Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[ocr errors]

Het is eene verlenging van het water de Ac genaamd, hetwelk vroeger in de Hooge-Veenen van Muntendam ontstond, doch thans & u. N. W. van het dorp Scheemda begint, en, door het zoogenaamde Opdiep, met dat dorp en vervolgens, door een verlaat, met het trekdiep van Groningen naar Winschoten in verbinding gebragt, in eene noordelijke rigting doorloopt tot aan het dorp Nieuwolda, terwijl het alvorens, bij het geh. het Waar, het Oude-diep en het Nieuwe-diep heeft opgenomen.

Te Nieuwolda neemt het ZIJLDIER echter weder eenen anderen loop aan, vloeit eerst noordwaarts, vervolgens noordoostwaarts; neemt in zijnen loop den Hondshals op en vereenigt zich ten W. van Termunten met een water insgelijks Ae genaamd, waarmede het zich door de Termunterzijl in de Eems ontlast.

ZIJLDIEP (HET), water in het Westerkwartier, prov. Groningen, dat ten N. van het d. Visvliet uit de vereeniging van de Visvlietervaart met de Lauwers ontstaat, van daar noordwaarts door Pieterzijl en Munnikerzijl loopt en zich vervolgens in het Reitdiep ontlast. ZIJLDIJK, geh. in Fivelgo, prov. Groningen, arr., kant. en 24 u. N.W. van Appingedam, gem. en a. N. W. van 't Zandt, op en aan den Oudedijk. Dit geb., hetwelk veel van een dorp heeft, telt 88 b. en ongeveer 460 inw., die meest in den landbouw hun bestaan vinden. De grond is er zavelachtig en wel tot 3,4 en 5 palm. diep, waarna men, of zeer goed zand, of ook eerst leem en daarna zand aantreft. Men heeft hier eenen koorn- en pelmolen.

De Doopsgez., die hier en in het d. 'T ZANDT Wonen, maken eene gem. uit, welke 170 zielen en onder deze 70 Ledematen telt. Vóór het jaar 1803 werd deze gem. door Liefdepredikers uit de gem. bediend, doch toen werd voor het eerst een Leeraar van elders beroepen, zijnde geweest A. CUPERUS, die in het gezegde jaar van de Knijpe, prov. Friesland, herwaarts kwam en in het jaar 1812 te Zijldijk overleed. De kerk, gesticht in 1775, is een zeer goed gebouw, zonder toren of orgel.

Men heeft er ook een uitstekend fraai en ruim schoolgebouw, en telt er ruim 100 leerlingen.

Men wijst er bij cene plaats, waar eene sluis heeft gelegen, de gewezene haven aan bij het Oosternieland, thans grasland en het bed van eenen voormaligen breeden en diepen stroom buiten den weg; en op ZIJLDIJK de Oude Lei of het Oude Maar, gaande naar eene andere sluis. Dit eerstgenoemde gewezene stroombed is de grensscheiding der kwar tieren, voortgaande naar den ouden Eemsdijk. In 1453 legden het convent van Wittewierum, de gemeene buren van ZISLDIJK en het convent van Selwerd een eind dijks uit, den Arm geheeten, strekkende van den toenmaligen Eemsdijk tot aan de Oosterniezijl, en verder van die zij opwaarts in het Noorden, waardoor werd binnengedijkt het Selwerder-voorwerk de Hornerij, en ten behoeve van het convent van Wierum en de buren van ZIJLDIJK den Oude-Arm en eenig land, waarin het laatstgenoemde convent den dijkstoel bezat. Vervolgens maakte men in dit zelfde jaar tusschen het convent Selwerd, het convent Wierum en de buren van ZIJLDIJK eene schikking, ter afdijking van eenen arm, strekkende aan de cene zijde van de Nieuwezijl naar den Koldeholsterhorn en van die zij in het Noorden en zoo wederom naar den Koldeholsterhorn.

ZIJLE (DE), riviertje in Rijnland, prov. Zuid-Holland. Zie Zısı (DE). ZIJLHOF (HET), voorm. adell. h. in Rijnland, prov. Zuid-Holland. Zie ZIL (HET HUIS-TE-).

ZIJLKLOOSTER (HET) of HET KLOOSTER-DER-Nonnyn-BIJ-DE-ZIJL, voorm. kloost. te laarlem, in de Zijlstraat.

Dit kloost. werd bewoond door Reguliere Kanunnikessen. Wanneer het gesticht is, weet men niet te bepalen; doch dat het door geestelijke dochteren reeds in het jaar 1408 bewoond is, blijkt uit eene vergunning van den Pastoor en Cureet der hoofd- of parochiekerk der stad Haarlem, GERARDUS VAN IJSSELSTEIN, aangaande de bediening der sak ramenten en het regt der begraving aan de Nonnen van dit klooster, in het gemelde jaar gegeven. De geestelijke dochters van dit klooster volgden den levensregel van den H. AUGUSTINUS, en waren albier, haar leven lang, op belofte van hare maagdelijke reinheid te bewaren, opgesloten en behoorden mede tot de orde van den H. FRANCISCUS. Zij leefden van geene aalmoezen, maar van het werk harer handen, met spinnen, weven, borduren enz. Het is buiten tegenspraak, dat het gedeelte der stad, waarin dit gesticht gebouwd is, daaraan de naam gegeven, maar geenszins daarvan ontleend heeft, alzoo dit klooster, in den aangehaalden brief van GERARDUS VAN JJSSELSTEIN, genoemd wordt CONVENTUS BIJ DEN ZIJL.

Wanneer, na de Hervorming, de goederen en gebouwen der Geestelijkheid aangeslagen en verkocht werden, is dit klooster onverkocht en aan de stad in eigendom gebleven, en sedert verbouwd tot een hof voor de Palts-Gravinne AMELIA, Hertogin van Beijeren, vrouwe en douairière VAN BREDERODE enz., welke aldaar eenigen tijd haar verblijf gehouden heeft; maar later is het vervallen en diende tot eene turfschuur voor de armen. De toren van dit gebouw is in de zeventiende eeuw vernieuwd, en, tot gemak der reizenden, met een uurwerk voorzien, waarnaar de Leydsche trekschuiten afvoeren. In 1817 is * dit klooster en de daarop alstoen nog aanwezige toren, wegens bouwvalligheid, verkocht en afgebroken, zijnde de grond gedeeltelijk verkocht en gedeeltelijk stedelijk eigendom gebleven en aan de bewoners van de daar omgelegene huizen in huur afgestaan.

ZIJLLAAN-EN-MEIJE-POLDER (DE), pold. in Rijnland, prov. Zuid-Holland, arr. en kant. Leyden, gem. Leyderdorp; palende N. aan de Dwarswetering, die hem van den Boterhuis-polder scheidt, O. aan den Munneke-polder, Z. aan den Kalk-polder, Z. W. aan den OudeRijn, W. aan de Zijl.

Deze pold. wordt door eenen molen, op de Dwarswetering van het overtollige water ontlast. Het land ligt.1,58 ell. onder A. P.

ZIJLRIJT (DE), water in Hunsingo, prov. Groningen, in den Noord-polder, hetwelk een begin neemt onder Usquert, aan het Noordpolder-kanaal, waarvan het een tak is, en vervolgens noordwaarts aanstroomende naar den polderdijk, zich daar door eene sluis ontlast. ZIJLROEDE (DE), water in het Westerkwartier, prov. Groningen. Zie DOEZUMERTOGT.

ZIJLSTERBUREN, geh., prov. Friesland, kw. Westergoo, griet. Wymbritseradeel, arr., kant. en 1 u. N. W. van Sneek, I u. W. N. W. van Nieuwland, waartoe het behoort.

Dit geh. wordt aldus genoemd naar de Tjaardzijl, aldaar in den Tjaardijk liggende.

ZIJLVEST-DER-DRIE-DELFZIJLEN, de vereeniging van de drie zijlen, liggende in de Delf, te Delfzijl, prov. Groningen. Zie Delfzijlen (Het Zijlvest-der-Drie-).

ZIJLWATERING (DE), water in Rijnland, prov. Zuid-Holland, hetwelk bij de Zijde of landscheiding tusschen Rijnland en Delfland

Wasse

eenen aanvang neemt, in eene noordoostelijke rigting de gem. naar en-Zuidwijk doorloopt, op de hoogte van het d. Wassenaar den naam van Wassenaarsche-watering draagt en zich bij Rijnvliet in den Rijn ontlast.

ZIJLWEG (DE), bestrate weg in Kennemerland. prov. Noord-Holland, in eene westelijke rigting van Haarlem naar Overveen loopende, waaraan een gedeelte van Overveen ligt. Hij wordt door den spoorweg doorkruist.

ZIJLWERT, voorm. landstreek in de prov. Groningen. Zie SELWERD. ZIJP (DE), bedijking in Kennemerland, prov. Noord-Holland. Zie ZIJPE (DE).

ZIJP (DE), landg. op den Veluwenzoom, prov. Gelderland, arr., kant. en gem. Arnhem.

Dit landgoed wordt in eigendom bezeten door den Heer W. G. J. H. Baron BRANTSEN VAN DE Zijp.

Hier is op den avond van 4 Mei 1845 brand ontstaan in een dennenbosch, hetwelk grootendeels, over eene oppervlakte van ruim 205 ell., in de asch is gelegd.

ZIJPDIJK (DE), dijk in Kennemerland, prov. Noord-Holland, in eene zuidelijke rigting van den Haze-dwarsdijk, langs de Zijpe, naar den Droomerdijk loopende.

ZIJPE, kerk. ring, prov. Noord-Holland, klass. van Alkmaar, bevattende de volgende 15 gem., als: Barsingerhorn-en-Haringhuizen, Calandsoog, Helder, Huisduinen, Hypolitushoef-en-Westerland, Kolhorn, St. Maarten-en-Valkoog, Oosterland-Stroe-en-den-Oever, Petten, Schagen, Wieringerwaard, Noord-Zijpe en Zuid-Zijpe-en-Een igenburg. Deze ring telt 10,000 zielen, onder welke 5000 Ledematen, en 22 kerken, die door 14 Predikanten bediend worden.

ZIJPE (DE), ook DE ZIJP gespeld, bedijking in Kennemerland, prov. Noord-Holland, arr. Alkmaar, kant. Schagen, gem. Zijpe-en-flazenpolder; palende N. aan het Koegras, O. aan den Wieringerwaard, de Schagerkogge en Geestmer-Ambacht, Z. aan den Groeter-ban, den Hargen-ban en den Petten-poider, W. aan den Hazen-polder en het strand tegen de Noordzee.

Vóór de oudste bedijking bestond DE ZIJPE waarschijnlijk uit gebroken land, gorzingen en ondiepten, gedurig onder water liggende. Van de eerste bedijking vindt men geen zeker berigt, doch dat De Zijpe voor de eerste maal zou ingebroken zijn in het jaar 335 en de vlugtelingen Schagen zoude gesticht hebben, is bezwaarlijk te gelooven. Onze kronijken getuigen, dat Graaf WILLEM, broeder van DIRK VII, in het jaar 1203, ter Zipe is comen gerheden. Hieruit zou schijnen, dat DE ZIJPE toen reeds tot land gemaakt was; tenzij men door DE ZIJPE alleen verstaan wilde een kanaal of Zwin, dat uit de Noordzee tusschen Petten en den Ketelduin doorliep en waarvan de bedij king haren naam zoude verkregen hebben. Sedert wil men, dat de bedijking is ingebroken. In een handvest van Hertog ALBRECHT, van het jaar 1588, wordt gezegd, dat Rijnland niet meer die Zijpe dijken zal. Elders vinden wij, dat WILLEM, eerste Heer van Schagen en bastaardzoon van Hertog ALBRECHT, het eerst DE ZIJPE bedijkt en tot land gemaakt heeft, welke bedijking toen het NIEUWLAND werd gebeeten. Deze gebeurtenis wordt gemeenlijk tot gemeld jaar 1388 gebragt. De gezegde handvest toont niet onduidelijk, dat de ZIJPE toen zoo groot niet was als tegenwoordig, loopende de dijk van Petten tot

te

aan

aan Calandsoog, en van daar naar de Keins, eene buurt in de Schagerkogge. Deze bedijking brak echter na weinige jaren in, en dreef met de zee gemeen, wel 160 jaren lang, eer de bedijking weder bij de hand werd genomen, zoodat de bedijkers zeer weinig eer en veel minder voordeel daarvan gehaald hebben. Uit onde echte stukken blijkt, dat omtrent 1440, aan de Heeren VAN EGMOND en BREDERODE, van 's Graven wege, een eisch gedaan is, om DE ZIJPE te bedijken; of dat hij, als Overheer, dit zelfs zouden doen. Uit latere stukken en voornamelijk uit het octrooi van 1551 kan men nagaan, dat de Heeren VAN EGMOND en BREDERODE zwarigheden over de bedijking van DE ZIJPE hebben opgeworpen, omdat die te na zouden raken aan hunne jurisdictiën, weten, ten aanzien van de jurisdictie der Heeren VAN EGMOND aan de heerl. van Petten, en ten aanzien van de Heeren VAN BREDERODE, aan die van Calandsoog. Dit kan, sedert het jaar 1440, of vroeger, het werk van tijd tot tijd tegengebouden hebben; hoewel men de bedijking van DE ZIJPE altoos als noodzakelijk heeft aangemerkt, vermits de duinen, welke de Hollandsche kust voorheen gedekt hadden, langs deze geheele streek, deels door verstuiving, deels door het afslaan der zeebaren ten eenemale waren weggeraakt, zoo als in de jaren 1443, getoond, en deswege, op den 23 April deszelfden jaars, raming gemaakt werd. Daarom heeft dan de aanleg van cenen zeedijk gelegenheid gegeven tot het droogmalen van den geheelen polder. Hierop volgde, dat Hertog FILIPS VAN BOURGONDIE, op den eerstvolgenden 1 Mei een octrooi verleende om DE ZIJPE te bedijken. Hij gebruikte er deze bewoordingen in, zeggende te vreden te zijn, dat het voors. land, DE ZIJPE genaamd bedijkt wordt, hetzij door ons, of op onze kosten, hetzij het bedijkt werdt door anderen, zoo als het door onze Gouverneurs en Raaden gevoegelijkst en voordeeligst zal uitgevonden worden. De steden Medemblik, Hoorn en anderen gaven in dien tijd te kennen, dat zij aan dit algemeen werk niets doen konden, alzoo zij te zeer bezwaard waren. Doch hetzij door wien de bedijking toen tot stand gebragt is, men heeft reden om te denken, dat er omtrent dien tijd iets ondernomen werd; indien het waar is, dat DE ZIJPE naderhand, in September 1569, doorbraak geleden heeft. Hoe het daarmede moge zijn, het is zeker dat deze polder omtrent dien tijd, lang met de zee gemeen gelegen heeft, ofschoon men het herdijken, om het groot gevaar van geheel Holland, noodig en ook doenlijk oordeelde. In het octrooi van Keizer KABEL V, van den 31 Maart 1551, naar den loop van den Hove, verleend aan Heer JAN VAN SCHOOREL, Kanonnik van St. Maarten te Utrecht, wordt gemeld dat de Keizer, in het jaar 1516, aan zijnen neef ConNELIS, Heer VAN ZEVENBERGEN, insgelijks octrooi vergund had om binnen zeven jaren de ZIJPE te bedijken; hetwelk niet volbragt was. Heer JAN VAN SCHOOREL, met zijne eerste medestanders, ving het werk aan; doch het bleef wederom steken, tot nadeel van velen, welke zich in deze onderneming hadden gewikkeld; waarom Koning FILIPS II, in het jaar 1651, octrooi verleende, daarbij verklarende, de bedijking te zullen doen, ten zijnen koste, bevestigende de ingelanden in hun voorheen verkregen regt. Hierdoor werd de ZIJPB eerlang drooggemaakt en met zeer goeden uitslag bebouwd. Zekere CORNELIS POULISZ heeft het eerste huis in deze bedijking gebouwd, en zekere Jonkheer VAN BOEKHOLT liet in de babijheid van Petten twee zoutkeeten daarin optimmeren, met zekere grachten daar rondom gedólven.

een

Den 1 November 1570 bad er een groote watervloed plaats, waardoor de Hondsbossche op drie plaatsen doorbrak. Het water liep met

den eersten vloed aanstonds 4 ell. hoog. De twee zoutkeeten stortten aanstonds omver en nog 80 huizen spoelden door den vloed geheel en al weg; daarbij verdronken wel 200 menschen, en van de 104 huizen, die in DE ZIJPE stonden, bleven slechts 24 staan, die echter mede veel schade hadden geleden. Paarden, koeijen en schapen verdronken in groote menigte. Dientengevolge werd aan de bedijkers, op den 22 Maart 1571, een nieuw octrooi verleend, waarbij dat van 1561 werd geapprobeerd en aanmerkelijk vermeerderd, zoodat men op nieuw het bedijken heeft aangevangen en voortgezet, met dat gunstig gevolg, dat in het jaar 1572 de dijken weder eene tamelijke hoogte hadden en tot zeewering eenigermate dienen konden. In dat zelfde jaar werden echter, op last van Sonor, de dijken doorgestoken en de bruggen en sluizen afgebroken, ten einde den Spanjaard, die Haarlem bemagtigd had, te beletten in het Noorderkwartier in te dringen, teu gevolge waarvan alles weder onderliep, en hetgeen vroeger was overgebleven en gespaard of naderhand hersteld en gemaakt, weder verloren ging.

In dezen staat schijnen de zaken gebleven te zijn tot in 1596, als wanneer, op den 20 September van dat jaar, door de toenmalige Staten van Holland en West-Friesland, op nieuw is verleend octrooi tot bedijking, met last dat zij in het volgende jaar moest worden aangevangen en zoo mogelijk volbragt; doch den 15 Augustus 1597 ontstond cen felle storm uit het Noordwesten, waardoor de nieuwe bedijking op vele plaatsen scheurde, hetgeen de bedijkers weder vele nieuwe moeiten en kosten baarde, die zij ook niet ontzagen; zij hervatteden het werk terstond, zoodat het in het volgende jaar volkomen hersteld was, en sedert dien tijd is de bedijking gebleven.

DEZIJPE beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van 5262 bund. De inw. vinden meest in landbouw en veeteelt hun bestaan, zijnde de grond gedeeltelijk bouw, maar meest weiland, en wel van de beste soort die men elders vinden zal; dewijl daarenboven vele dezer landen tamelijk hoog liggen, zoo heeft men in DE ZIJPE een minder getal molens dan in andere bedijkte waarden in Noord-Holland, hetwelk de prijs der landerijen, uithoofde van de vermindering der ongelden, zeer doet rijzen.

Behalve door het Groot-Noordhollandsch-kanaal en den daar langs loopenden grooten schelpweg, tusschen Alkmaar en het Nieuwediep, welke. deze bedijking in eene noordoostelijke strekking doorsnijden, is zij door een aantal rijwegen en breede slooten doorkruist, waaraan de huizen en boerderijen gelegen zijn, die de navolgende dorpen en gehuchten uitmaken; als: de hoofdplaats Schagerbrug, de dorpen Burgerbrug of Eenigenburgerbrug, St. Maartensbrug en Oude-Sluis en de geh. het Žand en de Stolpen.

als:

De Herv., die er zijn, behooren tot de gem. Noordzijpe c. a. en Zuidzijpe-en-Eenigenburg, en hebben in deze bedijking vier kerken, ééne aan Sint Maartensbrug, ééne aan de Eenigenburgerbrug, ééne aan Schagerbrug en ééne aan de Oudesluis. De Doopsgez., die er wonen, behooren tot de gem. Noord-zijpe en Zuidzijpe.

[ocr errors]

De R. K., die men er aantreft, maken met die uit den Hazen polder, cene stat. uit, welke tot het aartspr. van Holland-en-Zeeland, dek. van Noord-Holland, behoort, 390 Communikanten telt, en door eenen Pastoor bediend wordt. De kerk, staande aan eenen achterweg, is aan Onze Lieve Vrouw geboorte toegewijd.

« VorigeDoorgaan »