Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[graphic]

Jans vervolgt, met een

tang gewapend, den aap. De vette knienen blz.87)

[ocr errors]

Kees" gehad hadden en bij het gerucht: „Kees" is los, sloeg velen een schrik om 't hart.

Geen wonder dat Jans Vetteknien ook nu, bij deze onverwachte verschijning, een doordringenden gil uitstiet. De aap liet zich daardoor niet afschrikken. Aaf nam de vlucht. Het gezelschap, Ster, die de geheele grap had aangelegd, niet het minst, lachte met onstuimigheid.

Kees" los te ma

Toen de pogingen van Jans om zich van ken, niet gelukten, sloeg zij met het heete ijzertje, waarmee zij het gebak uit de olie haalde, zoo gevoelig tegen den snoet van haren aanvaller, dat de aap eindelijk losliet en van haren rug viel; maar helaas! nieuwe ontsteltenis! hij gleed midden in den grooten pot met beslag. Ster en de overige leden van het gezelschap juichten toen de aap met den pot omviel en geheel met beslag bedekt, als wild door het vertrek vloog.

[ocr errors]

Jans was wanhopend over het verlies van haar beslag en om de verwarring, die door de komst van Kees" was veroorzaakt, en als furiën vervolgden zij en Aaf, ieder met een tang gewapend het arme dier.

Kees kroop nu van angst onder het groote kabinet en terwijl Jans met haar tang steeds naar hem sloeg, riep Aaf gedurig:

„Hoor, Mem ie blaast! Ja, huisweer, Mem ie blaast. Hiermeê bevestigde zij het vermoeden dat Kees nog onder de kast zat, en dat hij zich gereed maakte een nieuwen aanval te doen.

Toen de verwarring naar de meening van Ster lang genoeg geduurd en het gezelschap er zich genoeg meê had vermaakt, bracht de stuurman weer alles in orde. Kees werd aan een ketting meegenomen, de schade vergoed en het gezelschap verliet de woning, aan de vrouwen overlatende de verwarde huishouding opnieuw in orde te brengen.

[merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors]

ôllan as ik maandags-ochtes in den winkel kom, liekt het wel of er ien in de gortkist weest is; 't is net of het grutte-meel minderd

is en of er ien an 't krentefaatje zete het. Eerst hew ik teuge me zelvers seid: Jonge, Michiel je verslabbereseert je! Doe hew ik saterdags eves ôlles nog ereis goed merkbete en maandag was 't weer zoo!"

[ocr errors]

Och, loop man!" antwoordde zijne vrouw

[ocr errors]

hoe kom je deer nou bij; 't is verbeelding en aars niks. We hewwe gien vreemd in huus en onze eege kienders zelle 't toch niet doen!" "Ja, kiend," sprak Michiel, as 'k dat beriddeneer, dan seg ik ok: onmeugelek, en toch, me lieve ziel! moet ik volhouwe het meel en de krente benne weer minderd."

De huisvrouw wist er niets meer tegen in te brengen als „dat Michiel 't efter nog ereis goed merkbiete most."

Dit werd besloten en hiermee eindigde het gesprek. 't Was toch wel vreemd dat Mense iederen maandag die opmerking moest maken; de man toch was zoo precies in alles dat hij deswege een bijnaam had; want van zijne jeugd af was hij in alle mogelijke dingen heel punctueel. Van den dag dat hij zijne zaken begonnen was tot op heden, was zijn winkel iederen dag met klokslag van zeven geopend en met klokke half tien gesloten. Van den dag, waarop hij zich door het huwelijk aan zijne vrouw verbond, was er geen voorbijgegaan waarop hij niet op 't zelfde uur was opgestaan of gaan slapen en toch was hij al acht-en-twintig jaar aan haar verbonden.

In zijn winkel had alles eene vaste plaats en noch door hem, noch door zijn zoon Willem, die hem reeds twaalf jaar in zijne zaak behulpzaam was, werd in eenig opzicht van de eenmaal vastgestelde orde afgeweken.

Wanneer het eten niet op de minuut af gereed was, dan was vader Michiel niet in zijn humeur en daar zijne vrouw hieromtrent meermalen de ondervinding had opgedaan, beijverde zij zich om aan den wensch van vader te voldoen, waarin zij vooral slaagde toen hare eenige dochter grooter werd en de huishouding meê hielp besturen, want het meisje had de, perciessigheid van vader overurfd." Nooit was zij in 't een en 't ander te kort geschoten, zelfs niet toen ze eens muzeneste" in 't hoofd gehad had over eene vrijage, die om redenen niet door kon gaan.

Michiel Mense behoorde tot die lieden, welke den zondag zeer getrouw vieren. Die dag vooral werd naar vastgestelde regelen

doorgebracht. Er werd natuurlijk niet verkocht. Het geheele gezin, bestaande uit de ouders, een zoon en dochter ging ter kerk, zoowel vóór- als namiddags. Bij gunstig weder ging men later wandelen, bij minder gunstige gelegenheid zong men psalmen. Ook de avond werd voor een groot deel in godsdienstoefening doorgebracht, later met gebruik van chocolade of iets dergelijks. 't Was dus wel vreemd dat een man zoo secuur als Michiel Mense, zich zou vergissen in zijn, gortkist en krentefaatje." Na het tijdstip dat hij zijne bevinding met zijne vrouw besproken had, peinsde hij er gedurig over; zelfs werd hij des nachts door de gedachte er aan gekweld en eens op een nacht riep hij zijne vrouw wakker om te vragen of zij des zondags, als zij allen naar de kerk gingen, de pen wel op het raam van de achterkamer stak.

Zijne vrouw, die niet zeer gesticht was, dat zij om de beantwoording van deze vraag in hare zoete rust gestoord werd, was echter te vredelievend om haren wrevel te toonen en zeide: „ Och, lieve ziel, dat weet ik niet; wie kiekt deer zoo nauw na! ze zelle toch bij klaarlichten dag niet in huus komme om te stelen!"

't Scheen dat er een licht voor den oude was opgegaan, want hij zeide: Hoorreis, we zelle de proef op de som zette, van die zaak moet ik kuut of hering hewwe."

[ocr errors]

Des anderen daags werd de zaak nader besproken terwijl er door Michiel vermoedens geuit werden, die hij voor geen werelds geld tegen vreemden zoude hebben durven of willen uitspreken.

Op den volgenden zaterdag-avond werd de kist met gruttemeel en 't krentenvat nauwkeurig gadegeslagen en vóór de familie zich des zondagsmorgens ter kerk begaf, ging de oude Mense zich overtuigen of de pen op het raam van de achterkamer stak. Dat was in orde en de overige sluiting liet ook niets te wenschen over. Gedurende de preek was Michiel wel wat in spanning en een deel zijner stichting werd weggenomen door de gedachte aan de dingen die zijn oog aanschouwen zouden, als hij te huis kwam. De godsdienstoefening was geëindigd, de familie kwam te huis en vond alles in den normalen toestand. Na afloop der middagpreek I was het even zoo.

Sie je nou wel, dat het verbeelding weest is ?" voegde zijne vrouw hem toe en zijn zoon en dochter herhaalden de woorden

hunner moeder even alsof zij eene voorstelling wilden geven van een echo die bij herhaling weerklinkt.

Toch was vader Michiel niet uit het veld geslagen, want hij gaf ten antwoord op de bemerking tot driemaal herhaald: „En wie seit jullie, nou dat 't zoo weze zow as 't is, as we de pen niet op 't raam stoke hadde? Ik verzoek je van 't gevôl teuge gien sturverling te spreken, we zelle nader sien of 't verbeelding weest is of niet."

De spanning van vader duurde nog een geheele week, doch moeder en de kinderen hielden het voor uitgemaakt, dat de verbeelding den oude parten had gespeeld en onder elkander spraken ze dat het heel moeielijk was, om vader, als hij eens iets in 't hoofd had gehaald, het er weder uit te krijgen. Zij wachtten er zich echter wel voor om tegen den oude in dien geest te spreken en overeenkomstig het bevel, door den ouden heer gegeven, bewaarden zij tegenover vreemden een diep stilzwijgen over deze zaak.

De volgende zondag was weder aangebroken en men begaf zich ter kerk, nadat Michiel zich overtuigd had, dat de pen nu niet op het raam zat en men het van buiten gemakkelijk zou kunnen openschuiven. Niet alleen had vader, maar al de huisgenooten hadden de kist met meel en het vat met krenten nagezien, voor men ter deur uitging.

[ocr errors]

Vol zalving was de rede des leeraars, die tot tekst had gekozen: Verzamelt u een schat die roest noch mot kan verteeren en waarbij de dieven niet kunnen doorbreken enz. Was het niet woordelijk zoo, dan was het toch in dien zin. De aandacht van Michiel Mense werd door de gedachte aan hetgeen wellicht nu te huis gebeurde wel wat afgeleid gedurende de preek en als hij het woord dieven hoorde uitgalmen, dan schrikte hij op.

Eindelijk sprak de prediker het amen uit en men spoedde zich huiswaarts. De hand van Michiel beefde, toen hij den sleutel in het slot stak, dien omdraaide en eindelijk de deur opende. Hoe verbaasd stond de man toen twee oogen hem aanstaarden en eene gedaante zich heel rustig in zijnen winkel bewoog.

De overige huisgenooten staarden de verschijning in stomme verbazing aan, want men ontdekte weldra dat de ongenoode gast niemand anders was dan Kees, de groote aap, dien Tide Ster uit Indie had meêgebracht. Het ergste was dat niet een van hen het

« VorigeDoorgaan »