iemand te huwen, die in dienstdoende betrekking stond, en de heer Tower, toen hij den ernstigen en aristocratischen blik van zijnen gast beschouwde, geloofde er geen enkel woord van. "De vrouwen," dacht hij, vermoeden overal liefde, en altijd beschouwen zij dezen hartstogt van de romantische zijde. Sir Richard denkt niet aan Lucy; mijne vrouw heeft het verstand verloren." Hij zette zijn gezigt in de vriendelijkste plooi, en gaf den luitenant de hand, met de woorden: "Goeden dag, Richard! Ik ben blijde u te zien. Gij blijft zeker bij ong eten ?" "Het is mij onmogelijk heden dit genoegen te hebben," antwoordde sir Richard buigende. Ik ben genoodzaakt aan de regimentstafel deel te nemen." // Dus wilt gij een dag laten verloopen, zonder dat gij Alfred hebt gezien ?" vroeg mevrouw Tower boosaardig. Maar dat hebt gij zonder twijfel reeds gedaan; want gij komt uit zijne kamer." "Dat is zoo," gaf Richard ten antwoord; maar Alfred is niet te huis." In dit oogenblik ging de deur open, en het frisch bloeijend knaapje sprong de kamer binnen en snelde in Richard's armen. Lucy volgde hem. Eenvoudig, maar met de grootste netheid gekleed, droeg de jonge vrouw de uitdrukking van zoo hevige smart op haar gelaat, dat mevrouw Tower verschrikte; haar man echter beduidde haar door een teeken, dat zij zich zou verwijderen, en herinnerde haar met hardheid, dat dienstboden niet ongeroepen de gezelschapskamer mogten binnentreden. - "Ach mijnheer," riep Lucy, vergeef mij; maar mijn zoon.... mijn zoon.... veroorloof mij mijn zoon te zien!" "Waarom?" vroeg de heer Tower. Uw zoon is aan zijn werk." // Helaas!" vervolgde de arme moeder: / in de fabriek Van weinig beteekenis." "Wie zegt u, is een ongeluk gebeurd." Een kind heeft zich erg bezeerd." dat het het uwe is?" - "Ik heb mijnheer Sharp den chirurgijn gezien, die naar de fabriek ging; ik heb hem willen volgen, maar men heeft mij teruggestooten.... men heeft eene moeder teruggestooten!" "Gij kunt niet in de fabriek gelaten worden!" riep de heer Tower met groote hardheid: "gij zoudt het werk maar storen. Waar zou het heen, als al de moeders van ons groot en klein werkvolk daar ieder oogenblik kwamen in- en uitloopen!" - "Maar wanneer mijn zoon gekwetst is geworden?" riep Lucy vol angst. "Nog eens!" viel de heer Tower haar met nog grootere hardheid in de rede: "wie heeft u gezegd, dat hij het was? Voor het overige, daar gij mijnheer Sharp hebt gezien, kunt gij gerust wezen, dat er voor de gekwetsten wordt zorg gedragen, wie ze ook mogen zijn." Meer was er niet noodig, om Lucy's wanhoop te doen toenemen; maar zij had het bewustzijn van haren toestand, en ofschoon zij een vast karakter bezat (of misschien daarom), en daar zij opgevoed was in de gewoonte, welke de hierarchie aan het onderscheid van rang en stand oplegt, borst zij niet uit. Daar zij zich echter het oogenblik wilde ten nutte maken, waarin de tegenwoordigheid der aanwezige getuigen haar kon ondersteunen, begon zij op nieuw: "Ik heb u om eene gunst te verzoeken, mijnheer!" Met deze woorden haalde zij een papier uit den zak; het was het duplicaat van het contract, dat zij met den heer Tower gesloten had. // Neem dit papier terug," smeekte zij, en heb de goedheid ook mij het uwe weder te geven. Mijn zoon zal geen werkman worden... er mag uit hem groeijen wat God behaagt! Bedenk, dat hij naauwelijks acht dagen bij u is; bij gevolg kan u de vervulling van mijn verlangen niet nadeelig zijn. Ik heb mij bedrogen; ik dacht, dat ik hem zou kunnen missen, doch ben er niet in staat toe. Gij zijt vader, mijnheer! En gij, mevrouw," vervolgde Lucy, zich tot mevrouw Tower keerende, gij verblijdt u alle dagen over de liefkozingen van uw kind. Zie eens hoe frisch en bloeijend het er uitziet! Wat zou er van worden, indien gij hem niet meer te zien kreegt, indien gij wist, dat hij aan de ruwheid van gemeen werkvolk was overgelaten, dat voor zijne behoeften doof is en met zijne teedere jeugd den spot drijft ?"— "Nu, uw zoon en de onze, daar is nog al eenig onderscheid in!" riep de heer Tower met trotschheid. Deze woorden waren zoo in strijd met de waarheid, en er lag iets zoo wreeds in, dat Lucy niet antwoordde; zij vergenoegde zich met haar verzoek te herhalen. Zonder twijfel om sir Richard's bijval te verwerven, die een stomme getuige was, begon de fabrikant Lucy alle voordeelen te herinneren, die zijn leertijd den kleinen Richard aanbood: hij kon zijne moeder wel niet zien, dat was zoo; maar hij werd gevoed, gekleed, hij zou spoedig geld verdienen, dat hij niet noodig had, en dat zijne moeder ten goede zou komen; eindelijk zou hij binnen eenige jaren een volleerd handwerksman zijn. Zulke voordeelen moest men niet in den wind slaan. "Ik zie er van af!" riep Lucy snikkende: sedert acht dagen heb ik mijn arm kind niet gezien." De heer Tower bleef bij zijn stuk; hij wilde Lucy aan het verstand brengen, dat zij niet aan eene verkeerd geplaatste teederheid toegeven, en de toekomst van haren zoon aan eene belagchelijke moederliefde opofferen moest. Wat het ontbinden van het vrijwillig en ter goeder trouw gesloten contract betrof, daarvan wilde hij niets weten: het kind behoorde hem, het was zijn leerling, en hij zou het tot na den afloop van den vastgestelden tijd behouden. Lucy zag mevrouw Tower aan; deze liefkoosde haar kind, en streek met hare blanke handen door Alfred's gouden lokken. "Zij is goed," dacht Richard's ongelukkige moeder, goed voor zichzelve, haren zoon en haren man om de overige wereld bekommert zij zich niet." "Intusschen," zeide de heer Tower, daar ieder verdrag beide contracteerende partijen evenzeer verbindt, en ik het regt heb om onder zekere voorwaarden u uwen zoon terug te geven, zoo hebt gij ook dat om uwen zoon terug te verlangen, wanneer gij mij de bepaalde schadeloosstelling uit keert." Lucy wist dit zeer goed: dat was het gestrenge regt, en de tot Richard's loskooping van een barbaarschen leertijd benoodigde som bezat zij niet; zij had derhalve slechts om eene gunst verzocht. Toen zij zag dat alle hoop vruchteloos was, de heer Tower onvermurwbaar bleef, en mevrouw Tower niet eens een woord van deelneming had voor eene smart, die zij als moeder toch begrijpen moest, bloosde Lucy, als iemand, die de uiterste nood tot eene daad dwingt, die hare trotschheid en haar gevoel van schaamte beleedigt. Daarop wendde zij den blik tot sir Richard: deze zat in een schom melstoel en speelde met zijn degenkwast, waarbij alles, wat om hem heen voorviel, hem even vreemd als onverschillig scheen te zijn. Toen riep Lucy het aan hare zorg toevertrouwde kind, nam het bij de hand, en verliet er stilzwijgend de kamer mede. III. RICHARD EN LUCY. Niet een der handelende personen in dit tooneel had gesproken, wat hem of haar op de tong lag. Door sir Richard's tegenwoordigheid in toom gehouden, had de heer Tower het over zich kunnen verkrijgen zijnen toorn te onderdrukken en Lucy te woord te staan, in plaats van haar terstond de kamer uit te wijzen zonder haar met een woord te verwaardigen. Van nature goedhartig, en wel inziende, dat de kleine Richard een geschikte speelkameraad voor haren Alfred was, zou mevrouw Tower gaarne ter gunste van Lucy hebben gesproken; maar een gevoel van aristocratischen trots hield haar terug, en, daar zij sir Richard's hartstogt geraden had, ook de vrouwelijke jaloezy, die niet veroorloven wil, dat eene liefde, die men toch moet afwijzen, op een ander wordt overgebragt. Sir Richard brandde van verlangen om op te staan, den heer Tower de vereischte som voor de voeten te werpen en zoo Lucy's tranen te droogen; maar dit was eene daad van geweld; dit had een tooneel kunnen geven, waarbij al zijn gevoel zou zijn losgebarsten tegenover getuigen, die hij op dit oogenblik geene mededeelingen wilde doen. Lucy Sommers was bedeesd en zachtzinnig, maar niet zwak, en ofschoon zij aan de gevoeligste plek van haar hart getroffen was, beheerschte zij echter den in haar opwellenden toorn, en verliet de kamer, met gedachten aan wraak vervuld. Zelfs de kleine Alfred had, toen hij den naam van zijn speelmakker hoorde, gaarne om zijne vrijlating gebeden; maar hij durfde den dwang der ingetogenheid niet van zich werpen, waarin hij werd opgevoed. Aldus waren allen aan den Engelschen cant die huichelarij, die, ondanks het eerwaardigst gevoel op den grond des harten, het gelaat des menschen met een onbewegelijk kleurloos masker overtrekt getrouw gebleven. " Denkt gij, dat de gekwetste de kleine Richard is ?" vroeg mevrouw Tower als het ware onverschillig aan haren man "Neen, lieve! Het was een ander kind, een ongehoorzame en domme jongen, die met zijne hand een witgloeijend ijzer wilde aanvatten." "O zoo!" antwoordde zij, en wendde zich nu tot den officier met de woorden: "Zullen wij u van daag nog zien, sir Richard? Drinkt gij een kop thee met ons ?" "Ja zeker!" gaf hij met levendigheid ten antwoord. Deze belofte was geen bewijs van de matigheid, die hij Voornemens was aan de officierstafel in acht te nemen ; maar sir Richard was op eens van voornemen veranderd, en wilde aan die tafel geen deel nemen. Hij stond niettemin op, nam afscheid van de twee echtgenooten, en nadat hij zijnen kolonel een paar woorden had geschreven, waarbij hij zijn wegblijven verontschuldigde, ging hij de poort uit, en wandelde al droomende naar een boschje, waar op dat uur van den dag vijf uur zich niemand zien liet. Het was bij hem te doen om drie niet wel vereenigbare dingen met elkander in harmonie te brengen: geweten, hartstogt en trotschheid. Met de twee eersten was dit juist zoo heel moeijelijk niet, maar de zich daar tusschen in dringende trotschheid was hierbij de spelbreekster. Reeds sedert langen tijd verkeerde sir Richard in dezen toestand. Wij moeten acht jaren terugkeeren, om dit begrijpelijk te maken. Op zijn twee-en-twintigste jaar had hij reeds zijne studiën voltooid en eene groote reis door het vaste land gemaakt; daarop kwam hij te Woolwich terug, met den rang van vaandrig, en thans een vermogend man, door den dood van zijn kort te voren overleden vader. Frankrijk was het laatste land geweest, dat hij bezocht had, en toenmaals dacht hij er in het geheel niet aan om de terughouding aan te nemen, die hem later zoo zeer onderscheidde; hij was in tegendeel een vrolijk, ja uitgelaten jongman, en het geërfde vermogen kwam hem slechts als middel voor om zijne neiging tot een pleizierig leven op eene gemakkelijke wijze te bevredigen. Eerst onderscheidde hij zich door zijne verspillingen; vervolgens verliefde hij op de dochter van een onbeduidend 1866. III. 3 |