Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

was,

[ocr errors]

doch het heeft van ouds zijne eigene Heeren gehad, welker naam volgens hunne wapenschilden, van zuilen of pilaren afkomstig schijnen. Toen in het jaar 1302 ELEONORA, dochter en erfgenaam van FREDERIK VAN ZUYLEN, Heer tot Zuylen, zich in het huwelijk begaf met FRANK VAN BORSSELE VAN DER VERE Coz. is deze heerl. in het huis van BORSSELE overgegaan. Zij werd in 1446, voor eene_jaarlijksche som van 4 ponden en 100 nobelen (424 gulden), door FREDERIK VAN BLANKENHEIM, den een en vijftigsten Bisschop van Utrecht, en den Abt van Oostbrock, tot een vast erfleen geschonken aan den Heer FRANK VAN BORSSELE, Heer van Vere, als regten erfgenaam van ZOYLEN. Deze Heer, in het jaar 1470, zonder kinderen overleden zijnde, verstierf de heerl. op zijne eenige zuster, ELEONORA VAN BORSSELE, die gehuwd was met JAN VAN BUREN, door wiens dochter, gehuwd aan GERRIT, Heer VAN CULEMBORG, zij gebragt werd in het geslacht van CULEMBORG. Toen JASPER, Heer VAN CULEMBORG, GERRITSZOON, in 1504 overleden bragt CORNELIA, zijne derde dochter, de heerl. ten huwelijk aan WILLEM, Vrijbeer VAN RENNENBERG, welke voorgaf brieven en zegel te hebben, waarbij de hooge heerl. van ZOYLEN hem geschonken zou zijn door HENDRIE VAN BEIJEREN, den acht en vijftigsten Bisschop van Utrecht. Hij stierf den 11 Junij 1545, op zijn huis te ZUYLEN, alwaar zijn hart in de kapel begraven werd, maar de ingewanden te Oostbroek en het ligchaam. te Westbroek. Doch het laatste werd, in het jaar 1380, toen men de abdij met de kerk te Oostbroek afbrak volgens besluit van den Raad der stad Utrecht, naar ZUYLEN vervoerd en aldaar ter aarde besteld. Van WILLEM VAN RENNENBERG kwam de heerl. op zijnen kleinzoon JAN FRANÇOIS VAN RENNENBERG, bij wiens kinderloos afsterven, zij kwam op zijnen neef, Graaf HERMAN VAN RENNENBERG, Heer van Aldenhorn en Proost van St. Lambrechtskerk te Luik en van Oud-Muuster te Utrecht, die deze goederen overgegeven heeft aan Joris_van LalainG, Heer van Villeroy en Imbresis, vader van WILLEN VAN LALAING, eerste Graaf van Hoogstraten. JORIS VAN LALAING liet ZUYLEN ua aan zijnen voornoemden zoons eenigen zoon en erfgenaam ANTHONIUS VAN LALAING, tweede Graaf van Hoogstraten, die de heerl., benevens het huis, in 1611, verkocht aan KASPAR QUINJET, op wiens verzoek de Staten van Utrecht het tot een onversterfelijk leen maakten, mits dat het voorschreven leen bij versterf of alimentatie verzocht zou worden met een voeder Rijnsche wijn, groot vier amen, en dat de remonstrant voor de redemptie of het afkoopen van den jaarlijkschen kanon gaande uit de voornoemde erfpachtgoederen, wezende 's jaarlijks 19 gulden en 20 cents, eens betalen zou de som van 2000 gulden, die men wederom ten behoeve van de abdij van Oostbroek op interest beleggen zou, vrij gelds van den veertigsten penning. Naderband heeft KASPER QUINJET deze heerl. weder verkocht aan ADAM VAN LOCKHORST, Heer van Alkemade, wiens eenige dochter ELIZABETH moeder werd van Anna Elizabeth VAN RHEEDE VAN NEDERHORST, die, bij het overlijden van haren grootvader, den gezegden ADAM VAN LOCKHORST, Vrouw van ZUYLEN werd, en door haar huwelijk met HENDRIK JAKOB Jonkhr. VAN TOYLL VAN SEROOSKERKE, de heerl. in dat geslacht bragt, waarin zij tot nu toe gebleven is; zijnde thans eigenaar dezer heerl. de Heer Mr. WILLEM RENÉ Baron VAN TUYLL VAN SEROOSKERKE, WOODachtig te ZuYLEN.

Het d. ZUYLEN, ZUILEN, SUYLEN, ZOELEN of ZULEN, en in de brieven der kerkgiften THULE genoemd, ligt 1 u. N. W. van Utrecht, u. Z. O. van Maarssen, aan de Vecht, over welke hier eene brug ligt.

Het is eene kleine, doch bevallig gelegene plaats, een der bekoorlijkste Vechtdorpen, omgeven door schoone buitenplaatsen en wandeldreven. Vroeger stond hier eene kapel, met eene vikarij, waarvan de vergeving in 1586 aan de Gravin VAN EGMOND stond. In 1654 werd deze kapel afgebroken en door eene kleine, maar fraaije kerk vervangen, welke op den voorgevel naar de Vecht eenen kleinen, zeskantigen toren, doch geen orgel had. Deze kerk, welke in 1841 van binnen verfraaid, met hout beschoten en beschilderd was, is op oudejaarsavond 1847 geheel afgebrand. De avondgodsdienst was te 7 ure geëindigd, toen men een uur daarna nog licht in de kerk ontwaarde. Men opende dadelijk de deuren. doch het kerkgebouw stond reeds in volle vlam. De brand nam zoodanig in hevigheid toe, dat aan geen blusschen te denken was. Men had naauwelijks de tijd de stoelen en bijbels te bergen. De kerk en toren werden eene prooi der vlammen; niets dan de muren bleven over. De toren stortte in. In het jaar 1848 werd hier, met behoud van de 'oude muren, eene nieuwe kerk opgetrokken, die den 19 November van dat jaar is ingewijd. Het is een net kerkgebouw, met een achtkante torenspits, waarin klok en uurwerk.

De ingezetenen van ZUYLEN hebben hier te lande het eerste voorbeeld gegeven, om het begraven in de kerken af te schaffen. Na lang beraad, gevolgd van eenparig besluit, werd, in het jaar 1787, de regering der plaats met den Heer der heerlijkheid te rade om, onder goedkeuring van de Staten des Lands van Utrecht, op eenen korten afstand buiten het dorp cene begraafplaats aan te leggen, en, met bewilliging der ingezetenen, zich te verbinden alle lijken, zonder uitzondering, niet in de kerk, maar alleen ter dier plaatse te begraven. Niet alleen bij 's Lands Staten, maar ook bij den Heer en Vrouw van ZOYLEN vond het verzoek een gunstig gehoor. De laatstgemelden deden nog meer zij verbonden zich niet slechts, om, hunnen opzigte, deze loffelijke gewoonte te zullen doen in acht nemen maar zij wezen daarenboven cene geschikte plek gronds aan, ten gemelde oogmerke bestemd, welke zij aan de bewindvoerders dier instelling ten geschenke gaven. De begraafplaats ligt, op eenen kleinen afstand, een weinig ten Westen van het dorp, op eenige roeden afstand van den gewonen rijweg. Zij is omringd met eenen steenen muar. De toegang pronkt met eene fraaije poort, welke tot gepast opschrift draagt :

WIJ LEVEN OM TE STERVEN.

ten

[ocr errors]

De buitenplaatsen, die men hier aantreft, zijn voornamelijk, bet Huis-te-Zuylen, Zuilenburg, Zuilenveld, Groenho

[blocks in formation]

Het wapen dezer heerl., is het zelfde als dat der gem. ZUYLEN.

ZUYLEN (HET HUIS-TE-) of HET SLOT TE-ZUYLEN, oud adell. h. in het Nederkwartier der prov. Utrecht, arr. en 1 u. N. W. van Utrecht, u. 2.0. van Maarssen, gem. en achter de kerk van het d. Zuylen. Het is een deftig onderwetsch gebouw, naar men wil, oorspronkelijk in 1300 gesticht.

In 1672 werd het door eene sauvegarde voor den moedwil der Fransche krijgsknechten beveiligd. Het ontkomen aan eenen ramp, welke toenmaals zoo vele kasteelen trof, had het slot zeker te danken aan den invloed van Jonkhr. GODERD WILLEM VAN TUYLL VAN SEROOSKERKE, die in het jaar 1672 aan het hoofd der treurige commissie stond, om met den Franschen Koning een verdrag te sluiten; bij had zich ten minste in zoodanige mate de achting van den grooten CONDÉ weten te verwerven,

dat deze hem zijn afbeeldsel ten geschenke gaf, hetwelk nog op het huis aanwezig is.

Toen het gebouw, hetwelk van de vechtzijde in een niet ver verschiet, met zijne torens en rondeelen, van tusschen het omringend geboomte verrassend te voorschijn komt, in 1752 groote herstellingen vereischte, werden deze er door den toenmaligen eigenaar, Jonkbeer DIDERIK JACOB Baron VAN TUYLL VAN SEROOSKERKE, met veel zorg, aangebragt, zoo dat dit slot in antieken stijl vernieuwd, van breede grachten en lommerijke singels omgeven, nog gaaf en ongeschonden, in zijne kolossale bouworde, als een overblijfsel van vroegere tijden prijkt, daar het nog zigtbaar de kenmerken van zijne herkomst uit den tijd der middeleeuwen doet blijken. Het wordt in eigendom bezeten door den Heer Mr. WILLEM RENÉ Baron VAN TUYLL VAN SEROOSKERKE, WOONachtig te ZuyleN.

ZÜYLEN-POLDER (DE), pold. in den Biesbosch, prov. Zuid-Holland, arr. Gorinchem, kant. en gem. Sliedrecht; palende N. aan de Bekramming en den Hel-polder, O. aan de Kikvorschkil, Z. aan het Maldiep, W. aan Meerkotennest.

Deze pold. beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van 67 bund. 93 v. r. 50 v. el., en watert uit door eene sluis op de Kikvorschkil. Er staat daarin ééne boerderij.

ZUYLICHEM, gem. in den Bommelerwaard, prov. Gelderland, arr. Tiel, kant. Zalt-Bommel (8 k. d., 21 m. k., 7 s. d.); palende N. aan de Waal, O. aan de gem. Ganieren, Z. aan Poederoijen, W. aan Brakel.

Deze gem. bestaat uit den Polder-van-Zuylichem, en een gedeelte van den pold. Buiten- Meidijks, benevens den Uiterwaard tegen de Waal; bevat het d. Zuylichem en eenige verstrooid liggende huizen; beslaat, volgens het kadaster, eene oppervlakte van 747 bund. 46 v. r. 88 v. ell., waaronder 670 bund. 25 v. r. 54 v. ell. belastbaar land, en telt 118 h., bewoond door 138 huisgez., uitmakende eene bevolking van ruim 670 inw., die meest hun bestaan vinden in den landbouw en veeteelt; ook wordt er eenigen handel gedreven in koorn, hooi en ooft. Er zijn mede eene zoutkeet, een steenoven en een koornmolen. Vroeger bestond er nog eene brouwerij, doch deze heeft sedert het jaar 1821 opgebouden te werken.

De inw., die er, op 2 na, allen Herv. zijn, behooren tot de gem. Zuylichem-en-Nieuwaal, welke in deze burg. gem. eene kerk heeft te Zuylichem.

De 2 R. K., die men er aantreft, parochiëren te Zalt-Bommel. Men heeft in deze gem. ééne school te Zuylichem, welke des winters gemiddeld door 90 des zomers door ruim 50 leerlingen bezocht wordt. Deze gem. is eene dagelijksche beerl., welke oudtijds met den titel van erfburggraafschap vereerd werd. Het eerste stellige berigt omtrent ZUYLICHEN komt voor omtrent 1196 of 1197, in zeker verdrag tusschen HENDRIK V, Hertog van Braband, en OTTO, Graaf van Gelder, hetwelk mede onderteekend was door TIDO VASTART, Castellanus of Burggraaf van ZUYLICHEM. In het jaar 1203 vinden wij ZUYLICHEN almede vermeld in het eindverdrag tusschen de gezegde Vorsten, welk verdrag mede de ondertekening draagt van REGNERUS, Castellanus DE SULCHEN. In het laatst der dertiende eeuw had Ridder JAN VAN HERWEN, de tollen te ZOYLICHEN verpacht vóór den tijd van drie jaren, en in 1309 verkocht GERARD VAN Loo, Heer van Herlaer, haar aan REINALD, Graaf van Gelre, die in het jaar 1312 den burg bij koop overdroeg

aan PELGRIM, Heer van Voorne, aan wien in dat zelfde jaar de tol van ZUYLICHEN door Graaf REINALD verkocht werd, wordende de codicil van verkoop onderteekend door Graaf REINALD, WILLEN, Graaf van Bolland, en JOHANNES VAN HENEGOUWEN, Graaf van Beaumont De heerl. is in dat geslacht verbleven, tot dat, in 1435, Arnt van Herlaer daarmede beleend werd, uit wiens geslacht zij, door eene erfdochter, met GIJSBRECHT PIECK, Heer van Half-Asperen, getrouwd, omtrent 1460, in dat van PIECK, is overgebragt. Hunne dochter WILHELMINA trouwde met EVERT VAN DOORN, wiens, kleindochter WILHELMINA VAN DOORN, in 1553, ZOYLICHEM weder aan het geslacht van PIECE bragt, door haar huwelijk met CLAAS PIECE, Heer van Enspick. Deze stierf kinderloos en de heerl. werd verkocht aan DIRK PIECK, Heer van Tienhoven. In 1590 werd met de heerl. beleend STEFFEN VAN ROSSEM, wegens ISABIEL PIECE, zijne huisvrouw, van wien nog aanwezig is eene aanstelling van ALBERT HOEFSMIT, tot de vikarij van het burggraafschap van ZUYLICHEM. In 1614 was OTTO PIECK weder met ZUYLICHEN beleend en in diens geslacht bleef de heerl. tot in 1630, toen ELISABETH GREVENBROEK, weduwe van JOOST PIECK, haar, met al wat daartoe en aan behoorde, verkocht aan den beroemden CONSTANTIJN HUYGENS, Heer van Zeelhem en in Monnikenland, Ridder en President van den Raad van Z. H. den Prins VAN ORANJE, van wien zij, in 1688, kwam op diens zoon, mede CONSTANTIJN genaamd, wiens weduwe, SUZANNA RIJCKAERT, in 1704, daarmede beleend werd. Een derde CONSTANTIJN, des voorgaanden zoon, was in 1718 erfgenaam der heerl en zijne weduwe, PHILIPPINA DOUBLET, werd in 1740 daarmede beleend. Eene dochter der laatstgemelde echtelieden, met name SUZANNA LOUISA, verkreeg ZUYLICHEM, in het jaar 1747. Zij reikte bare hand aan Jonkheer WILLEN, Baron VAN WASSENAER, die in 1751 met die heerl. beleend werd. Slechts twee jaren later verkocht deze de heerl, aan den Heer JOHAN BOELLAARD. Van diens zoon, JOHAN BOELLAARD, ging de heerl., in het jaar 1818, over op den tegenwoordigen eigenaar, Mr. MAURITS JACOB EYCK VAN ZUYLICHEN, woonachtig te Maartensdijk, in de prov. Utrecht.

Het d. ZUYLICHE, ook wel ZUILICUEN gespeld, ligt 64 a. W. Z. W. van Tiel, 2 u. W. ten N. van Zalt-Bommel, aan de Waal. Het is eene kleine, doch zeer onde plaats, welks stichting zich in den nacht der eeuwen verliest. Reeds in het jaar 1199 komt REINOUD VAN NASSAU als Burggraaf van ZUYLICHEN VOOR. Daar het Huis-te-Zuylichem in oude tijden een tolburg was, heeft denkelijk de stichting plaats gehad ten tijde der Romeinen, door het geslacht COLONNA of ZUYLEN, terwijl het woordje chem eene plaats beteekent, zoodat de naam zoude aanduiden eene plaats gesticht door de ZUYLENS. Men heeft er ten 0. van het d. een voetveer op Herwijnen.

Men gist dat de kerk, welke oudtijds gehcel van duifsteen was, in de zeventiende eeuw zal vernieuwd zijn. Het is een klein, eenvoudig, langwerpig en net gebouw, zonder orgel. De toren werd in de laatste helft der vorige eeuw gebouwd, bij welke gelegenheid de op het kerkhof staande eikenboom, waarin tot dus verre de klok gehangen had, werd omgehouwen en uitgeroeid, ten einde het hout tot den aanbouw van den toren te gebruiken. Men bevond, dat de stam van dien boom, toen bij doorgezaagd was, eene middellijo had van ruim 2 ell. Aan den vierkanten toren, welke eene hooge spits heeft, waren voorheen de stukken van eene vroeger aldaar opgedolvene doodkist van rooden zandsteen te zieu, welke blijkbaar van zeer hoogen ouderdom getuigen.

Toen REINALD II, Graaf van Gelder, in 1335, een landregt gaf aan de ingezeteneu van de Tieler- en Bommelerwaarden, bepaalde hij, dat de regtbank van een gedeelte van den Bommeler-waard te ZOYLICHEN zoude gevestigd zijn; onder deze regtbank behoorden ook de dorpen Gameren en Nieuwaal.

Vroeger stond hier een oud adell. slot, het Kasteel-van-Zuylichem. Zie bet art. ZOYLICHEN (HET KASTEEL-VAN-).

Tot de geschiedkundige overleveringen, die er omtrent ZCYLICHEM bestaan, behoort deze, dat, ten tijde der Spaansche overheersching, eene troep stroopende Spanjaarden voor den burg zouden gekeerd zijn, doordien de bewoners van ZUYLICHEM den, langs het slot loopenden, dijk met horden afgezet en de stroopers uit het slot zoodanig beschoten hadden, dat deze genoodzaakt waren geworden af te

trekken.

In 1673 is ZUYLICHEM, even als Brakel en Herwijnen, door de Franschen gebandschat.

Bij den watervloed van Februarij 1799 ontstond aldaar eene doorbraak in den Waaldijk, waardoor de Bommeler-waard, die reeds overstroomd was, nog dieper ondervloeide. Ook in 1809 had hier eene dijkbreuk plaats.

Het voorm. wapen der heerl. ZuYLICHEM was een zuil met een vaandel daarop. Zij behield dit wapen tot dat CONSTANTIJN HUYGENS, als Heer der heerlijkheid, het deed veranderen in een veld van keel, met eenen oranjetak met drie appelen, in natuurlijke kleur.

ZUYLICHEM (HET HUIS-VAN-), voorm. adell. h. te 's Gravenhage, aan de westzijde van het Plein.

ZUYLICHEM (HET KASTEEL-VAN-) of HET HUIS-te-Zuilichen, voorm. adell. h. of voorm. tolburg in den Bommelerwaard, prov. Gelderland, arr. en 6. W. Z. W. van Tiel, kant. en 2 u. W. ten N. van ZaltBommel, gem, en in het dorp Zuylichem, aan den Waaldijk, waarvan het vroeger een eind wegs verwijderd stond, terwijl het van rondom met eene gracht ongeven was.

Deze tolburg is denkelijk in overoude tijden door het geslacht CoLONNA of ZUYLEN gesticht, welk gevoelen niet weinig door het oude wapen der heerl. versterkt wordt. Door het gedurig inleggen van den Waaldijk, die, bij hoog water, aan de buitenzijde van jaar tot jaar langs hoe meer afsloeg, stond het, in het midden der vorige eeuw, met de eene zijde genoegzaam in den Waaldijk, die hier eene bogt maakt en zoo smal was, dat men genoodzaakt geweest is een stuk uit den muur van het huis weg te hakken, opdat er een rijtuig voorbij zou kunnen rijden. Voor het overige was het een zwaar, vierkant gebouw, ongeveer 22 ell. breed, aan elke zijde, met eenen bemaurden voorburg, die twee ronde torentjes op de hoeken had, met dubbele grachten en eene ophaalbrug gesterkt.

[ocr errors]

doen af

In het

De Heer JOHAN BOELLAARD, die het slot met de heerl., in 1753 gekocht had, heeft het gebouw, dat toen zeer vervallen was breken, latende alleen den voorburg in zijne grachten staan. jaar 1819 werd echter door den tegenwoordigen eigenaar, den Heer Mr. MAURITS JACOB EYCK VAN ZOYLICHEN, op dien voorburg eenen grooten ronden toren, eenigzins in den ouden smaak, en een kleiner zeskanten toren en bijgebouwen opgetrokken, waarbij de oude poort hersteld is, doch het eene torentje van den voorburg en de ringmuur werden afgebroken. Het gebouw beslaat, met de daartoe behoorende gronden, eene oppervlakte van 25 bund. 23 v. r. 48 v. ell.

« VorigeDoorgaan »