegt, door het geweldige vuur dat de Franschen er in 1672 opgestookt hebben, in stukken gebarsten zijn. In het jaar 1821' werd het kerkbestuur, door ruime bijdragen van de aanzienlijken dezer plaats, in staat gesteld, het kerkgebouw met een orgel te verfraaijen, en in het jaar 1835 werden door den Ambachtsheer, Jonkheer JAN ELIAS HUYDECOPER, twee zilveren Avondmaalbekers aan de kerk ten geschenke gcgeven. In het jaar 1841 werd dit gebouw, wegens bouwvalligheid en toenemend gebrek aan ruimte, voor de steeds aangroeijende gemeente, afgebroken, en in de jaren 1841-1843 eene geheel nieuwe kerk in de plaats gesticht, zijnde een ruim en fraai gebouw, met eenen toren en van een uitmuntend orgel voorzien, terwijl gedurende twee jareui en vier maanden de Herv. hunne godsdienst in de groote bidzaal van de broedergemeente hebben waargenomen. De tegenwoordige kerk staat, even als de vorige, op eenen verhevenen grond ter hoogte van omtrent 3,50 ell., zoodat men met acht trappen het kerkhof opklimt, en dan nog schuins opgaat tot aan de deur.

In het jaar 1855 is de oude pastorij als bonwvallig afgebroken; terwijl de Heeren Jonkheer JAN ELIAS HUYDECOPER, Ambachtsheer van Zeyst, ALBERT VOOMBERGH en Jonkvrouw CONSTANCE JACQUELINE IZABELLA VAN GHESEL, het naast de oude pastorij staande hecrenhuis aan de gem. vereerden, ten einde voortaan tot predikantswoning te dienen, zijnde dit huis later uit vrijwillige bijdragen vergroot en vernieuwd.

De kerk der Christelijk-Afgescheidenen, is een klein gebouw, zonder toren of orgel.

die

De Moravische broeders hebben digt bij het Huis-te-Zeyst (zie het volgende art.) en wel daar voor, ter wederzijden van de groote laan, onderscheidene aanzienlijke gebouwen gesticht, het Oosterplein en het Westerplein, als twee groote woningen voor ongetrouwden, eene voor de mannen, het Broederhuis, en cene voor de vrouwen, het Zusterhuis geheeten, een weduwenhuis, ook nog eenige andere aanzienlijke woonhuizen, aan bijzondere Heeren en groote winkeliers, de gezindheid zijn toegedaan, behoorende en eindelijk het gemeentehuis of de kerk, die zich ook, van buiten, als een wel opgehaald woonhuis, doch van binnen, als een nette en zindelijke kerk vertoont, met een fraai orgel en gallerijen. De gemeente plagt hare vergadering te houden in den linkervleugel van het Huis-te-Zeyst; doch naderhand heeft men goedgevonden de tegenwoordige zaal of verzamelplaats te

bouwen, welk werk in 1767 aangevangen, in het einde van 1768 voltooid en in 1770 tot de godsdienstige bijeenkomst gebruikt is. Men heeft in het geheel te ZEYST tusschen de dertig en veertig huishoudens van dit genootschap, behalve een groot, doch onzeker getal van mannen en vrouwen in het Broeder- en Zusterhuis, die steeds af- en aankomen. In hunne kleeding zijn zij altijd eenvoudig en stemmig; de vrouwen vooral zeer net, en worden als zij weduwen zijn door witte, de getrouwde door blaauwe en de vrijsters door roode lintjes onderscheiden. Zij dragen eene bijzondere muts en daaraan het lintje. In het Broederhuis zijn vele aanzienlijke winkels, met allerlei soort van zeer fraaije en zindelijk gemaakte handwerken en gerijfelijkheden, met welke te maken en te verkoopen deze lieden in stilte hun eigen kost winnen. Hun gedrag is allezins zedig en onberispelijk, en hunne openbare godsdienstoefening indrukwekkend door: hare eenvoudigheid.

De R. K. kerk, aan den H. JOZEF toegewijd, is een ruim, fraai gebouw, in Gothischen stijl, met eenen netten toren, klok en een altaar, doch zonder orgel.

De Dorpschool, welke in het jaar 1839 geheel nieuw gebouwd is, wordt gemiddeld door een getal van 350 leerlingen, het Instituut van jongeheer en door 20 kost- en 30 of 40 andere leerlingen het. Instituut van jongejufvrouwen door 15 kost en 50 of 40 andere leerlingen en de Bewaarschool, welke van liefdegiften uit den grond is opgebouwd, door 150 kinderen bezocht.

De kermis valt in den tweeden Dingsdag na Pinksteren en den eersten Dingsdag in October.

In het jaar 1420 werd ZEYST door Jonker JACOB VAN GAASBEER', bondgenoot des Hertogs van Gelre, met de Gelderschen uit Wijk-bij-Duurstede uittrekkende, nevens Doorn en Amerongen, uitgeplunderd en verbrand.

In April 1479 werd er eene dagvaart gehouden met den Bisschop en de Staten.

Nabij ZEYST zag men, in het jaar 1672, Koning LODEWIJK XIV, bij diens onverwachten vijandelijken inval in deze landen, zijn zegepralend leger voor eenige dagen hier nederslaan, toen de geheele heide wijd en zijd met tenten bezet stond, in onderscheidene straten verdeeld, bezet met winkels, en overvloedig van allerlei ververschingen voorzien. De Koning had zelf binnen het dorp zijn hoofdkwartier, nam zijnen intrek in een huis achter de kerk staande, en werd aldaar door de Afgezanten der Hoven van Spanje, Engeland, Zweden, Hannover, den Paltz, Trier enz., bij dezen Staat uit 's Gravenhage overgekomen, statiglijk begroet. 's Konings hofhouding gaf dit kamp veel vertier, dat echter naderhand bitter geboet werd, omdat de Franschen, na het vertrek des Konings, alles verwoestten.

In het jaar 1787 strekte het dorp ZEYST tot legerplaats van eene reeds verzamelde en steeds aangroeijende krijgsmagt, die digt bij het gemelde dorp in tenten op de heide gelegerd was, en begroot werd op tusschen de 3000 en 4000 man, terwijl men wil dat dit getal met den tijd werd verdubbeld. Dit kamp lokte velen uit van de naburige plaatsen en ook uit andere gewesten om het te bezigtigen; ook strekte het ten voorwerp van een teleskoop binuen Utrecht op den domtoren geplaatst, waar men alle de bewegingen in dat kamp kon bespeuren. Deze schouwplaats had veel toeloop van nieuwsgierigen, terwijl zij tevens tot gewigtiger einden dan het voldoen van loutere nieuwsgierigheid diende.

In het jaar 1804 werd hier door den Franschen Generaal MARMONT een lustkamp uit eenige duizenden Franschen en Nederlandsche troepen gevormd. Zie voorts het art. AUSTERLITZ,

Ook na het herstel van Nederlands onafhankelijkheid, zijn de troepen van dit Rijk er onderscheidene malen gekampeerd geweest.

ZEYST (HET HUIS-TE-), oud adell. h. in het Overkwartier der prov. Utrecht, arr. en 3 u. Z. W. van Amersfoort, kant. en 4 u. N. W. van Wijk-bij-Duurstede, gem. en Z. W. van Zeyst.

Dit h. is van eene uitmuntende bouworde. Het ligt in zeer welige en uitgestrekte plantaadjen, en heeft, voor zich, eene breede laan, vroeger door een ijzeren hek van den gemeenen weg afgescheiden. Ter wederzijden van deze laan plagt vet weiland te liggen, dat thans grootendeels de woningen der Broedergemeente bezet is. Verder heeft het huis twee groote vleugels, ter wederzijde tot keukens en stallingen, en, ter linker tot eene orangerie ingerigt, welke, vóór het volbouwen van de nieuwe zaal der broedergemeente tot hare vergadering gediend heeft. Achter het huis is een fraai bloemperk, met twee kabinetten of tuinhuisjes op elken hoek. Dit alles is in eene ruime gracht of eenen breeden vijver, die ter wederzijden eenen waterval heeft, elk met twee schoone liggende Reuzen of Rivier-Gods-beelden versierd, besloten. Hier achter is een lommerrijk en somber bosch van zware beukenboomen. De geslachtsnaam van ZEYST is zeer oud, en men vindt reeds ten jare 1164 eenen GODFRIED VAN SEIST, en in 1243 eenen WILLEM VAN SEIST. De laatste van dit geslacht was eene dochter, die, in 1560, met zekeren Heer BORRE VAN AMERONGEN trouwde. Haar zoon heeft zijnen moedersnaam aangenomen, doch zijn vaderswapen behouden, en leefde nog in het jaar 1599. Het is dus waarschijnlijk, dat er reeds vroeg een HUIS-TE-ZEYST geweest zij : doch met zekerheid kan men van de oudheid, den stichter, of de lotgevallen niets melden; dan dat het, sedert het jaar 1445, door het geslacht van RENESSE bezeten is. Eene dochter uit dit geslacht zich noemende MARIA VAN RENESSE VAN ZEYST, is getrouwd geweest met den Heer DIRK VAN ZUILEN VAN HARMELEN en hare dochter JOHANNA, weduwe van GERRIT VAN CUYLENBORG, bezat het, als vrij eigen goed, toen het, in het jaar 1536, door de Staten van Utrecht voor Riddermatig erkend werd. Na dien tijd is het vervallen, doch naderhand veel heerlijker uit zijne puinen opgerezen. De Heer WILLEN VAN NASSAU, Heer van Odijk en Kortgene, verbeeldende de eerste en de Edelen in de Regering der Staten van Zeeland, leverde, den 22 Januarij 1677, ter Staatsvergadering een verzoekschrift in, waarbij bij vertoonde dat hij in onderhandeling stond over eene aanzienlijke partij landerijen, onder het geregt van ZEYST gelegen, en verzocht, dat de Algemeene Staten aan hem, bij koop, het hooge en lage regtsgebied over de dorpen van Zeyst en Driebergen wilden overdoen, met de onderhoorige gehuchten, namelijk Cattenbroek, Schaarweide en den Breul, en hem vrijheid verleenen, om het vervallen en gesloopte HUIS-VAN-ZEYST, op de oude grondvesten, of elders in het voorschreven distrikt, te mogen opbouwen; tevens het voorregt van riddermatigheid er aan vastmakende, zoo als het oude HUIS-TE-ZBYST altijd gehad had. Na eenige beraadslagingen werd den Heer VAN ODIJK zijn verzoek toegestaan en hem, voor de somme van 5000 gulden, ten kantore der domeinen van de provincie te betalen, de hooge, lage en middelbare regtsoefening over Zeyst en Driebergen met de onderhoorige gehuchten verleend; welks regtsgebied zijn aanvang zou nemen bij den Dolder aan de Vuursche steeg, en zoo voort gaan langs de oude limietscheiding

tot aan de Klomp, en van daar boven de huizing genaamd de Blaauwe Schorteldock, en verder langs den Kroostweg tot aan de Breede steeg dan, met eene regte lijn, voorbij den huize Kersbergen, tot op den Waterigen weg toe: voorts, langs den zelfden weg, met eene regte lijn, voorbij Blikkenburg en Wulverhorst tot aan den KrommeRijn, zoo nogthans, dat de geregtsplaatsen van het Hof der provincie met vijf en twintig roeden in de rondte, en de wegen, die uit den grooten Amersfoortsche weg derwaarts leiden, bleven uitgesloten. Verder zoude de oude grenscheiding stand grijpen, heidewaarts op en om, tot wederem aan den Dolder, en de Kromme-Rijn zelf, zoo wel als de verdere streek derwaarts aan, onder dat regtsgebied niet behooren, zoo als omstandiger werd afgeteekend op eene kaart, die ter secretarij van de Algemeene Staten berustte. Tevens werd de riddermatigheid ingewilligd. Het een en ander geschiedde op den 28 Februarij 1677, en wel, gelijk de opene brieven, die den Heer VAN ODIJK ter hand gesteld, en bij het Hof der provincie geregistreerd zijn, inhouden » in achtinge en con»sideratie genomen zijnde de favorabele recommandatie van zijne Hoogheid, den Heere Prince van Oranje, den Staaten deezen aangaande gedaan, alsmede daar benevens zijnde gereflecteerd de illustre quaop liteiten, en hooge merites van welgemelden Heer VAN ODIJK, en om » andere goede consideratiën." De stadsregering had, in haar besluit van den 12 der zelfde maand, er nog bijgevoegd, als mede in verwagtinge, dat die van zijn Hoog Edelheids illustre familie en descendenten, » tot meerder luister dezer Provincie, en voordeel en welvaren der in» gezetenen derzelve, zig met den tijd daarin zouden komen nederzetten." Het huis werd toen deftig opgebouwd, daar, waar het thans staat, en de plaats met schoone beelden opgesierd, die er echter reeds in 1707 niet meer gevonden werden.

[ocr errors]

D

D

[ocr errors]

Het HUIS-TE-ZEYST beslaat, met de daartoe behoorende gronden, cene oppervlakte van 137 bund. 50 v. r. en wordt in eigendom bezeten door den Heer JAN ELIAS HUYDECOPER VAN ZEYST, woonachtig te Amsterdam.

ZIBEKELOE, voorm. klooster in Zalland, prov. Overijssel. Zie SIBCULO.

ZIBERETHO, naam, onder welken het klooster Sibculo in Zalland, prov. Overijssel, weleens verkeerdelijk voorkomt.

[ocr errors]

»

ZICHUYŤ, voorm. pold. op het voorm. eil. Wolfaarsdijk, prov. Zeeland, in het Z., tegen den Zuiderlander-polder.

Deze pold., welke in de veertiende ceuw bedijkt werd en 150 gemeten (ongeveer 70 bund.) groot was, werd bij den stormvloed van het jaar 1509 zoodanig gehavend, dat men vreesde, dat bij verlaten zoude worden, hetgeen den Landvorst niet wilde behagen: vermits daarbij 't eiland van Wolfaertsdijk bij successie van tijde groote en onoverwinnelijke schade en last zoude lijden." Deswege ging ook den 4 December 1509 van de Vorsten MAXIMILIAAN en KAREL de ordonnantie uit, inhoudende: dat de ingezetenen, gelande en geërfde van Wolfaertsdijk gemeynlijk den dijk van voors. poiderken zullen helpen repareren en vermaken, en den geërfden en ingelanden daarinne te » bate come." Sedert komt echter de naam ZICHUYт niet meer voor. ZIEDEWIJ-POLDER (DE) of DE ZIEDEWIJSCHE-POLDER, pold. in den Riederwaard, prov. Zuid-Holland, arr. Dordrecht, kant. Ridderkerk, gem. Oost-en-West-Barendrecht; palende N. aan den Binnenlandschepolder, O. aan de Waalgronden, Z. W. aan den Zuid-polder, W. aan den Buitenlandsche-polder.

D

[ocr errors]

XIII. DEEL.

12

Deze pold. beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van 125 bund., alles belastbaar land, en wordt door eenen molen en eene sluis, op de Waal, van het overtollige water ontlast. Het bestuur bestaat uit eenen Dijkgraaf, twee Heemraden, en eenen Secretaris en Penningmeester.

ZIEK, buurs. in het graafsch. Zutphen, prov. Gelderland, arr. en u. Z. O. van Zutphen, kant. en u. Z. van Terborgh, gem. en 1u. N. O. van Gendringen, nabij Etten, waartoe het behoort; met ruim 60 inw.

ZIEKE (HET) of TE ZIEKEN, laan of weg in Kennemerland, prov. Noord-Holland, arr. en kant. Haarlem, gedeeltelijk gem. Haarlem, gedeeltelijk gem. Schooten-en-Gehuchten.

Deze weg begon, vóór de vergrooting der stad Haarlem, aan de toenmalige Kruispoort en werd toen Kruisweg genoemd, doch na het afbreken van die poort en het vergrooten van de stad door aanbouw van de zoogenaamde Nieuwstad werd aan de noordzijde der stad ter vervanging tevens van de Janspoort, slecht ééne poort gebonwd, de Nieuwe of Kennemer poort genoemd. Daar deze nu regt tegen over den straatweg staat is BET ZIEKE slechts een achterweg geworden, die door den Singel van de stad is afgescheiden. Hij ontleent vermoedelijk zijnen naam van het stedelijk Leprozenhuis, later genoemd het Pest- en Dolhuis, thans bekend onder den naam van het Buiten Gasthuis.

ZIEKEN-EILAND (HET), eil. in Oost-Indië, op de Reede-vanBatavia. Zie PURMERENDE.

ZIELENDIJK, naam, welken gewoonlijk gegeven wordt aan den ST. JANSZIJBELINGS-DIJK, in Staats-Vlaanderen, prov. Zeeland. Zie ZIJDELINGSDIJK (ST. JANS-).

ZIELERUST, erf en goed op de Over-Veluwe, prov. Gelderland, distr. Veluwe, arr. en 8 u. N. ten O. van Arnhem, kant. en 3 u. N. O. van Apeldoorn, gem. en 14 u. N. van Voorst, gedeeltelijk onder Twello, gedeeltelijk onder Wilp.

Dit goed, bestaande uit heerenhuis, bouwmanswoning en verdere getimmerten, vruchtbare tuin met vijver, wandelbosch, boomgaard, bouw-, hooi- en weilanden beslaat eene oppervlakte van 28 bund. 78 v. r. ZIELHORST, buit. in Eemland, prov. Utrecht, arr., kant. en u. N. van Amersfoort, gem. Hoogland.

arr.

ZIEN (DE), pold. in Kennemerland, prov. Noord-Holland, Haarlem, kant. Beverwijk, gem. Uitgeest-en-Marken-Binnen; palende N. aan den Castrikummer-polder en aan de Koog-Zien, 0., Z. en W. aan den pold. den Broek.

Deze pold. beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van 181 bund., waaronder 172 bund. schotbaar land; daarin staat ééne boerderij, en hij wordt door eenen watermolen, in de Geestmeer, van het overtollige water ontlast. Het polderbestuur bestaat uit cenen Dijkgraaf en vijf Heemraden.

ZIEN (KLEINE-), pold. in Kennemerland, prov. Noord-Holland, arr. Haarlem, kant. Beverwijk, gem. Uitgeest-en-Marken-Binnen ; palende N., O. en Z. aan den pold. den Broek, W. aan den publieken weg, genaamd de Kleys.

Deze pold. beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van

16 bund.

ZIEN (KOOG-), pold. in Kennemerland, prov. Noord-Holland, arr. en kant. Alkmaar, gem. Limmen; palende N. aan den Startinger-weg,

« VorigeDoorgaan »