Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

weelderig. Aschgrauwe rotsen, waartegen de wilde wijngaard, de kamperfoelie, de convulvulus, wilde rozen en andere slingerplanten opklimmen, verheffen haar spits hemel waarts. Dicht kreupelhout wast aan haar voet, afgewisseld door hoog opgaand geboomte. Aan den anderen oever der rivier strekken zich frissche weiden, waar hooi verbouwd wordt, uit. In een bootje staken wij de rivier over en voeren langs de rotsen, die aan het kasteel tot voetstuk strekken. Voor een der vensters vertoonden zich twee dames. De afstand was te groot om hare trekken te onderscheiden. Waren zij jong of oud, mooi of leelijk? Wij weten het niet. Maar zij schenen zich te verkwikken aan het natuurschoon, dat zich vertoonde aan haren blik. Wat hadden wij gaarne eenige oogenblikken ons in haar plaats op dit punt bevonden! Was het om ons te plagen of om ons een groet te brengen, dat wij in het water, vlak bij ons schuitje een paar donkerroode rozen zagen vallen, die wij ons haastten op te rapen? Dit bleef ons onbekend. Maar een jeugdige fantazie kon hier zich vrij spel geven en de omstandigheden vergeten, waarin wij verkeerden, zich terugdenken in de dagen der middeleeuwen en droomen van een schoone jonkvrouw, gevangen gehouden omdat zij de liefdesverklaring van een woesten ridder afwees, en die nu met het verlies harer vrijheid, haar oprechtheid of trouw aan den uitverkorene haars harten boette, en aan den voorbijganger door het toewerpen van een bloem haar droevig lot wilde kenbaar maken, een beroep op zijn medelijden doen en zijne hulp vragen om verlost te worden uit haar treurigen toestand. Onder het voorbijvaren ten minste hadden wij gezamentlijk een heelen roman uitgedacht. En al schertsende over die ontmoeting bereikten wij de overzijde. Wij genoten veel op dit korte vaarpartijtje en verzochten onzen schipper eenige oogenblikken hier stil te blijven. Het was dan ook een verrukkelijk punt. En volkomen begrijpen wij het dat, naar wij vernamen, Marie Louise van Orleans, België's eerste koningin, die korten tijd na haar huwelijk, in een sloep van het kasteel Ardenne de Lesse afzakte, tot waar zij zich in de Maas werpt bij Anseremmes, den roeiers last gaf hier den tocht eenige oogenblikken te staken en tien minuten lang in stille opgetogenheid zich aan het heerlijke panorama, dat haar zoo diep trof, vergastte.

Het was ons plan, zoo mogelijk den tocht tot Chaleux voort te zetten. Maar wij moesten hiervan afzien. Er bestond daartoe geen

mogelijkheid. Wij staken, aan den anderen oever aangeland, voorbij de daar aangebrachte stroombreking, het weiland over, dat hier tamelijk breed was, in de hoop een doorwaadbare plaats te vinden of ten minste de gelegenheid te zullen hebben in een bootje de rivier over te steken. Doch noch het een noch het ander was het geval. De stroom was te onstuimig en te hoog gezwollen om te voet er door te durven gaan. En geen bootje was er te ontdekken. Wij moesten dus wel terug, praaiden den schipper die ons overgezet had, voeren het kasteel weder voorbij, en aan wal gezet namen wij den terugtocht aan. Ditmaal volgden wij geheel de oevers der rivier tot hare uitwatering in de Maas.

Niet licht vergeet ik deze wandeling, waarop mij ook nog trof het groot aantal chapelles die ik ontmoette. Dit zijn madonnabeeldjes geplaatst op steenen voetstukken of aan de opening van kleine, in de rots uitgehouwen nissen.

De vallei de la Lesse verdient om hare indrukwekkende schoonheid met volle recht de aandacht en de bewondering van den toerist. De waarde dier schoonheid wordt niet bepaald door het oog en den toestand van den bezoeker, maar moet ieder treffen, die daarvoor een oog en hart heeft. Hare belangrijkheid is evenwel, gelijk ik bereids opmerkte, verhoogd, sinds eenige Belgische geleerden de grotten aan haar oevers hebben onderzocht, en de daar gevonden voorwerpen een verrassend licht hebben doen opgaan over een tot nog toe onbekende wereld, over de zeden en gebruiken van de menschen, die deze streken bewoonden in de overoude tijden, waaromtrent de geschiedenis de heugenis niet bewaarde. Vooral het bezoek der leden van het te Brussel vergaderde prehistorische congres, dat een zekere vermaardheid gekregen, en die op hun uitstapje de grotten Magrite bij den Pont-à-Lesse, le trou de la Naulette, le trou des Nutons en andere holen bezichtigden, om over het Romeinsch kamp van Hautresaine en de bergvlakte naar Dinant terug te keeren, vestigde de algemeene aandacht op deze merkwaardige streek.

Natuurlijk was ook bij ons de wensch levendig om een of meer dier grotten te gaan zien. Wij besloten dus per rijtuig een tochtje te maken naar Furfooz, in welker nabijheid twee der voornaamste worden aangetroffen, evenals de overblijfselen van het bovengenoemde Romeinsche kamp. Het zou een tocht wezen voor een

ganschen dag. Het rijtuig moesten wij uit Dinant ontbieden. Men kan ze huren in de Hôtels. De eigenaar van het Hôtel des Postes had ons een tarief doen ter hand stellen, waarop alle rijtoeren, die men in den omtrek van Dinant kan maken, afzonderlijk voorkomen. Het tarief is hoog, evenals de prijzen van het Hôtel. De heeren Hôtelhouders schijnen met elkander gemeene zaak te maken en dezelfde prijzen te hebben vastgesteld, zoodat zij het publiek geheel in hun macht hebben en geen concurrentie behoeven te duchten. Is dit op zich zelf reeds onaangenaam voor den toerist, die tegen zulk een samenspanning weerloos is, erger wordt de zaak wanneer die heeren zich niet aan hun gedrukt tarief gelieven te houden en u, als zij daartoe de gelegenheid vinden, meer doen betalen, dan zij zelven bepaalden. Met welken naam men die handelwijze bestempelen kan, laat ik in het midden. Ik haast mij er bij te voegen, dat ik in dit opzicht geen grief heb tegen den eigenaar van het Hotel de la Tête d'or, de heer Disières. Met dezen was ik niet in aanraking. Maar met den heer Degraa, den propriétaire van het hôtel des Postes, deed ik die onaangename ervaring op. Op mijn nota van den heer Bricart vond ik bij mijn vertrek een verschot van twintig francs, uitgetrokken voor een rijtoer, die op het tarief voor vijftien fr. was aangeduid. Ik maakte mijn huisheer op deze vergissing opmerkzaam. Hij had het bedrag reeds voldaan, maar liet mij de vijf franken aftrekken, in de vaste overtuiging, dat het voldoende zou wezen den heer Degraa op het abuis te wijzen, om het te veel betaalde terug te ontvangen. Te Amsterdam teruggekeerd, vond ik een brief, waarin hij mij mededeelde dat Degraa van geen restitutie wilde weten. Ik zond hem het tarief over met verzoek den logementhouder te verwittigen dat ik, bij weigering zijnerzijds om zich daaraan te houden, de zaak zou bekend maken. Niets hielp. Ik ben geëindigd met den heer Bricart, die niet het kind der rekening mocht zijn, de vijf franken te zenden!

[graphic][merged small][graphic][merged small]
« VorigeDoorgaan »