Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

EGMONT.

Naar het Hoogduitsch van ADELINE VOLCKHAUSEN,

DOOR

P. VAN WICHEREN Hz.

Ik ben te New-York geboren, waar mijne ouders voor jaar en dag zich gevestigd hadden. Zij hadden ons grootgebracht in gevoelens van liefde tot Duitschland en evenzeer van verlangen daarheen, zoodat zuster Johanna in mijne oogen benijdenswaardig gelukkig was, toen zij in witte zijde gekleed, met het voorkomen eener vorstin, met sluier en mirtenkrans getooid, met een Duitscher in het huwelijk trad.

Intusschen rees er in mijn kinderlijk hart eene zwaarwichtige bedenking, toen Johanna bij het afscheidnemen zoo hartbrekend begon te schreien en ik vervolgens opmerkte, dat mijne ouders dagen neen, weken lang stil en treurig rondliepen en ook mij zelve het huis ledig en eenzaam voorkwam, ofschoon er nog een heele kring van broeders en zusters overgebleven was. Eerst toen Johanna uit Hamburg, waarheen zij haar echtgenoot gevolgd was, zoo recht gelukkige brieven schreef, begon het gelaat mijner ouders weder op te klaren. Zij leerden zich nu beter schikken, daar zij wisten, dat hun kind goed bezorgd was, en naarmate ik meer en meer tot den rang van volwassen meisje opwies, werd de ledigheid in huis weder aangevuld. Johanna's brieven werden in den loop

van ons dagelijksch leven als bronnen van blijdschap beschouwd; zij bleef ons allen de hartelijkste liefde toedragen en tusschen de regels in was steeds een sterk verlangen naar huis te lezen, en het begon mij ten laatste niet zoo erg benijdenswaard meer toeteschijnen voor heel zijn leven van vader en moeder, broeders en zusters afscheid te nemen.

En toch schreef Johanna gedurig, dat ik te Hamburg komen moest, bij haar, in haar huis, in hare omgeving en om haar behulpzaam te zijn in de opvoeding harer beide kinderen. Zij zou gaarne ons allen over laten komen, maar dat ging niet, want vader was niet rijk; hij moest geld verdienen om zijne drie zonen, van welke nog geen van allen een eigen bestaan had, tot hunne bestemming opteleiden. Dan waren Molly en Fanny er ook nog, en vader lachte eens, wanneer de duitsche kwestie" ter sprake kwam en zei: dat wij kleine leliën van het veld waren.

[ocr errors]

Dat had ik nu reeds zoo menigmalen gehoord, dat ik niet nalaten kon er over natedenken en de vraag overwoog, of ook ik er niets toe bij zou kunnen dragen den zwaren last te verlichten, die op mijns vaders schouders drukte, hoe welgemoed hij dien ook droeg.

En zie, op zekeren dag kwam ik triomfantelijk thuis als pianoonderwijzeres wel is waar met slechts twee lessen in de week, maar het was toch een begin en daar ik hiermede nu eenmaal zoo zelfstandig begonnen was, hadden mijne ouders er ook niets tegen. Op eigen voeten staan, was ons steeds als een begeerlijk doel voorgehouden, en het duurde niet lang of ik kon ten minste mijne persoonlijke uitgaven bestrijden en mij kleeden als eene dame.

Wanneer nu Johanna zoo dringend schreef, dat ik toch tot haar overkomen zou en zij mij alles zoo verleidelijk afschilderde, het leven, dat ik bij haar zou leiden, en hoe nuttig ik mij zou maken en hoe gelukkig zij er door wezen zou, dan stond voor drie of vier dagen mijn besluit vast, dat ik naar haar heen wilde. Vervolgens kwamen er evenwel weer bedenkingen bij mij op: mijn genoegen aan mijne lessen, de liefde tot mijne ouders en mijne andere broeders en zusters en mijn trots op het schoone vrije land, dat ik zou moeten verlaten. Ik was Amerikaansche met hart en ziel. De liefde tot Duitschland was als eene dichterlijke liefde, maar ik was trotsch op Amerika, op welks grond ik grootgebracht was,

waarvan ik vrije burgeres was. Amerika en vrijheid waren synonymen; in dit begrip waren wij opgebracht, want mijn vader behoorde tot hen, die in 1848 hun vaderland hadden moeten verlaten om in Amerika een veilig toevluchtsoord te vinden.

Op zekeren dag intusschen kwam er een lange, uitvoerige brief van mijn zwager, waarin hij te kennen gaf, dat Johanna aan een ongeneeslijk heimwee, een onophoudelijk verlangen naar ons leed. Zij had het voor ons verzwegen en hij zelf had ook nog steeds gehoopt, dat zij het te boven komen zou. Van tijd tot tijd had ook hij gedacht, dat haar dit gelukt was, totdat dan weder eenige tijding of een brief haar meer opgeruimde stemming voor langen tijd bedorven had.

[ocr errors]

Nu wilde ik," zoo vervolgde mijn zwager, " u tot dusverre ook niet lastig vallen, omdat ik wel inzag, dat vooreerst niet van ginds zou kunnen komen, wat ons hier helpen kan. Thans evenwel is het een ander geval; u hebt nu twee volwassen dochters, want Molly is nagenoeg zestien jaar oud en kan Anna's plaats vervullen, zooals Anna vroeger Johanna's plaats vervulde, en wanneer Anna dan besluiten kon tot ons, tot hare zuster overtekomen, dan zou zij de reddende engel van ons huiselijk geluk zijn en zou ik haar op de handen willen dragen."

De brief was vol met voorstellen, uitnoodigingen en beloften. Vader las hem 's avonds na theedrinken voor en toen hij ophield, zwegen wij allen. De oogen der anderen waren op mij gevestigd want ik was Anna mijne moeder schreide en ik gevoelde dat ik bleek was van aandoening. Op dat oogenblik sneed al de smart van de droevige scheiding mij door de ziel, maar ik gevoelde ook hoe noodzakelijk die was, en met een snel gevat besluit, het oog op mijne ouders gevestigd, zei ik:

"

Ik zal gaan wanneer u er niet tegen zijt." Moeder begon nog harder te schreien; zij moest nogmaals een harer kinderen afstaan, maar het geluk van een der anderen eischte het en zij was zoo onzelfzuchtig.

„Ja, mijn kind" sprak vader, "ga! Het is uw plicht en de onze, en u laten wij niet voor altijd heengaan, willen wij hopen. Gij komt tot ons terug, wanneer gij uwe zending daar volbracht hebt, want laat ons maar zeggen, dat gij voor een jaar daar gaat logeeren." En, liefste Anna," nam mijne moeder al schreiende

-

"

[merged small][ocr errors]

wanneer gij heimwee krijgt en het u daar niet vroeger terug. Het blijft hier uw vaderland en

[blocks in formation]

Ik snikte als een arm slachtoffer; Molly en Fanny drongen om mij heen als om mij te troosten, maar zij schreiden ook. Max, de jongste, kwam naar mij toe en zei: „ Anna, schrei toch niet, ik geef je mijn reiszak present, dien mag je meenemen!"

Daar moest ik wel om lachen en vader bracht het gesprek nu handig op de toebereidselen voor de reis en het inpakken, en mijne moeder mengde zich nu weldra ook hierin.

De drukte met hoeden, japonnen, linnengoed en andere kleedingstukken gaf wezenlijk verstrooiing en ik ging veel vergenoegder naar bed dan ik een uur geleden voor mogelijk gehouden had.

Binnen acht dagen zou ik reeds vertrekken, want de tijd der evennachtlijnsstormen begon te naderen en die wilde ik voorkomen. Ook hielden mijne ouders het voor beter, dat wat geschieden moest, spoedig zou geschieden en dus werd naar Hamburg getelegrafeerd: Anna komt met de , Hansa"."

[ocr errors]
[ocr errors]

Van nu af deden wij slechts ons best aan Johanna's blijdschap te denken; voorbedachtelijk werd daarover in mijn bijzijn gesproken, als een tegenwicht tegen den innerlijken angst, die zich menigmaal van mij meester maakte. Maar veel tijd tot nadenken had ik niet. Vader verlangde, dat ik behoorlijk uitgerust het huis van mijn zwager binnentrekken zou, en zoo was er oneindig veel te bezorgen en te beredderen, zoodat ik 's avonds doodmoe naar bed ging en er altijd bij in slaap viel, wanneer ik mij mijn toekomstig leven in de bijzonderheden trachtte voortestellen.

De zoo gewichtige laatste dag was aangebroken! Ik verkeerde in een koortsachtigen toestand en was tot stervens toe bedroefd. Net zooals Johanna destijds, moest ik wel bij mij zelve denken, terwijl ik van den een na den andere afscheid nam en ik schreide, alsof mijne tranen nooit op zouden drogen.

Ja, thans kon ik Johanna begrijpen, en ik had niet eens een wit zijden japon met sluier en krans, 'tgeen toch stellig een troost geweest moest zijn. En wat behoefde Johanna ook met een vreemden man zoo ver weg te gaan, wanneer zij hem niet meer liefhad dan ons allen? Dat moest toen dan toch het geval wel geweest zijn, ofschoon ik het niet begrijpen kon, en het scheen mij duide

lijk genoeg, dat het nu ook zoo niet meer was, want dan behoefde ik immers niet op reis te gaan. Goddank! dacht ik, dat er geen sluier of mirtenkrans in het spel is! Nu kan ik ten minste terugkeeren wanneer ik wil. Dat was ook moeders laatste woord, toen ik met vader en mijne broeders in het rijtuig stapte, dat ons naar de haven brengen zou.

"

Tot weerziens! tot weerziens!" riepen mijne zusters mij toe, en vader zei hetzelfde, toen hij na zoo lang mogelijk vertoefd te hebben het schip moest verlaten. Ik kon niet zien van wege de tranen, maar gevoelde mij nameloos rampzalig en verlaten.

Toen de boot bij het schip vastgelegd was, waren mijne broeders er het eerst uitgeklommen, om terstond van de gelegenheid gebruik te maken een groot zeeschip tot in alle hoeken door te snuffelen. Daarna volgde ik, en zoo als ik mijne blikken naar de steile trap ophef, zie ik boven eene groote, krachtige gestalte met de armen over elkander heen geslagen, staan.

„Kijk, dat zal de kapitein zijn!" zei mijn vader. „ Hij ziet er ten minste uit als een kommandant."

[ocr errors]
[ocr errors]

Precies Egmont," dacht ik, want ik was goed thuis in onze klassieken. Ik zal u aan zijne zorg aanbevelen," zei mijn vader, dicht achter mij aan de trap opkomende. Hij heeft een gunstig voorkomen."

[ocr errors]

Mij was dat volmaakt onverschillig, en toen de man mij van bovenaf behulpzaam de hand bood, dankte ik nauwelijks en zag hem in het geheel niet aan, want ik dacht er ernstig over, of ik niet weer naar beneden klimmen zou om met vader terug te gaan.

Ik moest intusschen wel blijven staan en hooren, wat vader met hem sprak, eigenlijk over onverschillige dingen, over de zeevaart, over het beroep van den zeeman en dergelijke. Eindelijk deed vader als ter loops de vraag, of mijnheer de kapitein ook getrouwd was, en daar deze vraag bevestigend beantwoord werd, zei vader: Ik mag dan mijne dochter wel in uwe zorg aanbevelen. Zij reist heel alleen, en daar u dikwijls genoeg gelegenheid hebt te zien, hoe eene arme ziel in zulk een geval te moede is, zult u ook wel kunnen begrijpen, welk eene geruststelling het zijn kan, bij voorkomende gelegenheid op eenige bescherming te kunnen rekenen." Wees er gerust op, mijnheer, de jonge dame

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
« VorigeDoorgaan »