Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

en

onbebouwd bleven, van wege de daarop achterstallige renten erfpachten, welke de neringlooze burger niet kon opbrengen. Het stond geschapen, dat het hiermede hoe langer hoe slechter zoude gegaan hebben; maar door de voorzorg van de Wethouders, werd het daartoe gebragt, dat FILIPS hun vrijheid gaf om de erfpachten en renten te mogen aflossen, elken penning met zestien dergelijke penningen: helgeen de ingezetenen nieuwen moed gaf, om de erven te bebouwen en het bouwvallige te herstellen, en de stad weder deed opluiken.

en hun

In het begin der zestiende eeuw moesten die van ZIERIKZEE met den naijver van hunne buren worstelen. De Middelburgers betwistten hun het regt, om hunne binnenschepen op stroom te laden, en den koopman te dienen, immers die van Middelburg daarin voor te gaan. De zaak werd voor den Hoogen Raad gebragt, alwaar zij ten nadeele van de Zierikzeenaren werd uitgewezen. Maar deze wisten in het vervolg zoodanig te handelen, dat die van Middelburg, eenigen tijd daarna, raadzaam vonden, de zaak met die van ZIERIKZɛɛ te schikken, het laden en losssen toe te laten als van ouds. Omtrent dezen tijd of cen weinig vroeger, heeft zekere schipper ANTONIUS MULOCK van ZIERIKZEE, het eerst uit Zeeland de Afrikaansche kusten bezocht (1). Op den 15 Julij des jaars 1540, bevond zich Keizer KAREL V binnen ZIERIKZEE, ten huize van LIEVEN JACOBSE DE HUYBERT, hetwelk nog de Mossel genaamd wordt. De overheid der stad en van het land van Schouwen, verwittigd, dat de Keizer voornemens was den volgenden dag naar Haamstede te rijden, stelde orde, dat alle dijkers te gelijk aan hunne dijken zouden komen, om die te bekrammen, hetgeen ten gevolge had, dat de Keizer, verwonderd dat het land van Schouwen met zoo grooten arbeid en kosten moest gehouden worden, het door een gunstbrief mildelijk beschonk. Reeds in het jaar 1517, hadden die van ZIERIKZEE, op bevel van Prins KAREL, hunne grachten beginnen te delven, en de vestingen van de stad op te halen; doch de elkander onmiddellijk opvolgende tegenspoeden, schijnen den voortgang daarvan tot dit zelfde jaar 1540 toe, te hebben gestaakt, wanneer de vervallen en geschonden muren der stad, benevens de drie steenen bruggen over de haven gelegd, vernieuwd en hersteld zijn geworden.

Thans heeft ZIERIKZEE u. gaans in omtrek; beslaat, met hare buitensingels, 46 bund. 50 v. r., en telt binuen bare wallen 2020 h. en 6470 inw.

De stad heeft twee havens. De Oude-Haven kwam weleer tea Oosten buiten de stad uit, aan eene groote kreck of diep, hetwelk zich in de Schelde ontlastte, omtrent ter plaatse waar, tegenwoordig de

(1) Er bestaat bij een ingezeten van ZIERIKZER, een oud familie gedenkstuk, dat nopens gezegden MULOCK het volgende meldt:

Anno 1528 is schipper ANTONIUS MULOCK, met syn schip, door de Wielinge voor » Vlissinge ingekomen, zijnde ander half jaar geleeden, dat dezelve van ZIERIKZEE in Zeeland was afgevaaren, in welke tijd hij besogt heeft, een nieuw land gen. Caput Viride in Africa, alsdoen hier onbekend, also hij d'Eerste was, die daer uit dezo » landen geweest had, van welke plaats hij het schip met zout en wijnen geladen inbragt en daer meer zout om een ducaat gekogt, alsmen in de Baay en Brittaniën om Elf » zoude koopen, ook werd ter dier tijd, door voorn. schipper van gemelde kust mede gebracht, de eerste Calkoensche hoenderen, welk soort, in de Nederlanden niet bekend zijn geweest. 's Jaars daarna, anno 1529, trok denzelven schipper, met een > Brandaris, die hier te vooren in brand gewecst hadde, dog te Armuyden, in Zeeland is vernieuwd, na Spanje, dog is nooyt terug gekoomen".

polder het Zuider-Nieuwland eindigt, daar toen het hoofd op gelegen was, welke plaats daarom nog wel het Oude-Hoofd wordt genaamd. Deze haven gaat door, van de oostzijde af, tot midden in de stad; is daar binnen ter wederzijden met eene schoone rij ijpeboomen beplant, en heeft de deftigste huizen langs bare kaden. Men gaat daarover met twee houten valbruggen en niet ver van het midden der stad met eene groote steenen brug. Buiten de stad, ter wederzijden van deze haven, zijn twee volkrijke buurten: de Visschersdijk en Heurnaartsdijk, aan wier einden de genoemde scheepstimmerwerven zijn. Na de verlanding der oude haven begon men, in 1597, de Nieuwe-Haven te graven. De mond dezer haven, met welke zich de oude haven in hare uitwatering vereenigt, is cen deftig stuk werks. Zij strekt zich uit van de Oude haven langs de zuidzijde der stad, daar te voren de stadsgracht is geweest; meest westwaarts en vervolgens lijnregt, in eene zuidwestelijke rigting, tusschen twee dijken van de stad afloopende, valt zij, omtrent een half uur gaans buiten de stad, in de Ooster-Schelde. De mond dezer haven is met twee zware paalhoofden beheid, die, inzonderheid sedert het knagend zeegewormte, in 1752, zich in zoo groote menigte ontdekt heeft, aanmerkelijke sommen gelds tot hun jaarlijksch onderhoud vereischen. Na het volmaken der Nieuwe-Haven is, in het jaar 1602, van stads wege, op de punt des dijks bij het Westhoofd, tot gerief van vreemde kooplieden en schippers, aldaar aankomende, een huis, met eene lantaarn (in welke een kadioptrick lichttoestel, zigtbaar op een mijl afstands), boven het dak uitkomende, gebouwd, ten dienste van de scheepvaart, om de haven te kunnen aandoen. Boven den ingang van dit huis leest men op eenen arduinsteen het navolgende:

LEVINUS ISTA CONSUL URBE WERKENDETH
COLLEGAN HABEAT OCKERUM SIBI BOEIJE,
AERARIO AUTEM PUBLICO RICCE PRAEFECTI
PAULUS DEN HUYBERT, INDE ROCHUS HOFFERUS
ET COM JOBANNE DE JONGE, GEORGIUS PETRI,

CUM STRUCTA AD ORAS HAEC DOMUS MABINAS EST
IN PUBLICUM USUM, PUBLICO AERE, PONENTE
CORNELIO LATEREM GEORGI PRIMUM.

(d. i.: Toen Lieven WERKENDETH Burgemeester was, en tot ambtgenoot had OCKER BOEIJE, en toen PAULUS DEN HUYBERT, ROCHUS HOFFERS, JOHAN DE JONGE en GEORGIUS PIETERS, Thesaurieren waren, is dit huis aan den mond der zee tot algemeen gebruik, op stads kosten, opgebouwd, en de eerste steen gelegd door CORNELIS GEORGIUSZ.). Daaronder leest men dit tijdvers:

MEI VIER WERF VIERE STERCK WAS, ELCK Verstae 't besCheIT, ALS HIER IS AEN HET WERCK DEN EERSTEN STEEN GELEIT.

Aan den zuidhoek is nog een tweede kustlicht, even als het hierboven vermelde.

In 1682 is de Costhavendijk, bij eenen zeer zwaren storm en hoogen vloed, doorgebroken, omtrent 263 ell. van het paalhoofd. Het herstellen dier breuk kostte niet minder dan 100,000 gulden.

In het begin dezer ceuw, waren de oude en de nieuwe haven zeer in verval, en ofschoon van tijd tot tijd de hoogst noodzakelijke reparatiën daaraan geschiedden, waren zij echter bij de omwenteling van 1813 zoodanig verachterd, dat zij op de meeste plaatsen, vooral aan de oude haven, geheel dreigden in te storten en ook werkelijk ingeDaar echter de stedelijke kas geheei buiten staat was,

stort waren.

de belangrijke kosten tot volkomen herstel dezer werken te dragen, werd, met vergunning van Koning WILLEN 1, in het jaar 1815, eene geldleening van 40,000 gulden aangegaan, waarna in het begin van 1816 met de herstelling dezer havenwerken een aanvang werd gemaakt, zoodat zij in het jaar 1818 voltooid waren. Ter gedachtenis van het herstel dezer voor de stad zoo gewigtige als kostbare werken, werd aan de oostzijde der groote of zoogenaamde steenen brug, in arduinsteen het volgende gedenkschrift geplaatst:

IN HET JAAR 1816, ZIJN DE KAAIJEN DEZER STAD ZIERIKZEB, ONDER HET BESTUUR DER EDEL ACHTBARE HEEREN BURGEMEESTEREN F. W. J. DEN BOER EN M. C. DE CRANE, EN DE HEEREN Leden der CommISSIE VAN FINANTIEN: W. CANNENBURG, MR. M. B. DE JONGE, J. NELEMANS, MR. H. A. van IJsselsteiJN, SECRETARIS DER COMMISSIE, EN K. DE KRUIF, STADS FABRIEK GEDEELTELIJK HERSTELD, GEDEELTELIJK VERNIEUWD.

Tot het diephouden van de haven dienden vroeger twee zware sassen of spuisluizen, thans nog slechts één. In het jaar 1671 is er een houten sas gelegd, aan het einde der Heunaars- en Visschersdijken, om het verlanden en aanslikken der haven voor te komen; daar dit spui echter grootendeels vergaan was, werd in 1725 een geheel nieuw steenen sas gebouwd, voorzien van drie openingen; de middelste wijd 3 ell., de beide anderen wijd 8.80 ell. In het muurwerk zijn twee arduinsteenen gemetseld; aan de noordzijde ziet men het jaartal en de namen van Burgemeesters en Thesaurieren, onder wier bestuur het werk is opgemaakt. Aan de zuidzijde staan hunne wapens insgelijks in arduinsteen uitgehouwen. Reeds vóór het jaar 1671 was het zoogenaamde verste sas een uur gaans van de stad gelegd. Ook dit was in 1698 en 17535 geheel vernieuwd. Tusschen deze sassen werd het water bij den vloed opgevangen, en voorts daarmede, door het bij de stad liggend sas, de haven geschuurd, welke schuring eene geweldige kracht had, doch aangezien de verbinding aan de buitenzijde en de opslibbing binnen bet dijkwater aan de vroegere schuring al de kracht ontnomen had, is het verste sas in 1843 ingedamd. Het verschil tusschen hoog en laag water aan de havenhoofden bedraagt 3.20 ell.; echter is deze nieuwe haven ten allen tijde bevaarbaar, en bij gewoon laag water, 1.60 ell. diep.

Ten N. van de stad heeft men eene versche gracht; zuidwaarts zijn de grachten brak, en tusschen deze is eene zoute gracht, dienende tot een verlaat, in welke het zeewater ter plaatse, daar de onde haven eindigt, met eene sluis, de Mol genaamd, door eene engere waterleiding, de zoogenaamde Zwemhaven, en het Vrije-gat, zijnde een doortogt onder den stadswal en muur, wordt ingelaten en opgehouden, om bij laag water door het openen van de mol, de slijk uit de oude haven weg te schuren, en die dus, zooveel mogelijk, voor opslijking te bewaren. Aan de eene zijde wordt deze gracht met eenen bemuurden danı, buiten de Nobel-poort van de Versche gracht, en aan de andere zijde bij de Zuidwelle-poort, met eenen steenen beer van de brakke grachten afgescheiden. Tegenover deze gracht is een stuk weiland, dat, met eene kade omringd, in vorige tijden mede tot een spui of verlaat heeft gediend, waarin het water door eene zijl uit de zoute gracht, onder den buitensingel heen werd geleid, welk stuk lands nog, wegens het ophouden van het water, de Houwer wordt genaamd. In het jaar 1675 was dit spui dermate opgeslijkt, dat de Regering besloot het wederom uit te diepen, hetgeen echter nooit is ten uitvoer gebragt, hetzij men de kosten tot de verdieping niet konde vinden, hetzij men

meende, zich met de gracht alleen genoeg te kunnen behelpen. Eindelijk is de Houwer, in het begin der vorige eeuw, geheel drooggemaakt, in weiland veranderd en verkocht. De ondervinding heeft echter naderhand geleerd, dat het droogmaken van den Houwer veel belemmering in het diep houden van de haven heeft veroorzaakt, waarom, in het jaar 1793, de Mol geheel is afgebroken, vernieuwd en op eene andere wijze ingerigt.

Aan weerskanten van de haven, daar men in de stad komt, lag vroeger een steenen bolwerk, bestrijkende de havendijken. Het meest westwaarts aan de stad gelegene heette het Blaauwe-Bolwerk, omdat het grootendeels van blaauwen arduinsteen was opgemaakt. Det was voorzien van zeven metalen stukken, schietende kogels van acht tot dertig ponden. In het jaar 1620 besloot de Regering, op aanschrijving en goedvinden van den Prins VAN ORANJE, als Stadhouder, dit bolwerk te maken; doch op nadere aanschrijving werd dit echter tot het volgende jaar gestaakt. Het Oostelijke, buiten de stad, over de haven gelegen, het Oranje-Bolwerk genoemd, was eenige jaren later gebouwd. Uitgezonderd die zijde, welke de Nieuwe-haven beslaat, was de stad in den ring van eenen muur besloten geweest, waar in voorheen eenige halfronde torens gestaan hebben, van welke in het midden der vorige eeuw reeds niet meer dan ééne aan de noordoostzijde der stad, eenige roeden van de Noordhavenpoort overig was, welke doorgaans de Beulstoren genoemd werd, doch deze is in het jaar 1809 mede afgebroken, zoodat de wallen in zeer vervallen toestand waren, toen de Franschen, in het jaar 1811, de stad op alle mogelijke wijze begonnen te versterken, doch alle de door hen aangelegde werken waren zoo slecht en met zoo veel overhaasting daargesteld, dat zij bij eenen vijandelijken aanval weldra zouden zijn bezweken. Deze met zoo veel ijver door hen opgevatte vestingarbeid werd dan ook eensklaps gestaakt terwijl zij die werken op eene schandelijke wijze lieten vervallen. Thans zijn de wallen geslecht en met smaak in uitstekend schoone wandelingen herschapen.

ZIERIKZEE bad vroeger zes poorten de Zuidwelle-poort en de Nobelpoort ten N., de Noord-Havenpoort en de ZuidHavenpoort ten O., de Schutterspoort, later de Hoofdpoort genaamd, ten Z. en de Westpoort ten W. De Zuidwellepoort, welke, in het jaar 1843, wegens bouwvalligheid is afgebroken en door een sierlijk hek, met twee wachthuisjes voor de commiesen der stedelijke accijnsen, vervangen, had niets bijzonders; het is niet bekend wanneer zij gebouwd was. In 1670 werd daarvoor eene nieuwe steenen brug gelegd. In eenen arduinsteen werden de namen der toenmalige Burgemeesteren en Thesaurieren uitgehouwen.

CORNELIO PONS HIC TERDEIJE CONDITUS
GISBERTO ET UNA CONSULE EST OCQUERTIO
URBIS ROCHO HOFFERO ET MARINO JUNIO,
SIMUL JACOBIS WITTIO, ATQUE GOLTZIO,
AERARUS SCRIBAQUE PETRO COCQUIO
SIC DURET URBS, SIC POSTERIS ET Pergite
EETERNA SAXO POSTERI, RELINQUERE.

[ocr errors]

(d. i. Toen deze brug vervaardigd is waren Burgemeesters CORNELIS VERUEIJE, en GIJSBRECHT OCKERS. Thesaurieren: ROCHUS HOFFERS, MARINUS DE JONGE, JACOB DE WITTE en JACOB GOLTZIUS. Secretaris: PIETER DE COCK. Zoo dure de stad! zoo moeten de nakomelingen in duurzamen steen hunne namen aan den naneef overbrengen.)

[ocr errors]

Daar onder las men:

(d. i.

ET IANVS HOFFER ET QVIRIN VS IVNIVS
JACOBQVE GOLTZIVS Lenant BT COCQVIVS
HOSPES LOCABANT PRIMA PONTIS SAXVLA
XII CAL. SEXT.

CCLXX.

JOHAN HOFFER, Quirin de JongE, JACOB GOLTZIUS en LEENDERT DE COCK hebben de eerste steenen der brug gelegd, 1870, 21 Julij.) De Nobelpoort is een zeer oud zwaar gebouw, met twee groote torens, waarop zeer verhevene spitsen staan, de eene acht- en de andere zestienhoekig, opgetrokken. Men wil dat deze poort, ten koste van twee adellijke juffers gesticht, en de spitsen naar haar ANNA en MARIA genoemd zijn. In het onderste van dezen toren werden, nadat de Beulstoren was afgebroken, landloopers en ander ongeregeld gespuis opgesloten; hetgeen men voorheen in den gezegden toren plagt te doen. Tegenwoordig wordt dit gedeelte niet gebruikt. Op deze poort is ook eene plaats waar vroeger niet alleen het buskruid der stad en der admiraliteit, maar ook het kruid dat aan bijzondere personen behoorde, wanneer het een zeker getal ponden beliep, bewaard werd. Thans dient dit vertrek nog tot berging van kruid, ook is er een lokaal hetwelk tot kleeding en wapenmagazijn van de stedelijke schutterij dient. De Noordhaven-poort is mede een zeer sterk en zwaar gebouw, hebbende voorheen gediend tot een sterkte met geschut voorzien. Zij kon ten Noorden eene groote vlakte en ten Zuiden de andere poort, met eene ruime streek daaromtrent, bestrijken. De gevels van dit gebouw dragen het jaartal 1559, ofschoon dit waarschijnlijk, eene vernieuwing te kennen geeft. Buiten deze poort, die aan haren beeft buitensten ingang met eene kunstig gemaakte boog versierd is, weleer een vierkante steenen toren gestaan, ter plaatse waar tegenwoordig de stadshouttuin eindigt. In de poort waren vroeger de stadssmidse en kalkkelders, thans dienende tot woning van den portier en tot bergplaatsen.

De Zuidhaven-poort, ook wel de Duivelandsche-poort genoemd, omdat men er door naar Duiveland gaat, is een zwaar en hoog vierkant gebouw met een uurwerk. Aan iederen hoek van het bovenste gedeelte is een rond torentje, met dergelijke spits opgebouwd. Midden uit het verhevenste van het dak rijst een fraai doorluchtig torentje. Omtrent het jaar 1550, ter zelfder tijd dat de stadhuistoren met een klokkenspel werd voorzien, werd ook in het torentje van deze poort eene klok gehangen. Deze is als nog de slagklok van het heele uur. In 1622 werd het klokkenspel vervaardigd, hetgeen, ofschoon minder goed onderhouden, echter veel aangenamer geluid gaf dan dat den stadhuistoren, doch dit is er in het jaar 1811 afgenomen. Het buitenmuurwerk van deze poort is genoegzaam geheel vernieuwd in de jaren 1774 en 1779. Buiten deze poort is eene fraaije steenen brug, bestaande uit drie bogen.

op

De Schutters-poort, later de Hoofd-poort genoemd, ontving den eersten naam, om dat het Schuttershof in de nabijheid lag; den tweede, om dat men daardoor naar het havenhoofd ging. Deze poort werd in het jaar 1811 door de Franschen gesloten en de brug geheel weggebroken en, na den omkeer van zaken, in 1813, niet weder bruikbaar gemaakt. Aangezien de stadsregering begreep, in plaats van deze poort, eenen beteren en meer geschikten toegang naar den Westhavendijk en het Westelijk hoofd, te kunnen doen maken, is de gemelde poort niet hersteld, maar in het jaar 1817 voor afbraak verkocht, XIII. DEEL.

13

1

« VorigeDoorgaan »