Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

heart; gij zult wel zoo goed wezen hem te onderhouden tot ik terug ben."

Na deze alles behalve ceremonieele voorstelling snelde zij heen. Mijnheer Goodheart zette zich op zijn gemak naast mij neder, en begon heel eenvoudig met mij te zeggen, dat hij gereed was mij aan te hooren. Ik was zeer bedremmeld, en had er wel wat voor willen geven, indien ik de bedaardheid, die mijn buurman aan den dag legde, ook voor een oogenblik bezeten had; maar er wilde mij geen verstandig woord invallen, waarmede ik een gesprek had kunnen beginnen. De jongman kwam mij echter te hulp.

[ocr errors]

"Gij waart de zangeres van straks, niet waar?" vroeg hij. Ik zeide van ja. "Dan heb ik u mijnen dank te betuigen voor een groot genot, dat gij mij verschaft hebt," ging hij voort, en prees op een kieschen toon zoowel het lied als de wijze van voordragt er van. Die aria,” vervolgde hij, wekte bijzonder aangename herinneringen bij mij op. Ik ben in 't geheel een groot liefhebber van gezang en voor muziek hartstogtelijk ingenomen; daarom verheugt het mij hier gemoederen aan te treffen, die met het mijne, harmonieeren. Ik was daarop niet voorbereid. Men had mij verteld, dat dit het vervelendste stadje op de geheele wereld was, maar ik zie nu, dat men mij de waarheid niet gezegd heeft. Ik ben naauwelijks drie uren hier, en werd door eene vriendelijke, moederlijke dame op de hartelijkste wijze verwelkomd; ik had gelegenheid om vele nieuwe gezigten te zien, en een bekoorlijk lied uitstekend te hooren voordragen."

De onderhoudingsgave van den heer Goodheart en zijn talent, om aangename dingen te zeggen, waren ontwijfelbaar zeer groot; ik had niet noodig een woord daaraan toe te voegen.

--

"Er moet hier in de stad," ging hij voort, eene jonge dame wonen, die ik gaarne eens zou willen ontmoeten mejuffer Warnar of Werner, of zoo iets. Kent gij die ook bij geval ?" - "Ik ken eene mejuffer Warnar," gaf ik ten antwoord. Ik vermoedde wat er volgen zou, doch wilde mijzelve niet voorstellen. Hij vervolgde:

"Warnar ja, zoo is het, geloof ik. Is haar niet vóór eenigen tijd een legaat gemaakt ?" "Ja, mijnheer!"

En is zij van avond ook hier ?"

"Ja."

"O, wijs mij

haar dan eens, als gij haar ziet, bid ik u!" - "Ik zie haar op dit oogenblik niet," gaf ik ten antwoord. Dit was letterlijk waar. Ik keerde mij om, en gaf mij alle moeite om zoo onverschillig mogelijk rond te zien.

"Wel nu, mejuffer!" vervolgde hij: vertel mij eens, wat gij wel gedaan zoudt hebben, indien men u op zulk eene wijze een legaat had gemaakt? Want ik onderstel, dat de zaak u wel bekend zal wezen. Natuurlijk is niet de verste mogelijkheid voorhanden, dat u zoo iets had kunnen overkomen..." Ik boog mij. "Maar nemen wij het geval eens aan wat zoudt gij wel gedaan hebben? Zoudt gij niet het legaat vol misnoegen hebben afgewezen ?" // Neen, mijnheer! Ik zou het hebben aangenomen en er zeer dankbaar voor zijn.” "Zelfs wanneer men het u alleen gemaakt had, omdat gij te leelijk waart om ooit een man te bekomen? Ik geloof niet dat er eene dame op de wereld is, die zulk een beweren vergeven kan. En is die mejuffer Warnar dan inderdaad zoo leelijk ?" "Allerverschrikkelijkst," gaf ik ten antwoord. "Zij moet rood haar hebben, scheel zien, en erg van de pokken geschonden wezen."

Het antwoord hierop werd mij bespaard, doordien er een heer kwam om mij ten dans te vragen.

III.

WAAR HET LEGAAT BLIJFT.

Ik was niet weinig verblijd op deze wijze van het lastige verhoor van mijnheer Goodheart af te komen, en besloot hem voor het overige van den avond uit den weg te gaan, daar hij spoedig vernemen zou met wie hij gesproken had. "Het is eene regte klucht," dacht ik; // zelfs zijn zelfvertrouwen zal wel een kleinen schok ondergaan, wanneer hij verneemt met wie hij gesproken heeft.”

De avond ging schielijk voorbij. Ik bemerkte nu en dan de ranke gestalte met de schitterende oogen, doch wist mij telkens bij tijds te verwijderen, wanneer ik hem in mijne

nabijheid zag. Den anderen morgen, bij het ontbijt, vertelde ik mijn avontuur onder een algemeen gelach. Eenige dagen later reed ik met mama uit, om een bezoek aan mevrouw Richman te brengen, bij wie wij den heer Goodheart aantroffen. Mevrouw Richman, die mijne moeder sedert langen tijd niet anders dan te huis op hare sofa had gezien, was zeer verheugd een bezoek van haar te ontvangen. Toen men plaats had genomen, begonnen de beide vrouwen een gesprek, dat vooreerst niet scheen te zullen eindigen. De heer Goodheart naderde mij en zeide: "Ach, mejuffer Warnar, kunt gij mij mijne lompheid van onlangs vergeven? Ik weet waarlijk niet wat ik tot mijne verontschuldiging zal inbrengen. Ik ben in de laatste dagen altijd van de eene plaats naar de andere op weg geweest, in de hoop van u ergens aan te treffen en uwe vergiffenis af te smeeken." "Er is volstrekt geen verontschuldiging noodig," zeide ik op een zoo onverschillig mogelijken toon, en trachtte daarbij eene houding vol waardigheid aan te nemen; maar dit wilde niet gelukken. De herinnering aan ons gesprek en het verlegen gezigt van den heer Goodheart maakten te zamen zulk een indruk op mij, dat ik niet kon nalaten het op eens uit te proesten van lagchen. Wat den heer Goodheart betrof, deze wilde eerst zijn fatsoen houden; maar mijn lagchen werkte zoo aanstekend, dat hij eindelijk toch moest meê doen, of hij wilde of niet.

Toen de lachbui bedaard was, waren wij terstond de beste vrienden van de wereld, en knoopten een voor ons beiden belangrijk gesprek aan, terwijl de beide dames haar onderhoud over koetjes en kalfjes vervolgden. Eindelijk riep mevrouw Richman: // Maar zeg eens, jongelui, hoe zijt gij toch zoo vrolijk vandaag? Och Helena, vertel gij mij eens, waar gij beide het over hebt!"

Ik kon den lust niet wederstaan om eene kleine boosheid uit te oefenen, en vertelde mevrouw Richman, dat mijnheer Goodheart mij onlangs dringend verzocht had om hem de leelijke juffer Warnar eens aan te wijzen. De oude dame lachte, dat de tranen haar over de wangen liepen. Er is niets wat al het stijve en ceremonieele uit een morgenbezoek ligter verwijdert en de menschen in korter tijd

tot vrienden maakt dan een hartelijk gelach. Dit was de aangenaamste morgen, dien ik mij herinner ooit beleefd te hebben.

[ocr errors]

Toen de heer Goodheart ons in het rijtuig hielp, zeide hij tot mijne moeder: Ik hoop, mevrouw, dat gij mij veroorloven zult u een bezoek te geven, en mijne verontschuldiging in een beteren vorm over te brengen." Hij ontving natuurlijk hierop het alledaagsche antwoord: "Het zal mij aangenaam zijn u bij mij te zien," enz.

Mijnheer Goodheart was in de eerstvolgende maanden de lion onzer stad. Daar hij niet alleen van een knap en innemend voorkomen was, maar ook een groot vermogen bezat, zag men hem overal gaarne; hem werd formeel het hof gemaakt; hij werd overal gevierd. Moeders en dochters verwelkomden hem als eene goede partij, terwijl de mannelijke bewoners in hem den rijksten inwoner der stad zagen, die in een staat was om weldra grooten invloed te erlangen, en eenmaal als lid van het Lagerhuis ons uitstekend vertegenwoordigen kon.

De jonge erfgenaam nam al deze opmerkzaamheden zeer koel op, en was weldra overal te huis. Hij maakte zich ook zeer dikwijls het verlof ten nutte om ons een bezoek te geven, en bragt inderdaad een groot gedeelte van zijn tijd te onzen huize door. Onze gemeenschappelijke neiging voor muziek was een sterke vereenigingsband, ofschoon hij zich overal aan muziek kon verlustigen; want juist nu werd door alle onze jonge dames gemusiceerd, dat het liefhebberij was; ik denk echter dat onze eerste kennismaking er wel het hare toe zal hebben bijgedragen, om onze vriendschap te grondvesten. Toen gebeurde het dat, als laatste en wonderbaarste uitwerking van mijn legaat want daaraan heb ik steeds al mijn geluk toegeschreven de heer Goodheart om mijne hand vroeg Zij moest hem wel geschonken worden; want hij wilde zich niet laten afwijzen, hoe ik hem ook voorhield, dat iemand als hij het mooiste meisje kon uitzoeken, dat maar te vinden was. " Wel nu," gaf hij mij ten antwoord, ik heb u altijd voor eene schoonheid gehouden; en wat andere menschen mooi noemen, zou ik wel eens heel leelijk kunnen vinden." Er zat niet anders op ik moest den stijf hoofdigen knaap tegen beter weten aan zijnen zin geven.

[ocr errors]

Het gerucht wilde eerst aan ons engagement volstrekt niet gelooven. Wat!" riep men: die leelijke Ellen Warnar zou den rijksten en knapsten man in de geheele omstreek wegkapen ? Dat is niet mogelijk!"

Alles had er den mond vol van. Ik sprak er eens met Henry over, en deze zeide daarop: Ja hoor, kindlief! Die gekheid kan mij allemaal niet schelen; maar wat mij alleen spijt, is dat ik meer dan honderd pond inkomen heb, en gij nu uw legaat behouden moogt; want liever wilde ik, beste meid, dat gij alleen uzelve aan mij geven kondet."

Ook deze wensch van hem zou vervuld worden; want met toestemming van hem en mijne ouders werden de wonderdadige tweeduizend pond op mijne zuster Fanny overgedragen. Deze zou echter geen huwelijksgift noodig gehad hebben om een man te bekomen; want zij belooft inderdaad eene groote schoonheid te worden. Ik wensch daarom niettemin, dat zij even zoo gelukkig worden moge, als hare leelijke zuster op dit oogenblik is.

VELDSLAGEN EN VERWOESTINGEN DOOR DE INSEKTEN WERELD.

Bij de ontzaggelijke uitbreiding, die in ons tijdvak de na

tuurwetenschappen in al de vertakkingen van haar gebied. genomen hebben, kon het niet missen dat natuurkundigen uit den jongsten tijd ook de insektenwereld tot een onderwerp van hunne bijzondere studie maakten. Niet alleen menschen beoorlogen hunne eigene broeders en verwoesten hunne landen, neen, ook de mieren, die hoogst merkwaardige insekten, verdelgen elkander over en weder met de zelfde koelbloedigheid als onderling krijgvoerende volken.

Haubart deelt ons eene merkwaardige beschrijving van de oorlogen der mieren mede. In zijnen tuin, aan den regter Rijnoever, bij Bazel, heeft Haubart namelijk een veldslag tusschen donkerbruine en kleine zwarte mieren bijgewoond.

« VorigeDoorgaan »