Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

opgeworpen, van waar dat land nog den naam van de schans draagt. In deze Schans bleef, na het vertrek der Spanjaarden, een oud soldaat over, die er school gehouden, en vele Zaandijkers in het lezen onderwezen heeft. In het jaar 1613 waren er 50 huizen. Doch in het jaar 1741 en 1742 was het getal der bewoonde huizen reeds 257 en daarin 350 huisgezinnen, die te zamen 1290 inw. uitmaakten, thans telt men er in de kom van het d. 288 h. en 2150 inw.

Met het jaar 1626 werd van hier een voetpad naar het Noorderdeel van Westzaan, de Middel genaamd, door het veld gemaakt, zoodat men daarlangs in den tijd van een half uur, van ZAANDIJK tot Westzaan kon gaan. Dit voetpad, bij hetwelk, aan de Zaan, weleer een kalkoven gestaan heeft, die in het jaar 1642, afgebroken is, werd in het jaar 1848 tot eenen rijweg ingerigt, leidende van het Guitspad te ZAANDIJK tot Westzaan (welk d. toen gelijktijdig tot aan den zeedijk bestraat werd), en uit die gemeente over Assendelft tot het Assummer tolhek, onder Heemskerk. Deze weg is sedert bekend onder den naam van Zaanlandschen Communicatieweg, en het aanleggen daarvan heeft veel toegebragt tot eene verbeterde en versnelde gemeenschap met de stad Haarlem en verder gelegen plaatsen, vooral nadat op het einde van het jaar 1848 eene diligence-dienst werd ondernomen van Zaandam op Haarlem, over ZAANDIJK, Westzaan Assendelft, Beverwijk en de Zandpoort, van welke onderneming het hoofdkantoor te ZAANDIJK is gevestigd.

[ocr errors]

Dan ofschoon de inwoners, langs dit pad, gereeder dan voorheen in de kerk van Westzaan konden komen, waarin zij, gedurende eenen geruimen tijd, ook een hunner leden tot Ouderling hadden, hebben zij nogthans, in het jaar 1638, met die van Wormerveer, JACOBUS BORSTIUS tot hunnen Predikant beroepen, die hier, den 24 Augustus van dat jaar, in cene houten kerk, zijne intree-predikatie deed. Deze houten kerk, was 52 voeten (16,32 ell.) lang, 42 voeLeu (12,18 ell.) breed, en de verdieping tusschen de 11 en 12 voelen (ongeveer 3,50 ell.) hoog, stolpswijze met 4 gevels, en boven in het midden met een torentje, waarin eene klok geplaatst was. Een derde gedeelte van dit gebouw diende tot woning van den schoolmeester, en het overige tot kerk, die echter in jaar 1641 vervangen werd door eene steenen gebouw, staande omtrent het midden van het dorp, een weinig van den weg af, over de Wegsloot, dat in het jaar 1642 werd ingewijd. Deze nieuwe kerk was, bij den aanvang alleen in de lengte Oost en West gebouwd; de toren stond het westeinde, met eene scherpe spits, en daar beneden waren de klokken en wijzerborden. Doch in het jaar 1707, werd deze kerk aan de noordzijde uitgebouwd, en bijna de geheele helft vergroot. Men gaat er op drie plaatsen in, ten Oosten, ten Westen en in het nieuw gebouwde gedeelte; doch zij is van geen orgel voorzien.

op

Niet ver van de kerk staat het gemeene Weeshuis, in het jaar 1730 gebouwd, twee verdiepingen hoog, en in allen deele goed ingerigt. Daarin worden 28 weezen verpleegd. Dit gebouw wordt ook als Raadhuis gebezigd.

Men heeft er, te zamen met Koog-aan-de-Zaan, een Departement van de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, dat den 25 November 1788 is opgerigt en 100 leden telt.

Ten dienste van den koophandel lag men eene houten sluis in den weg, om gemakkelijk van de Zaan naar binnen, en van binnen in de Zaan te kunnen varen, die in het jaar 1727 veranderd en van steen

gemaakt is. To ZAANDIJK werd, in het jaar 1683, een veer aangelegd, om van daar op Amsterdam, en van Amsterdam weder herwaarts te varen, op de daartoe bepaalde marktdagen dier stad.

Sedert eenige jaren bestaat er ook eene stoombooten-dienst van Alkmaar op Zaandam, in verband met die van Zaandam op Amsterdam, waardoor dagelijks, met uitzondering van Donderdag, voor de plaatsen aan de Zaan eene gelegenheid te meer bestaat, om de hoofdstad, op eene gemakkelijke wijze en spoedig, te bezoeken.

Des avonds van den 5 Februarij 1825 bespeurde men te ZAANDISE, dat het water in de Zaan aanmerkelijk begon te rijzen, hetwelk, in overeenstemming met de berigten, die des morgens, ten opzigte van de doorbraak van den dijk bij Durgerdam, waren ingekomen, de vrees deed ontstaan, dat ook deze polder zoude overstroomd worden. Van tijd tot tijd het water in de Zaan gade slaande, zag men dat de rijzing meer blijkbaar werd, zoo dat des avonds te half acht het water reeds over den weg begon te stroomen, hetwelk zigtbaar toenam, en dewijl de weg of lagendijk een gedeelte van den ringdijk uitmaakt, welke om den polder Westzaan ligt, ontlastte zich het water in het veld of in dien polder. Later in den avond kwamen er geruchten in, dat de weg of lagendijk op onderscheidene plaatsen inzakte, en wel voornamelijk bij den koornmolen en het pakhuis de Kanarij, de eerste aan het zuid- en de laatste aan het noordeinde van het dorp staande. Het opwerpen van kistdammen, hetwelk dadelijk in het werk gesteld werd, was geheel vruchteloos; dewijl de kracht van het water alle bouwstoffen, die aangebragt werden, dadelijk mede voerde. Daar het nu blijkbaar werd, dat er geene middelen te beramen waren, om het overloopen van het water te beletten, oordeelde men het raadzamer, den doorgang aan het water zoo gemakkelijk mogelijk te maken, gebiedende men tot dat einde het openen van alle poorten, welke tot afsluiting der erven aan de Zaan diende, en ten einde de doorstrooming te bevorderen, besloot men de klinkketting van de sluis op te halen. Akelig was de toestand in dien nacht; de meeste menschen op zelfsbehoud en beveiliging van hunne eigendommen bedacht, bleven te huis, hunne goederen bergen en naar de zolders brengen of bij hunne huisgenooten hun lot afwachten; anderen dachten meer om het algemeen dan om hun eigen belang, achtten bunne gezondheid niets, daar iets te be houden viel; bragten op de plaatsen, die het meest geleden hadden, den noodigen voorraad van zand aan en stopten een gat, hetwelk in den dijk was geslagen. In den nacht, onder het gestadig overstroomen van het water, was het echter niet mogelijk de gaten geheel te stoppen, te meer daar de weg geheel onbruikbaar werd, ieder die daaraan arbeidde, spoedig doormat was, en de voorraad van zand begon te ontbreken. 's Morgens omstreeks zes ure, begon het water op de paden over de straat te loopen, en 's middags, te 12 ure, waren de bewoners der huizen op die paden verpligt, de wijk naar hunne zolders te nemen en' konden van daar niet wederkeeren, omdat het water bij dezen meerder bij anderen minder, doch bij sommigen tot eene aanmerkelijke hoogte, in huis stond. Toen 's Zondags het water in de Zaan en in het veld op den polder, gelijk gevloeid was, en men naar den toestand van den weg onderzoek deed, werden bij vele gebouwen aanmerkelijke gaten of verzakkingen in den weg gevonden ; terwijl deze weg op verschillende andere plaatsen meer of min beschadigd was. In den namiddag van dien dag werd het gevaar bij het pakhuis de Kanarij meer en meer dringend, zoo dat aldaar op nieuw verdubbelde

arbeid noodig werd geacht, ten einde dit pakhuis, waarop 40 à 50 last tarwe geborgen was, voor instorting te bewaren, hetwelk zonder dadelijke hulp zoude gebeurd zijn; niet alleen toch de pilaren maar zelfs de koppen der heistokken kwamen bloot, en toen men aanving met aldaar te arbeiden, bleek de noodzakelijkheid daarvan ; dermate dat men voor ééne pilaar 6 zakken met zand moest laten zinken. Ook werden tot eene schoeijing eenige ribben in den wal geslagen, daar achter balken gelegd en de gaten met zakken zand, zoo goed als dit, onder het gestadig overbruisen, kon geschieden, gevuld, alles met dat gelukkig gevolg, dat noch dit, noch eenig ander gebouw instortte. Den volgenden dag was des morgens het water, ofschoon in de Zaan gevallen, in de dijksloot verhoogd, door de nog gestadige overstrooming over den weg; zoodat de dijk, op de meeste plaatsen, tot aan de huizen toe, onder water lag. Van dien tijd af ech ter daalde het water door den gelukkigen Westenwind, welken de Voorzienigheid tot leeniging dezer ramp schonk en de sluizen, zoo wel in den lagen dijk gelegen, als die in het IJ uitwaterende, stroomden gedurig uit. De schade, aan de fabrijken en goederen toegebragt, was zeer aanmerkelijk; daar de eerste geheel overstroomd en slechts eenige pakhuizen, welke nog al hoog op den dijk der Zaan stonden, van het water verschoond bleven.

waren,

Het wapen dezer gem. bestaat uit een gevierendeeld schild, het eerste en vierde van zilver, met eenen leeuw van keel, het tweede en derde van keel met cenen leeuw van zilver.

ZAANERDAM, st., gedeeltelijk in het balj. van Blois, gedeeltelijk in Kenuemerland, prov. Noord-Holland. Zie ZAANDAN.

ZAANKANT (DE), naam, welken men veelal geeft aan de dorpen aan en langs de Zaan, prov. Noord-Holland, gelegen, welke streek men ook wel eens ZAANLAND noemt. Men rekent daartoe gemeenlijk, behalve de stad Zaandam, de dorpen Oostzaan, Wormer, Landsmeer, de Koog, Zaandijk, Wormerveer, Knollendam, Westzaan, Assendelft, Krommenie en Krommeniedijk, thans uitmakende de gem. Assendelft, Koog aan de Zaan, Krommenie-en-Krommeniedijk, Landsmeer-en-Watergang, Oostzaan, Westzaan, Wormer, Wormerveer, Zaandam, en Zaandijk, te zamen beslaande eene oppervlakte volgens het kadaster van 12,917 bund. 28 v. r. 18 v. ell. waaronder 12.604 bund. 11 v. r. 14 v. ell. belastbaar land. Men telt er 4078 h,, bewoond door 6194 buisgez., uitmakende eene bevolking van 30,000 inw. Men vindt zeker geen oord in ons vaderland, alwaar, in een zoo kort bestek, zoovele fabrijken en vooral molens gevonden worden. In Junij 1708 telde men er 183 houtzaag-, 70 olie-, 35 pel-, 20 papier-, 18 verw-, 15 vol-, 5 meel-, 4 mostaard- en 16 tabaksmolens, behalve nog 66 molens, die niet genoteerd zijn geworden, dus te zamen 452 molen, wordende er toen nog 6 nieuwe molens aangebouwd. Op de scheepshellingen stonden 306 nieuw te bouwene schepen en vaartuigen en het aantal huizen bedroeg 3050. Thans heeft men er nog 343 molens ; als: 101 houtzaag-, 114 olie-, 50 pel-, 25 verw-, 27 papier-, 2 slijp-, 1 biksteen-, 3 schulp-, 1 schulpzand- en mostaard-, 1 mostaard-, 1 tras-, 1 cement-, 1 loodwit-, 1 buskruid-, 1 potasch-, 1 hennep-, 3 snuif-, 1 chocolade- en 10 koornmolens. Voorts zijn er 3 leerlooijerijen, 2 lijnbanen, 9 stijfselmakerijen, 1 lijmfabrijk, 2 oliedikkokerijen, 5 patentoliefabrijken, 1 scheepsbeschuitbakkerij, 1 blaauwselmakerij, 2 smeersmelterijen, 1 metaalgieterij, 2 barenmakerijen, 12 zeildoekfabrijken, waarvan cene door

stoon gedreven wordl Al vroeg in de zestiende eeuw schijnt hier omstreeks al vrij wat handel geweest te zijn en in het bijzonder van in- en uitlandsche granen. In of omtrent het jaar 1537, bragt een der schippers van Westzaan JAN 13 genaamd, met zijn schip, groot bij de 150 lasten, een lading granen aan den zuiddijk van Westzaan ook den Overtoom geheeten, en verkocht die voor 12 en 13 goudguld. (18 guld. 75 cents en 19 guld. 50 cents.) het last. Omtrent dien tijd was er, nevens meer andere handelaars, een lakenkooper, die gedurende vele jaren, onderscheiden zijden, fluwelen, kamelotten en lakens te Antwerpen kocht en te Westzaan en de omgelegene dorpen weder verkocht. De beginselen van den scheepsbouw, die hier naderhand tot een zeer hoogen trap geklommen is, waren zeer gering, en bestonden in het maken van kleine vaartuigen en het herstellen van het geene oud en gebrekkig was. Naderhand maakte men smakken, smalschepen en dergelijke, tot dat men eindelijk groote schepen begon te bouwen, die weleer meest te Enkhuizen en vervolgens te Edam gemaakt werden. Akersloot en Rijp schijnen echter Zaandam te zijn voorgegaan, en de Zaandammers hadden, gelijk men wil, de hulp der Haarlemmers en Rijpers noodig, om een groot schip te maken. Zeer spoedig moet echter de opgang der Zaandammers in dit werk geweest zijn, en het groeide zoo krachtig aan, dat er door den tijd 23 scheepstimmerwerven langs de Binnen-Zaan geweest zijn. Met den aanvang der vorige eeuw waren er nog 13 in gebruik, en van onderscheidene anderen werden nog de plaatsen, waar zij geweest waren, aangewezen. In de jaren 1702 en 1705 telde men in de bannen van Oosten Westzaan nog 50 scheepstimmermansbazen, die groote schepen maak. ten. Een van dezen heeft, in den tijd van 22 maanden, 20 schepen te water gebragt, waarvan hij er eenige van alles moest voorzien. Van een ander wordt verhaald, dat hij er een, in den tijd van vijf weken, van de kiel af, in alles gereed te Amsterdam voor de palen leverde. Meer dan een baas van Zaandam, of van hier afkomstig, heeft het opperbestier op de gemeenelandswerf te Amsterdam gehad. De scheepsbouw is hier echter aanmerkelijk afgenomen, zoo door verval van den koophandel in het algemeen, als omdat men vele schepen in Rusland en elders buiten lands heeft beginnen aan te bouwen. De houthandel is mede van kleine beginselen opgekomen. Oude lieden, die het midden der zeventiende eeuw beleefden, konden geheugen, dat zij niet meer dan drie houtkoopers op Zaandam gekend hadden, hetwelk veel verschilt van een aanzienlijk getal houtwerven, die naderhand in het Kattegat en de Nieuwehaven te Zaandam zijn aangelegd. Het groot getal van houtzaagmolens bevestigt den aangroei van den houthandel. CORNELIS CORNELISZ. VAN UITGEEST, bragt zijne uitgevondene kunst, van hout met molens te zagen, in het jaar 1569 te Zaandam, daar hij zijne molen het Juffertje genoemd, met octrooi, oprigtte. Deze ging eerst met twee zagen, naderhand heeft men molens met tusschen de 20 en 30 zagen gemaakt. In het jaar 1727, telde men in de banne van Oost- en Westzaandam, 252 zaagmolens. Op het laatst der vorige eeuw was het getal reeds tot 194 verminderd, en sommigen hadden nog weinig te doen. Velen zijn er afgebroken of tot andere bewerking ingerigt, Eenigen zijn er verbrand en niet weder opgebouwd.

De windoliemolens schijnen het eerst, aan DE ZAAN, in het begin der voorgaande eeuw, gebouwd te zijn. Het gebruik daarvan was echter vroeger en kort na de Spaansche beroerten uit Vlaanderen, in Holland

gebragt, door zekere LIEF JANSZ. ANDRIES VAN MOERBEEK. De kunst is sedert veel verbeterd. Het getal der oliemolens in de banne van Oost en Westzaan bedroeg, in het laatst der vorige eeuw, omtrent 130, die ieder meer dan 120 lasten oliezaad sloegen, doch thans telt men er, zoo als wij hier boven gezien hebben, nog maar 114.

Vroeger kon men wegens de smalheid der wegen, langs de dorpen aan DE ZAAN alleen te voet gaan, later maakte men kleine smalle wegentjes, alleen daarvoor geschikt en verbreedde de bruggen tot dat men, eerst sedert weinige jaren, ook het pad verbreedde, zoodat men er nu met allerlei rijtuigen kan rijden.

Volgens keizerlijk decreet moest er, in het jaar 1813, eene opschrijving geschieden van hen, die den ouderdom tusschen de 20 en 40 jaren bereikt hadden, ten einde uit die mannen het ontbrekend aantal kustbewaarders aan te vullen. Op de Zaankantsche dorpen geschiedde dit aanvankelijk zonder eenige tegenkanting: alleen te Koog waren de meesten, op den bepaalden tijd, daarin nalatig, waarom den volgenden dag de gelegenheid daartoe wederom opengesteld zou ziju. Maar die volgende dag, zijnde Woensdag den 21 April 1813, was tevens de dag van inschrijving te Zaandam, en dewijl men er 's avonds te voren de hoofden bij elkander stak, en nu en dan luide mompelde en blikken wisselde, die niets goeds voorspelden, werd hij met schrik verbeid. Groot was echter de verwondering, toen men 's morgens overal vond aangeplakt, dat men een ieder, die zich liet inschrijven, met den dood bedreigde. De teerling was geworpen. Het wanneer en hoe was nu niet meer de geheime levensvraag, het was uitgesproken, om alsnog wrange vruchten te dragen. Aanstonds was alles op de been ; de Heer Commissaris van Politie DE QUACK, liet aanstonds het aangeplakte afhalen, en spoedde zich naar het stadhuis, aan de oostzijde der stad (alwaar de inschrijving moest geschiedden), om door toespraak en tusschenkomst de onberekenbare gevolgen van de bedreiging, zoo wel, als van het feit zelf, zoo veel mogelijk, te voorkomen. Doch niets mogt baten. De hoeden, aldra met Oranjelinten versierd, golfden door de lucht, bij het opbreken der straat, en eenige oogenblikken daarna, toen de sleutels van de oostzijde der kerk den opgewondenen in handen vielen, werd het klokgelui het sein tot eene algemeene vereeniging. Wel werd hierop afgekondigd, dat de bewuste inschrijving uitgesteld was; doch de hartstogten eenmaal in beweging, konden daardoor niet gebreideld worden. Aldra begeerden de zaamgezworenen eeuen aanvoerder, en plaatsten een wel gesteld burger met name JACOB REK, die Cominissaris van het Rotterdamsche veer was, aan hun hoofd. Door zich die keuze te laten welgevallen bewees REK den ZAANKANT de grootste dienst, want terstond voerde hij eene tucht in, die elke buitensporigheid voorkwam; in een woord, hij schiep zoo mogelijk orde waar het plotselinge der zaak de belhamels zelven, besluiteloos zijn deed. En nu was het in een oogenblik langs de geheele ZAAN een leven en eene beweging zoo als men er in geen honderd vijf en dertig jaren aanschouwd had. Naauwelijks was bet opgeworpen bewind het inschrijvingsregister der stad Zaandam meester, of men bepaalde het, dat, om elke verdere inschrijving aan de Zaan te verhinderen (waardoor trouwens het oproer het karakter van algemeenheid kreeg), niemand te huis of aan de fabrijken blijven mogt, maar bij de afgifte der registers op de dorpen tegenwoordig moest zijn. Middelerwijl de klokken van Zaandam en omliggende dorpen onverpoost luidden, werd dit bevel uitgevoerd en eenvoudigen XIII. DEEL.

3

« VorigeDoorgaan »