Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

DE VERWIJDERDE HOOGTEN.

EEN VERHAAL.

Naar het Deensch van JOHANNA SCHJÖRRING,

DOOR

P. DU BUY.

In de woonplaats mijner jeugd was er in een hoek van den tuin een heuvel, vanwaar men vele groote, korenrijke akkers, die alle mijn vader toebehoorden, en daarachter een bocht van de zee, kon overzien. Aan de andere zijde van de bocht zag men een kleine landstad, welke zoo schilderachtig lag, dat vele reizigers zeiden, dat er iets in haar ligging was, hetwelk aan het zonnige, schitterende Napels herinnerde *). Achter dit stadje zag men eenige hooge duinen als laatste grens aan den horizont. Als de lucht betrokken was, verloren zij zich in verre verwijderde wolken; somtijds waren zij in het geheel niet te zien. Enkele keeren konden zij op zomeravonden, als de zon helder onderging, gloeien als goud, en op de winterdagen, als zij met sneeuw bedekt waren, kwamen zij te voorschijn als een schitterende grenswacht tusschen hemel en aarde.

Ik hield veel van het uitzicht op die verwijderde hoogten. En,

*) Deze vereerende vergelijking is dikwijls de kleine stad Ebeltoft ten deel gevallen.

toen ik vele jaren later in de woonplaats mijner jeugd terugkwam en de bekende plaatsen wederzag, toen vond ik en zoo gaat het den meesten vele dingen uit de eerste levensjaren minder schoon, dan zij het in mijn herinnering voorkwamen. Slechts dit landschap met de verwijderde hoogten was even aangenaam voor den rijperen blik, als het in de droomerige dagen der jeugd geweest was.

Ik was een half volwassen knaap, toen ik voor het eerst smaak in dit uitzicht kreeg. Ik herinner mij, dat ik op een zomeravond op mijn rug op den heuvel lag, terwijl de zon achter die verre hoogten nederdaalde en ze purperrood kleurde. Het was alsof mijn zin voor de natuurschoonheid daardoor plotseling gewekt werd, en ik gevoelde een krachtig verlangen naar die heuvels en vooral naar hetgeen zich daarachter kon bevinden. Achter hen moest het ik was er van overtuigd geheel anders schoon wezen, dan op eenige plaats, die mijn oog had gezien. Op geen plaats der aarde gloeide de zon zoo als hier, en achter deze verwijderde hoogten moest men, om zoo te zeggen in de glansrijke luchtzee kunnen zeilen.

De heuvel in den tuin werd van dit oogenblik af mijn lievelingsplaats. Als ik bedroefd was, vond ik er troost in mijn gedachten in slaap te wiegen om te droomen van alle denkbare, mogelijke dingen achter die verre hoogten, en als ik opgeruimd was, werd ik het dubbel, wanneer ik daar stond te turen op de lijnen der golven in de bocht tusschen de korenakkers en den achtergrond met de hoogten. Maar dikwijls gebeurde het, als ik daar tegen den avond kwam, dat er een gestalte over de bocht zat te kijken, zooals ik zelf het gaarne deed. Als ik kwam, verhief zich de gestalte, knikte mij vriendelijk toe en ging weg.

Die gestalte was mijn vader.

Somtijds meende ik te bemerken, dat zijn oogen meer schitterden, als hij voorbij mij de hoogte afging, dan zij gewoonlijk deden. Toen ik hierover begon na te denken, meende ik, dat die glans van de zon, van de lucht, misschien wel van de golven moest komen; het licht toch viel hier anders en rijker dan op andere plaatsen, die ik gezien heb.

Mijn vader was een landman. Ofschoon hij van nature een vriendelijk gemoed had, was zijn levensbeschouwing somber, ja,

bijna zwaarmoedig. Voor de menschen was hij over het algemeen niet zeer toegankelijk, al kon hij dan ook geenszins terugstootend genoemd worden, maar voor mij was zijn gemoed en hart ten allen tijde geopend, als ik hem maar wilde opzoeken. Uit zich zelven begon hij bijna nooit te spreken, ten minste niet over diepe en ernstige dingen. Maar reeds van mijn vroegste jeugd was er iets, waarover het mij op het hart lag om met hem te spreken, namelijk over mijn moeder, die ik mij niet herinnerde ooit gezien te hebben. In mijn tegenwoordigheid werd er nooit over haar gesproken, noch door hem, noch door anderen, en de weinige keeren, dat ik hem er naar vroeg, hoe oud ik was, toen zij stierf, waar zij begraven lag, kreeg ik zulk een koel, bijna barsch antwoord, dat ik het niet weder waagde haar te noemen.

Dan nam ik mijn toevlucht tot mijn oude vriendin, Karen, die mijns vaders min was geweest en mij opgepast had. Zij had levenslang haar verblijf in de hofstede, waar zij een eigen vertrek had.

Maar ook zij was op dit punt karig met woorden wat anders geenszins haar gewoonte was, en ontweek een antwoord met gezegden als: „Ja, zij zijn weg, zij zijn weg, er is niet aan te doen", of: Het is zoo droevig er over te spreken, dat het beter is aan andere dingen te denken."

Hierdoor werd ik afgeschrikt van er naar te vragen; maar dikwerf, wanneer ik daar op mijn geliefkoosden heuvel op den rug lag en over de bocht heen zag, droomde ik van mijn moeder en stelde mij voor, hoe aangenaam het voor mij zijn zou eens te beleven, dat ik haar zag, over mij gebogen, als ik de oogen opsloeg, en haar mij bij mijn naam hoorde noemen.

Ach, nimmer zou ik dit beleven! Het is een ongelukkig lot in het leven uit een huis gekomen te zijn, waar een van de ouders wie van beiden het dan ook zij ontbreekt. Het hart is als ingedeeld in kamers, waar iedere liefde haar bepaalde ruimte heeft, en er gaat iets kouds door het leven, waar de hoofdruimte van de eene of andere genegenheid ledig staat.

Men spreekt er zoo dikwerf van, dit of dat gemis te vergoeden te vergoeden, dat wil zeggen, men brengt een ander voorwerp in die ledige ruimte; de kwantiteit kan er wel eenigszins nabij gebracht worden; maar de kwaliteit, hoe dikwerf stelt die den wensch des harten wezenlijk tevreden?

Ik geloof, dat ik mij om zoo te zeggen mijns vaders stille doen begon eigen te maken, terwijl mijn geaardheid, die eigenlijk levendig en mededeelzaam was, door deze vroege droefheid somber en gesloten werd. Ik zag dikwijls mijn onderwijzer met vuur tegen mijn vader spreken, en ving nu en dan mijn naam als het onderwerp van hun gesprek op.

Onverwachts deelde mijn onderwijzer mij eens mede, dat het nu bepaald was, dat ik op de latijnsche school zou gaan, doch niet in de naast bijzijnde stad, maar verre weg, te Herlufsholm. Ik verzocht dringend om ten minste in Jutland te mogen blijven; maar hierin was mijn vader voor het eerst onverbiddelijk.

Het was droevig voor mij van hem te scheiden, en ik leed in de eerste jaren bijzonder veel van het heimwee, vooral na de groote vacantie, welke ik altijd op Lyngdal doorbracht.

Eindelijk gewende ik mij aan het leven te Herlufsholm en leerde die plaats lief hebben als een tweede te huis, dat het dan ook wezenlijk is voor allen, die daar geweest zijn.

Ik werd student en bracht als zoodanig mijn eerste vacantie te huis door.

Ik had mijn vader nog nooit zoo opgeruimd gezien, als of al zijne vroegere bekommeringen hem verlaten hadden.

Op den laatsten avond voor mijn afreize naar de hoofdstad bevond ik mij op mijn oude lievelingsplaats en gevoelde mij zeer opgeruimd, toen ik mijn hoogten in den glans van het avondrood zag schitteren.

Mijn vader kwam bij mij. Ik toonde hem met bewondering, hoe schoon het op dit oogenblik was.

,,Het is toch wonderlijk, vader," zeide ik - ,, ja het is bijna ongeloofelijk dat ik nog nooit in de kleine stad aan de overzijde, noch achter de hoogten ben geweest, die ik, zoolang ik mij kan herinneren, bemind heb."

[ocr errors]

Het is toch iets zeer gewoons, beste jongen, dat men datgene, waartoe men weet, dat men altijd geraken kan, uitstelt en verschuift, het treffendste voorbeeld daarvan is de dood. In de negentig gevallen van de honderd verrast hij ten minste iemand te midden van zijn werk, en toch is hij een gast, dien men alle dagen verwachten kan," antwoordde hij.

[ocr errors]

Dat is ook al een droevig beeld, lieve vader," hernam ik.

De dood is dan toch ook een vijand des levens; het is dus te begrijpen, dat de menschelijke natuur in ons zal ontwaken en hem zoo veel en zoo lang mogelijk zal trachten te vergeten."

99

Te begrijpen? Nu ja, indien men hem kon ontloopen, kon die gedachte zeer wijs zijn. Maar wat zoudt gij overigens aan den anderen kant van de bocht doen? Daar hebt gij, noch ik iets te doen," antwoordde hij op zulk een bepaalden, afkeurenden toon, dat er een ernstige reden voor moest zijn.

[ocr errors]

Natuurlijk eens rond kijken," antwoordde ik stoutweg, „het moet daar toch prachtig zijn, te oordeelen naar hetgeen men er hier van ziet. Ik heb van mijn kindsheid af die verwijderde heuvels bemind. Toen ik nog een knaap was, hebben wij elkander hierboven dikwijls ontmoet." Ik sloeg mijn vader vriendelijk en liefkoozend op zijn schouder. Het was, als of zijn hooge gestalte onder den lichten druk mijner hand bijna ineenzonk, en hij antwoordde met een door onderdrukte ontroering trillende stem:

[ocr errors]

Ja, had ik zelf er minder van gehouden om naar die hoogten te zien, dan zou mijn misschien ook uw leven helderder

geweest zijn."

Ik was te verbaasd en bewogen door mijns vaders ongewoon voorkomen, dan dat ik verder kon vragen.

Hij zette zich op een bank en wees mij met de hand, dat ik hetzelfde moest doen. Toen ik mij naast hem geplaatst had, wees hij over de bocht en zeide:

[ocr errors]

Er is veel in het leven, mijn beste Sofus, dat zwaarder te dragen is dan de dood. De dood is het werk van onzen lieven Heer. De handelingen der menschen kunnen ons onze kracht ontrooven. Daar woont achter die verwijderde heuvelen uw moeder."

[ocr errors]

[ocr errors]

Mijn moeder is immers dood!" antwoordde ik, terwijl ik hem met angst beschouwde en dacht: Is hij ziek, in de war?"

[ocr errors]

„Ja, dood voor mij en voor u. Zij is vrouw in de woning van een ander man," zeide hij met een stem, welke nog smartelijker was dan de woorden.

Het was, alsof er een donkere sluier over mijn leven werd getrokken. Ik herinner mij, dat op ditzelfde oogenblik de zon achter de hoogten daalde en den laatsten, schitterenden kleurenglans met

« VorigeDoorgaan »