Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

dan voor een troep doodhongerende spijkermakers te zorgen. Het was in allen gevalle nog tijds genoeg om naar hen om te kijken, wanneer zij uit hunne ellende eerst luide hunnen noodkreet begonnen te doen hooren. En zij deden dien eindelijk hooren, en het monsterproces over het zilver van Přibram gaf hun daartoe de lang gezochte aanleiding. "Zilver! zilver!" werd het wachtwoord, waarmede zij eindelijk om zich heen sloegen. Een treurig verschijnsel doet zich ook hier weder op. De ongelukkige, in zijne bekrompenheid van begrip, kan zich tot een overzigt van den algemeenen toestand niet opwerken. Hij kent slechts één ding als de oorzaak van zijne ellende, en dat is altijd de persoon, van wien hij onmiddelijk afhangt. Dat op dezen zelf weder eene hoogere magt drukt, en dat het zoo door duizend druk-atmospheren door alle standen der maatschappij heen en onophoudelijk voortgaat zich van zoo iets een denkbeeld te vormen, daartoe heeft hij noch verstand noch tijd. De Boheemsche spijkermakers zagen hunne onderdrukkers in de tusschenhandelaars. Zij eischten van hen hoogere prijzen, hooger locn; en daar deze dit natuurlijk niet wilden of konden geven, sloegen zij er op los, dat het zoo raasde: en daar een der grootste tusschenhandelaars te Hostomitz woonde en juist een neef was van den heler uit Přibram, die, om zich aan de armen der geregtigheid te onttrekken, zich in de Beraun had verdronken, koelden zij aan dezen het eerst hunnen wrevel; en daar hij bovendien nog het ongeluk had van een Jood te wezen, sloegen zij er niet alleen op in bij hem, maar ook bij alle Joden te Hostomitz, Horzowitz, Beraun, Tmain, Litten, Prasklolos, Wscheraditz, Mauth, enz.

Op 26 Februarij had men in het stadje Hostomitz, bij gelegenheid van de jaarmarkt, het gegooi in de glazen. Een spijkermakers-leerjongen begon op de openbare markt al schreeuwende zijn leed te betuigen, dat zekere tusschenhandelaar hem geen dubbeltje boven den gewonen prijs had willen betalen. Dit was genoeg om te maken, dat terstond deuren en vensters bij den man werden ingetrapt en zijn geheele huis geplunderd werd. Het was een tooneel van ijzingwekkenden humor, toen daags daarna een troep straatjongens uit het koetshuis van den weggevlugten koopman

de calesch te voorschijn haalde, en daarmede, onder het roepen van / Zilver! zilver!" door de stad en naar een dorp in de nabijheid trok. Niet beter ging het anderen in naburige plaatsen op de daaraanvolgende dagen. De gemeentebesturen bleken bij die buitensporigheden geheel magteloos te zijn, en de organen der regering wisten niet wat zij er van zeggen zouden. Zij, die in hechtenis waren genomen, moesten overal weder vrijgelaten worden. De troepen, die men met sneltreinen van Praag liet komen, werden uitgejouwd. Eerst aan de goedhartige toespraak van mannen, die het vertrouwen der menigte genoten achter wier rug echter, dit moeten wij niet vergeten er bij te melden, Hongaarsche bajonetten flikkerden - gelukte het de stormachtige gemoederen eenigzins tot bedaren te brengen. Maar het wachtwoord Zilver! zilver!" weêrgalmt reeds door geheel Boheme als het wachtwoord van den dag, en als aanhoudende kreet tegen de Joden, wien ook bij dit dreigende onweêr de weinig benijdenswaardige verdienste is ten deel gevallen van den bliksem op te vangen, die op een geheel ander punt gemunt was geweest.

[ocr errors]

EEN BLIK OP HET LEVEN VAN SUZANNA
MARIA BÖESEKEN.

DOOR J. B. RIETSTAP.

Ons land is niet zoo rijk aan auteurs, dat wij er onverschillig voor kunnen zijn, wie wij behouden of wie wij verliezen; en staan ook niet alle op ééne lijn wat de gaven van den geest betreft, voordat de dood de aardsche loopbaan heeft afgesloten mogen wij geen beslissend oordeel vellen, daar nog sluimerende krachten zich kunnen openbaren, en de voorbeelden onder de nog levenden niet zeldzaam zijn, dat weinigbelovende bloesems later geurige vruchten hebben voortgebragt.

Heeft de onverbiddelijke dood eindelijk de hand doen verstijven, die met meer of minder roem de pen voerde, dan

begint de taak der letterkundige kritiek, maar te gelijk ook die der piëteit. De laatste mag doen wat der eerste verboden is: zij mag de gaven van het hart, de persoonlijkheid van den ontslapene in de weegschaal leggen en de beste gedeelten van diens letterarbeid in het helderste licht plaatsen; terwijl de kritiek, al is zij ook regtvaardig, streng moet zijn, naast de schoone bladzijden de minder goed geslaagde moet vermelden, en zich door het beminnelijkste karakter niet tot genade voor letterkundige feilen mag laten stemmen. Die taak der piëteit wenschen wij hier te vervullen ten opzigte van Vrouwe S. M. van Velthoven, op het gebied der letteren beter bekend onder haar eigen naam Suzanna Maria Böeseken. Hoewel zij niet tot de veelschrijfsters behoorde, heeft er genoeg van hare hand het licht gezien, dat vele lezers van dit tijdschrift zich harer kunnen herinneren. Sommigen zullen zich haar drietal romans, maar meerderen hare losse gedichten voor den geest brengen, uit welke altijd een stille, gemoedelijke, christelijke geest sprak, die, hoewel in de kritiek op zich zelf geen maatstaf van voortreffelijkheid, echter dierbaar is aan zoovelen in den lande, wien het aangenamer is dat hun hart geroerd, dan dat hun geest door schitterschoon getroffen worde.

De levensgeschiedenis van Suzanna Maria Böeseken levert, gelijk die der meeste vrouwen, weinig afwisseling op. In het oog van vele harer zusteren zal zij echter romanesk genoeg schijnen, daar zij tweemaal de reis naar Java, de parel van den Indischen Archipel, gedaan en daar, helaas! ook den geest gegeven heeft, zonder haar vaderland te mogen wederzien. Doch met die uitzondering was het een leven, dat naar het uiterlijke niets opmerkelijks bood, maar daarom ook des te geschikter was om het leven van geest en gemoed tot volle ontwikkeling te laten komen.

Zij werd den 12den Maart 1821 te Lunteren, in Gelderland, geboren, als de oudste van het gezin, dat zich een jaar later naar 's Heerenberg verplaatste. Reeds vroegtijdig werd zij in alle huiselijke bezigheden geoefend, daar de familie, met de jaren in tal toenemende, ook hare zorgen vereischte. Maar hoe druk die waren, ontwikkelde haar geest zich toch gunstig en vertoonde zij vroegtijdige sporen van dichterlijken aanleg, zoodat zij reeds als kind ernstige en luimige versjes

maakte, die wel uit het oogpunt der kunst te wenschen overlieten, maar eene belofte voor de toekomst in zich bevatteden.

Aan een vast karakter en een juist oordeel paarde zij eene groote inschikkelijkheid en een zachtmoedigen en liefderijken aard, zoodat huisgenooten, vrienden en bekenden haar de grootste genegenheid toedroegen. Haar sterk geheugen was haar van groote dienst om in de vrije oogenblikken, die van hare huiselijke bezigheden overschoten, verstand en geest te ontwikkelen: vooral de Duitsche schrijvers, wier idealische rigting haar waarschijnlijk inzonderheid boeide, oefenden een belangrijken invloed op haar uit, gelijk ook de Duitsche liederen haar het meest aantrokken, die zij, met eene schoone stem begaafd, onder eigene guitar-begeleiding zong.

Zij bezat den schat van een gelijkmatig humeur. Nooit uitgelaten, was zij echter ook nooit somber, maar steeds blijmoedig en opgeruimd, en bovenal opregt. Aan geestigheid en gevatheid ontbrak het haar niet; doch het was niet die gevatheid, die als een dolksteek treft en liever een boezemvriend in een doodvijand zou zien veranderen dan eene zoogenaamde geestigheid te zijnen koste binnen te houden. Integendeel, Suzanna Maria was niet in staat iemand door' een scherpen zet te krenken; haar kiesch gevoel maakte dit onmogelijk, en veeleer stelde zij pogingen in het werk om gerezen misverstanden uit den weg te ruimen en olie in de geslagene wonden te gieten. Ook aldus vervulde zij de schoone roeping der vrouw om heelende op te treden en

vrede te stichten.

Hoewel zij in alles, wat tot het huishouden behoorde, de zorgende Martha was, dorstte zij steeds als eene Maria naar de kennis der waarheid. Doch het opwassen in de wetenschap beschouwde zij niet eenzijdig als de hoofdzaak van het leven. Zij was te eenvoudig, te nederig van hart, dan dat zij zich toegelegd zou hebben om te schitteren in de wereld. Desniettemin schitterde zij in haren kring en trok zij daar de opmerkzaamheid. Nog tegenwoordig is haar naam te 's Heerenberg in herinnering, en gedenkt men hare vele edele hoedanigheden. Bij rijk en arm was zij daar bemind, even als zij overal, waar zij verkeerde, achting en liefde verwierf.

De in die streken zoo schoone natuur was haar eene rijke leerschool, waarin zij dagelijks Gods goedheid en grootheid. opmerkte. Met eene vriendin, die eene speelnoote harer kinderdagen was geweest en haar onder alle latere levensomstandigheden getrouw bleef, vertoefde zij uren lang in die heerlijke schepping, en versterkte, ver van alle stadsgewoel, haren geest door de overdenking van al het verhevene, dat haar omringde. Onder alle beproevingen, die rijkelijk haar deel zijn geweest, en bij eene niet sterke gezondheid, bleef zij dan ook altijd onderworpen, en steeds met een kinderlijk vertrouwen op Gods vaderlijke wijsheid en liefde vervuld.

Dat het dichterlijk gevoel, hetwelk in haar leefde, onder zulke omstandigheden zich ontwikkelen moest, vereischt geen betoog. Daarvan getuigde vooral een gedicht, dat zij op haar zestiende jaar vervaardigde en dat het afleggen van hare geloofsbelijdenis ten onderwerp had. Reeds had zij op dien leeftijd een ganschen bundel gedichten voorhanden, die zij echter niet trachtte uit te geven en die dan ook meest alle nu zijn verloren geraakt.

Terwijl zij in die ideale wereld verkeerde, had er eene gebeurtenis in haar leven plaats, die haar geheel doet kennen en een bewijs van de degelijkheid en trouw van haar karakter levert. Op haar een-en-twintigste jaar (1842) ging zij met hare moeder bij eene dame te Rotterdam logeeren, die zooveel genegenheid voor haar opvatte, dat zij haar dringend verzocht nog te blijven, toen de moeder weder vertrekken moest. Dit logeeren werd vervolgens voor onbepaalden tijd verlengd, doch onderwijl werd de bedoelde dame ziek en voelde haar einde naderen. In een van hare heldere oogenblikken beval zij haar zoontje, een gebrekkig kind, dringend in de zorgen van Suzanna Maria aan, en bezwoer haar het knaapje niet te verlaten. Eerst wanneer dat verzoek was ingewilligd, zou zij haar hoofd gerust tot sterven kunnen nederleggen. Mejufvrouw Böeseken gaf de toezegging, dat zij, zonder buitengewone omstandigheden, zoo lang zou blijven als noodig was. En trouw heeft zij die belofte gehouden; want met dat doel bleef zij nog tien jaren in het gezin en zorgde op onberispelijke wijze voor alles. Gedurende dat tijdverloop was het in hare zorgen aanbevolen kind

« VorigeDoorgaan »