Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De dorpschool wordt gemiddeld door 110 leerlingen bezocht.

Men heeft in de nabuurschap onderscheidene landhuizen, onder anderen de Padevoort en het uitgestrekte goed Kemnade. Ook treft men in de nabijheid van ZEDDAN, het zoogenaamde Mont ferland aan (zie dat woord) en den Hertenheuvel, welke voor den hoogsten heuvel van geheel ons vaderland wordt gehouden.

De kermis valt in den ecrsten Zondag na Onze Lieve Vrouw bezoeking (2 Julij).

ZEDDAM-EN-AZEWIJN, R. K. stat., in het aartspr. Gelderland. Met eene kerk te Zeddam en eene bijkerk te Groot-Azewijn, waarin de dienst door eenen Pastoor en eenen Kapellaan wordt waargenomen. Zij behoorde vroeger tot het bisdom van Munster, doch werd later der Utrechtsche kerk toegevoegd, waartoe zij tot aan de Reformatie behoord heeft. Men telt er ruim 2600 zielen, onder welke 1800 Communikanten.

Deze stat., heeft twee eigene begraafplaatsen, als ééne te Zeddam, waarvan een gedeelte aan de Hervormden is afgestaan, en ééne te Groot-Azewijn.

ZEDDE (DE), HET ZETTE of 'T ZET, b., onder den Zeevang, prov. Noord-Holland, arr. en 4 u. Z. van Hoorn, kant. en 1 u. Z. van Edam, gem. Katwoude, met 5 h. en 20 inw., en eene brug over de trekvaart van Monnickendam op Edam.

ZEDERIK (DE) of ZEERIK, water in de Vijf-Heerenlanden, prov. Zuid-Holland, hetwelk aan den Arkelschendam uit de Linge voorkomt, in eene noordelijke rigting naar Meerkerk loopt, waar het zich in twee takken verdeeld, van welke de eene, noordwaarts naar Ameide loopende, zich, door de Ameidensche voormolens, op de Lek ontlast, en de andere in eenen noordoostelijke strekking naar Vianen loopt, waar het door eene sluis op de Lek uitwatert. Een gedeelte van dit water is in 1825, in het belang van de scheepvaart verbreed en uitgediept. (Zie het volgende art.) Het zederikpeil ligt 1,423 ell. boven A. P. ZEDERIK-KANAAL (HET), kanaal in de Vijf-Heeren-Landen, prov. Zuid-Holland.

Dit kanaal, in het jaar 1825 aangelegd, begint aan de Lek beoosten Vianen tegenover de sluizen te Vreeswijk; volgt Zuidoostwaarts de waterleiding de Vlieter; vereenigt zich te Meerkerk met de Zederik; volgt deze zuidwaarts loopende tot aan den Arkelschendam en neemt aldaar den loop der Linge aan, die door de stad Gorinchem in de Merwede

uitwatert.

Het heeft twee panden, als het 1e pand van de Wilhelminasluis af tot aan den Arkelschendam, zijnde het eigenlijke kanaal, lang 17,800 el. De waterstand is als van den Zederikboezem, waarvan het maalpeil is 1.423 boven A. P. Het 2e pand van den Arkelschendam af tot aan de sluis aan de Merwede, is de rivier de Linge, lang 4.900 el. De waterstand is zeer veranderlijk, gewoonlijk 1.65 boven A. P. daalt tot 0.70 el. boven A. P. en klimt soms tot 5.00 el boven A. P. De sluiswerken zijn: 1o. De Wilhelminasluis, met 3 afzonderlijke waterkeeringen, door twee ruime schutkolken gescheiden; de buitenste en binnenste waterkeering geschiedt door een paar punt- en de middelste door een paar waaijerdeuren. Deze sluis heeft eene voorhaven, lang 570 ell.; eene doorvaartwijdte van 8,16 ell.; diep op den buitenslagbalk 0,93 ell. onder A. P.; op den midden- en binnenslagbalk 2,35 ell. onder A. P.; de buitenste schutkolk is lang 56,50 ell.; de binnenste 94,17 ell. De grootste hoogte waarbij nog geschut wordt

is 4,24 ell. boven A. P.; zoodat alsdan het verval bedraagt 2,82 ell. 2o. De Zederiksluis of Sluis aan den Arkelschendam, in den Noorder-Lingedijk, met een paar hooge vloeddeuren, een paar lage binnendeuren en een paar waaijerdeuren. Tusschen de beide laatste. dearen is de schutkolk lang 94,00 ell.; de slagbalken liggen op 2,35 ell. onder A. P. Deze sluis is altijd open, zoolang de Linge niet hooger staat dan het Zederikpijl of 1,425 ell. boven A. P. 3°. De Koornbrugsluis, welke, aan de noordzijde der stad Gorinchem, de Linge van de haven afsluit door eene waaijersluis, die met eene keersluis, aan de zuidzijde dier stad, eene doorschutting vormt, waarvan genoemde haven de schutkolk uitmaakt. De waaijersluis is wijd 10,05 ell.; diep op den slagbalk 2,58 ell. onder A. P.; de keersluis, welke een paar vloed- en een paar ebdeuren heeft, is wijd 10,14 ell.; en diep op den slagbalk 2,58 ell. onder A. P. De gemeenschap tusschen beide oevers van het kanaal geschiedt door 5 dubbele draaibruggen over de 3 sluizen, 9 vlotbruggen tusschen Vianeu en den Arkelschendam en 2 ophaalbruggen binnen de stad Gorinchem.

Het ZEDERIKKANAAL moet beschouwd worden als de verlenging van de Zuid-Willems-vaart en de zoogenaamde Keulsche vaart, ten einde die schepen, welke door laatstgenoemde vaart van Amsterdam tot aan de Lek bij Vreeswijk komen, eene doorvaart te verschaffen tot op de Waal, om deze rivier op te stevenen en omgekeerd.

Het is in de meeste der laatste jaren onbelangrijk geweest voor de scheepvaart. De hooge stand der rivieren liet aan de schepen de gelegenheid, om de Lek en den Beneden-Rijn te bevaren. Zij hadden dus om zich van Amsterdam naar Keulen te begeven, de Waal en genoemd kanaal niet meer noodig. Ook was de vaart, langs de Maas en de Zuid-Willems-vaart, op België lang gestremd. Wanneer in het vervolg, gelijk te voorzien is, de Beneden-Rhijn en Lek meer en meer onbevaarbaar zullen worden, zal het natuurlijk gevolg daarvan zijn, dat, bij lagen waterstand, de schepen van den Boven-Rijn de Waal zullen moeten bevaren, en dan eerst biedt het ZEDERIKKANAAL de beste gelegenheid aan, om de scheepvaart te bevoordeelen, door de vaart van Gorinchem naar Amsterdam te bekorten en gemakkelijk te maken. ZEDERIKSLUIS (DE) of SLUIS-AAN-DEN-ARKELSCHENDA, sluis in het Land-van-Arkel, prov. Zuid-Holland, arr., kant. en u. N. O. van Gorinchem, gem. Arkel-en-Rietveld, i u. N. van Arkel, aan den Arkelsche-dam. Zie verder het voorgaande art.

Deze sluis werd in 1819 aangelegd en zes jaren later, bij den aanleg van het kanaal verhoogd en verkreeg toen eene breedte van 8,163 el, zoodat er thans de grooste Keulsche schepen doorvaren. Zij is bijzonder nuttig om het lage land, daaromstreeks liggende, van het overtollige water te ontlasten, waartoe ook dienstig is, de stoomwatermolen beschreven op het artikel ARKELSCHENDAM. Zie dat woord.

ZEE (DE ZUIDER-), zeeboezem van de Noordzee, tusschen de prov. Noord-Holland, Utrecht, Gelderland, Overijssel en Friesland. Zie ZUIDERZEE.

ZEEBLOEMS DOORTOGT (DE), in het Engelsch SEAFLOWER-STRAET, zeeëngte in Oost-Indië, in de Indische-Zee, in het Noorden van de Poragroep.

ZEEBURG of de DIENER-EN-MUIDER-ZEEDIJK, dijk in Amstelland, prov. Noord-Holland.

Deze dijk is van zeer veel aangelegenheid, als strekkende zich uit van de stad Amsterdam tot aan de Kijkuit-poort der stad Muiden toc;

met eene lengte van 2368 roeden 3 voeten 6 duim Diemer dijkmaat, volgens de meting n 1711, door Dijkgraaf en Hoogheemraden goedgekeurd, waarvan het dijk register, in het jaar 1772, met verandering der namen van de eigenaars der dijkpligtige landen vernieuwd is. In zijne strekking loopt deze dijk langs de Zuiderzee en het IJ, waarvan zij het water niet alleen uit Amstelland, maar ook uit de landen onder Muiden, Weesper-kerspel, een gedeelte van Gooiland en een groot deel van het lage der provincie Utrecht afkeert.

De naam van ZEEBORG, die dezen dijk voert, is ook gemeen aan andere dijk werken, die in eene aanzienlijke uitgestrektheid tot eenen omringdijk en zeewering geschikt zijn, doch wij vinden, ten aanzien van den DIEMERDIJK, deze benaming niet eer dan in 1587, in een handvest van Hertog WILLEM VAN BEIJEREN; doch van den dijk zelven schijnt reeds gesproken te worden in eenen brief van GUIDO VAN AVESNES, den twee en twintigsten Bisschop van Utrecht, gegeven in 1301, hoewel hij hier enkel de ZEEDIJK genoemd wordt. De rede der benaming van DIEMER- EN MUIDERDIJK is ligtelijk te ontdekken. Men vindt hem ook de DIJKAADJE-VAN-IJPESLOOT genaamd.

Van groot gewigt is deze dijk, niet alleen voor Amstelland, Muiden en Weesper-kerspel, die bij doorbraak veel te lijden hebben, maar men heeft in vorige tijden voorbeelden gehad, dat het water zoo diep in Zuid-Holland was ingedrongen, dat de brouwers te Gouda klaagden, geen goed bier te kunnen brouwen, om het brakke water. In deze ongelegenheid overstroomt het platte land van Utrecht tot Breukelen en Portengen toe, en indien, door krachtigen arbeid, de oostzijde van den Vechtdijk niet kan gehouden worden, loopt Kortenhoef, Breukelerveen, en de proostdij van St. Jan, Maarsseveen en de lage veenen van Utrecht, tot aan de stadspoorten toe, onder.

De juiste omstandigheden omtrent de doorbraken van dezen dijk zijn ons niet bekend. In de bevestiging en vernieuwing van een handvest door Keizer MAXIMILIAAN en KAREL, Aartshertog van Oostenrijk, van den 21 Junij 1509. vindt men, dat de dijk op twee plaatsen te gelijk was ingebroken. Sedert hebben wij in de vorige eeuwen geen andere doorbraak vermeld gevonden, dan op den 4 Junij 1389 en den 5 November 1675, in welke laatste de Zeedijk, beoosten Muiden, met elf zeer diepe en groote walen, en de ZEBBURG of DIENERDIJK, met vier dergelijke walen, waren doorgeslagen. In 1702, in den nacht van den 5 ор den 6 April, heeft de ZEEBURG weder een zware doorbraak, op dezelfde plaats als in 1589, geleden, die 531 roeden en 2 voeten (105,87 ell.) lang bevonden is. In den hoogen kersvloed van 1717, verkeerde de dijk in gevaar, terwijl het water 97 duimen (2,74 ell.) boven de Amsterdamsche peil stond, hetwelk niet meer dan 7 duimen (0,20 ell.) verschilde van de zeedijks hoogte, die 104 duimen (2,94 ell.) boven hetzelfde peil is gesteld. In zulke zware vloeden moet de dijk, bij stormen uit het Noordwesten, niet alleen den slag der Zuiderzee, maar ook de persing van eene vreesselijke menigte waters uitstaan; waaruit ligtelijk te bevroeden is, aan welke gevaren deze dijk is blootgesteld. Hierom zijn van tijd tot tijd, door de Graven en vervolgens door 's Lands Staten, breede handvesten en voorregten vergund, tot versterking van den dijk, met ondersteuning van geldmiddelen uit 's lands kas. FILIPS VAN BOURGONDIE vergunde, in 1440, aan allen, die dijkpligtig waren aan de Dijkaadje van Jpesloot, het maken van een bolwerk en plating van hout en ijzerwerk. In 1452, wilde de zelfde Hertog, dat, bij het maken van nieuwe inlagen, in dezen dijk, de oude dijken

niet zouden worden geslecht, maar dat ze tot slapers moesten blijven leggen. In 1678, werd door de Staten van Holland en West-Friesland eene order beraamd tot het verzwaren van dezen dijk, en zijne hoogte bepaald, 2 v. (0,56 ell.) onder den bovenkant van den deksteen aan de oostzijde van de sluis te Muiden naar den IJkant; de breedte, voor zooveel den aardendijk aangaat, van 18 v. (5,09 ell.) op de kruin, en den Palendijk 24 v. (6,99 ell.), en nog 6 v. (1,69 ell.) zigt daarboven, de Palendijk te zamen 30 v. (8,49 ell.) op de kruin; de buitenglooijing van den aardendijk zou moeten zijn van 4 v. (1,15 ell.) op den voet en de binnenplooijing van 2 v. (0,56 ell.) op den voet, in de binnenglooijing van den Palendijk van 3 v. (0,84 ell.) op den voet, achter den dijk zouden gelegd worden eene barmte van 24 v. (6,99 ell.), en achter deze een bekwame sloof. In dezer voege is de dijk onderhouden, tot dat, in de vorige eeuw, door de plaag van het zecgewormte, het sterke bolwerk van palen en zware balken, waardoor deze dijk tegen den aanslag van het water moest beschermd worden, doorknaagd en vernield werd; wanneer Dijkgraaf en Heemraden, bij resolutie der Staten van 24 Mei 1735, gemagtigd werden den dijk, volgens hunnen voorslag, te veranderen, vernieuwen en verzwaren een werk hetwelk aan arbeidsloon, aarde, plempen van zand, puin, keisteenen, het heijen van een regel palen, 2,539,894 guld. gekost hoeft. Men begon het werk bij gedeelten; het werd in 1755 aangevangen en in 1757 voltooid. De vernieuwde dijk tusschen Muiden en Diemerdam, daar de zwaarste aanslag der zee en persing van den vloed aanvalt, is onder in zijnen aanleg 11 r. (31,14 ell.) breed, waarvan 7 r. (19,81 ell.) voor de buitenglooijing zijn, 2 r. (5,66 ell.) voor de kruin en 2 r. voor de binnenglooijing. De bovenkant van de kruin heeft doorgaans in het midden de hoogte van 13 r. (8,49 ell.) uit den grond. Op de buitenglooijing van de stompen der afgezaagde palen af tot op de hoogte van eenige voeten boven het dagelijksch water, ligt eene goede menigte puin, bedekt met zware net ineengevoegde keisteenen, die, niettegenstaande hunne zwaarte, somtijds door de zee overhoop gesmeten worden en de onderleggende puin weggeslagen. In de jaren 1742 en 1749 moest de dijk, die aanmerkelijk gezakt was, zwaar gehoogd worden, en ofschoon dit buitengewone en groote kosten veroorzaakte, zijn zij nogtans dragelijker dan te voren. De onkosten wegens het onderhoud van den ZEEBURG of den DIEMER-ENMUIDER-ZBEDIJK, worden gedragen bij hoefslagen over de landerijen, welke zoo aan gemeenten, genootschappen als bijzondere personen toebehooren. Deze hoefslagen zijn verdeeld in bonnen, welke ieder hunnen paal op den dijk hebben, waarop hunne merken geteekend staan. De stad Amsterdam staat in het dijkregister aangeteekend voor 680 r. 2 v. en 6 d. (1931,64 ell.), waarvan een groot gedeelte in het dijkregister van het jaar 1598 en in de meting van het jaar 1678 te zamen ter lengte van 497 r. 6 d. (140,70 ell.) bekend staan. De overige zijn naderhand, en wel bijzonderlijk bij overeenkomst van 1697, in een altoosdurend onderhoud aangenomen. Zij nemen haren aanvang aan de stad en strekken zich uit tot digt aan het gemeenenlandshuis. Het hoogheemraadschap of de waarschappij moet 1287 r. 4 v. 6 d. 3365,62 ell.), onderhouden, voor meer dan 900 morg. (750 bund.) spagestokene landen, van welke ruim 151 morg. (122 bund.) tot hooging van den dijk vergraven zijn. Tot onderhoud van den dijk zijn dijkpligtigen en waalpligten welke laatste 9 districten uitmaken, die ieder haar negen deelen contribuëren, als zes uit Holland; namelijk XIII. DEEL.

7

Mayden en Weesp, Weesper-kerspel &, Loosdrecht Loenen, Diemen en Overdiemen en Kortenhoef drie uit het Sticht van Utrecht, als Breukelen, Abcoude en Nigtevegt. Deze hebben wederom hunne onderdistrikten, in deze opzigten aan de groote afdeeling onderhoorig zijn.

die

In de ZEEBURG EN DIEMERDIJK liggen twee groote sluizen, de Diemerdammersluis en 1Jpesloțersluis. De eerste, wordende onderhouden en bestuurd door de geïnteresseerden in de Diemerdammersluis, is gelegen aan Diemerdam, voor den dam. De tweede, onderhouden door de geinterresseerden in de IJpeslotersluis, is gelegen op IJpesloot aan het Nieuwediep bij het gemeenelandshuis. Het Hoogheemraadschap heeft er het oppertoezigt en schouw over beiden.

Over de beheering van den dijk hebben de Graven van Holland en 's Lands Staten onderscheidene handvesten gegeven, die betrekking hebben of op het bijzonder bestuur van de distrikten, tot het schouwen van den dijk, geregtigheid, of tot het algemeen bestuur van Dijkgraaf en Hoogheemraden. Hertog ALBRECHT VAN BEIJEREN Wilde, volgens handvest van het jaar 1387, dat DE ZEEBURG geschouwd zou worden door drie Schepenen tot Nieuwer-Amstel, twee Schepenen te Amsterdam, een Schepen tot Ouder-Amstel en een Schepen tot Outenwaal. Bij uitspraak van HUGO VAN LANOY en den Raad van Holland, van het jaar 1436, werd vastgesteld, dat Dijkgraaf, Schout en Schepenen van Diemen het dijkregt zullen blijven hanteren en bewaren, en dat de Baljuw van Amstelland jaarlijks 7 man uit het kerspel van Diemen zou kiezen, zoo om regt aldaar te wijzen, als om den dijk te schouwen. In het jaar 1509 is, door Keizer MAXIMILIAAN en den. Aartshertog KAREL, aan de stad Amsterdam vergund de naschouw over de schouwen van Schout en Schepenen van Diemen.

Alle welke handvesten betrekking hadden op de bijzondere behee ringen van den dijk in de daartoe geregtigde distrikten, gelijk die van Muiden insgelijks hunne bijzondere schouw hadden. Ten aanzien van het hoogheemraadschap vindt men dat Hertog JAN VAN BEIJEREN in een brief van 26 April 1423 spreekt van Waarslieden in den Gestigte van Utrecht, zoo wel als van Waarslieden in zijne bedrieven. Op den 27 Julij van dat zelfde jaar vergunt hij, dat de Gezworen Heemraders in der Dijkaadje van Diemen met den Heemraden uit den Gestigte naar inhoud der handvesten, alle Dijken gelegen in den Banne van Diemen zouden scolen, uitgieven en deelen, waaruit men ligtelijk kan afnemen dat er reeds vóór dien tijd eenige Gemeenschap van Heemraadschap tusschen Holland en het Sticht over den ZEEBURG EN DIEMERDIJK geweest is. Duidelijker blijkt deze gemeenschap echter in eene handvest van FILIPS VAN BOURGONDIE, gegeven in het jaar 1440, waarin hij belastte dat het bolwerk en de plating van 1Jpesloot zou geschouwd worden door den Baljuw van Amstelland en de 'Waarsluiden in deze bedijking, als een Waarsman uit Muiden, een uit Weesper-kerspel, een uit de Loosdrecht, met den jongsten Burgemeester van Amsterdam, een uit Breukelen, een uit Abcoude en een uit Nichtevecht. Tot deze schouwen bepaalde hij de Sint Odulphus- en Sint-Lambertsdagen of den 18 Junij en 25 September. Op den grond dezer handvesten en volgens resolutie van de Staten van West-Friesland, van 7 Mei 1678, hebben Schout en Schepenen van Diemen en die van Muiden ieder in hunne regtsban hunne keuren en uitgiften, welke zij aanstonds moeten overbrengen in handen van Dijkgraaf en Hoogheemraden, die bier over de nakeyre doen. De schouwdagen van Sint Odulphus en Sint Lambert

« VorigeDoorgaan »