Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

waarop zich tusschen het lommer van zware boomen een oud kerkje verhief. Het hek in den lagen muur, die het kerkhof omringde, stond open, en een steenen pad voerde naar het mede open kerkpoortje. Moeder en dochter sloegen dien weg als onwillekeurig in en traden het bedehuis binnen. Het was een klein, onaanzienlijk gebouw. Een zonnestraal, door een gekleurd vensterglas dringende, wierp juist een liefelijken, zachtrooden gloed op het eenvoudige altaar, en verguldde tevens de kroon van een Mariabeeld, in eene nis niet ver van de deur geplaatst.

De weduwe wierp zich aanstonds voor het beeld op de knieën, en hare doodelijk beangste ziel stortte zich in een vurig gebed tot de Heilige Moeder uit. Magdalena weifelde. Ook zij gevoelde behoefte om haar hart voor God te ontsluiten; maar zij had nog nooit eene Roomsche kerk betreden en nog nooit knielend gebeden. In een oogenblik verdrongen tallooze gedachten elkander voor haren geest. Zal zij staande het oog smeekend naar boven heffen? Zal zij plaats nemen op een der stoelen? Doch de kracht van het voorbeeld besliste. Zij wierp zich naast hare moeder op de zerken neder, en bad om uitkomst, eerst aan God, maar daarna ook aan de Heilige Vrouw, wier beeld uit de nis vriendelijk op haar nederzag. Boven het hoofd der smeekelingen galmden de klokkentoonen, die, langzamerhand wegstervende, haar schenen toe te roepen: Verhoord! Verhoord!"

Toen zij de oogen opsloegen, bemerkten zij dat een hoogbejaard man, in boersche kleeding, wiens gerimpeld eerwaardig gelaat door lange zilverwitte haren werd gekroond, den blik op haar gevestigd hield. Zij begrepen terstond dat de grijsaard, die zich het zweet van het voorhoofd wischte, niemand anders dan de klokluider kon zijn. Hij trad langzaam op haar toe, zag haar vriendelijk aan, en zeide, terwijl hij een paar koperstukken in de hand der weduwe liet glijden Arme schepsels, ge schijnt erg vermoeid. Uwe voeten zijn met bloed, en aan uw gezigt zou men zeggen dat ge wel eens betere dagen hadt gekend; ziedaar een aalmoes van den ouden Balte." Er lag zooveel goedheid in de stem van den ouden man, dat de schrik, die door het ligchaam der weduwe trilde, toen zij de koperstukken, als een aalmoes haar toegeschikt, in de hand voelde, zich in een weldadigen

tranenvloed lucht gaf, en verbazing en verontwaardiging waren in de diep gegroefde trekken van Balte te lezen, toen zij de ontmoeting verhaalde en haar voornemen te kennen gaf om bij den pastoor hulp en bescherming te vragen.

// Dan zult ge niet ver behoeven te loopen, vrouwtje!" klonk eene vriendelijke stem achter haar, en omziende ontwaarde zij den pastoor in eigen persoon, die haar met ontroerden blik aanstaarde, en ontsteld scheen door het droevige verhaal, waarvan hij alleen het slot had aangehoord.

een

"Dat is weer een stuk van Zwarte Jan, die hier de buurt al zoo lang onveilig maakt," vervolgde de geestelijke, klein, gezet mannetje, met een goedig gelaat en helderblaauwe oogen, die er uitzagen, als of zij elkander steeds vriendelijk toewenkten om te zamen te glimlagchen over het opgewipte puntje van den neus. "Balte," ging hij voort, "breng de vrienden terstond naar huis, en zeg Jane, dat zij dadelijk voor alles zorg moet dragen. Zoo aanstonds ben ik terug."

:

// Hemelsche Vader!" zeide de pastoor, de zwervers naziende waarachtig nog erger toegetakeld dan bedelaars. Het is schande, dat de staten hier den boel niet beter doen zuiveren. Moeten we daarvoor zooveel belasting betalen ?"

Toen de geestelijke uit de kerk kwam, vond hij onze reizigers bij den keukenhaard zitten, wonderlijk uitgedost in allerlei kleedingstukken, die der oude huishoudster het eerst in handen waren gekomen, zoodat Magdalena naauwelijks te herkennen was in een wijden, zwarten kamerjapon van den ouden heer. Dat het aan verkwikkingen evenmin ontbroken had, getuigde een aantal schalen, borden en kopjes, waarmede de tafel bedekt was. Jufvrouw Klutz verhaalde nu nog eens de vreeselijke ontmoeting, en de pastoor verheugde zich hartelijk, toen hij vernam, dat, hoe groot ook het verlies der kisten was, zij daardoor toch niet geheel verarmd waren. Middelerwijl had de huishoudster een bed gespreid, en een onbeschrijfelijk gevoel van veiligheid en genot verheugde onze reizigers, toen zij zich op de zindelijke, ruime legerstede nedervlijden.

Na een langen, rustigen slaap verkwikt ontwakende, zag de weduwe de oude Jane voor het bed staan, en op de stoelen een aantal kleedingstukken verspreid. // Ge zult er wel

niets tegen hebben, jufvrouw, om met uwe dochter onze boerenkleeding aan te trekken ?" zeide de huishoudster, die een soortgelijk gewaad droeg. Er was in het dorp niet anders te bekomen, en mijnheer pastoor heeft den geheelen morgen rondgeloopen, om iets te vinden dat passen zou."

Moeder en dochter hadden er natuurlijk geen bezwaar in, en verheugden zich hartelijk in de zindelijke kleeren. Toen Magdalena haar toilet had voltooid, en het korte jak met bonte bloemen, de zwarte baaijen rok, de blaauwe kousen en de fluweelen schoenen aangetrokken en hare blonde krullen geschikt had onder de helderwitte trekmuts, verklaarde de huishoudster, dat men in den ganschen omtrek geen mooijer boerinnetje zou kunnen vinden. Niet minder was de moeder tevreden, die hare Lena hartelijk omhelsde, en 's avonds nog te kennen gaf voornemens te zijn om de vooreerst nu aangenomen kleeding te blijven dragen, wat waarschijnlijk beter indruk zou maken in het boerendorp, waar zij heen reisden, dan dat zij er zich als deftige jufvrouwen, doch met een sober inkomen, kwamen vestigen.

Nog eenige dagen bleven onze reizigers in de gastvrije pastorie uitrusten. Ook in het gehucht werden zij overal met liefde ontvangen en door iedereen beklaagd; zelfs de landbouwer, die haar zoo onheusch had afgewezen, kwam verschooning vragen en zich verontschuldigen voor zijne ruwe bejegening, daar men in zijne buurt zooveel last van bedelaars had.

Van den diefstal werd niets meer vernomen. Wel was de kar met het paard op den weg teruggevonden, en beweerde dat de dienaars van den schout de booswichten op het spoor waren; doch daar bleef het bij.

men,

Den lezers, die er belang in mogten stellen, kan ik echter mededeelen, dat de roof niet ongestraft is gebleven. Ettelijke jaren later werd in de provincie Antwerpen eene dievenbende gevat, waarvan de mannen meest met de galg, de vrouwen met geeseling en brandmerk gestraft werden. Onder de menigvuldige misdaden, door deze personen bekend, behoorde ook de uitschudding der weduwe, waartoe zij aangezet waren door den Jood Nathan, die echter destijds

zelf reeds op de heide, bij de zoogenoemde Papenkelderduinen, onder de hand van moordenaars gevallen was.

IV.

DE FAMILIE YSEBOUT.

Magdalena, om uw wangen
Spele een zaalge vreugdelach:
't Leed is door genot vervangen;
Schittrend rijst de levensdag.

BENNINK JANSSONIUS, naar een oud kerklied.

Aan het einde der laan van oude lindeboomen, welke de dorpstraat der gemeente St. Pieterskerke in Vlaanderen belommeren, vond men in den tijd van ons verhaal de zware bouw vallen van een uitgestrekt ridderslot, Ter Burg geheeten. In de dagen, toen dit kasteel zijne torens nog onverzwakt omhoog stak, kon de landman hier maar zelden zijne akkers rustig bebouwen. Dikwerf toch klonken er wilde oorlogskreten over het veld, en onder de hooge muren van het slot werd menig felle kamp gestreden. Honderden strijders, ridders en knechten, hadden in de diepe grachten, thans half gevuld door met onkruid overgroeid puin, in onuitsprekelijken doodangst den laatsten adem uitgeblazen.

Maar de tijd ging voort altijd voort; overwinnaars en overwonnenen, edelen en lijfeigenen deed hij tot stof terugkeeren. Sinds onheugelijke jaren is de laatste burgheer uit het krijgshaftig geslacht bijgezet onder het grafgesteente der oude kapel; en hoewel men hem daarop afgebeeld ziet met helm en slagzwaard, en een fiere leeuw aan zijne voeten rust, is er onder het volk van zijne daden niet veel meer bekend dan van de oorlogsfeiten der krijgslieden, wier half door roest verteerde wapenen nu en dan bij het bebouwen van de akkers worden opgedolven, en die dan aanleiding geven tot lange vertellingen op de klapbank of bij het haardvuur, waarin waarheid en legende op de zonderlingste wijze zijn dooreengemengd.

Van de overblijfselen des kasteels had men ook al vele. jaren geleden eene ruime herberg gebouwd, die er, met den

ouden lindeboom, voor de deur de rood met groen omlijste vensterluiken en de als zilver glinsterende bierkannen op de toonbank, zoo gezellig uitzag, dat een reiziger al weinig vermoeid en nog minder dorstig moest zijn geweest, om in het voorbijgaan niet eens uit te rusten, en zich te verzekeren, of het vermaarde bier werkelijk zoo goed was, als in den omtrek werd gezegd.

Het ontbrak dan ook zelden aan gasten, en het moest al een stille dag zijn, als onder de Roode Leeuw die op het uithangbord geschilderd, doch naauwelijks te zien was door het digte lommer van den boom niet een zwaar beladen vrachtwagen stond en een paar boeren-huifkarren,

waarvan

de paarden rustig knabbelden aan het versche hooi, of uit tijdverdrijf met den staart de hen plagende vliegen verdreven, wat de bellenkrans om hunnen hals vrolijk rinkelen deed.

[ocr errors]

De waardin wanneer men haar madam Ysebout noemde, deed het in het gelag geen schade was eene flinke, handige vrouw, wie niemand het zou aangezien hebben, dat zij voor haar bedrijf niet was opgebragt; doch het is al jaren geleden sinds zij met den baas in den echt trad. Nog minder zou men van haren man hebben gedacht, dat hij dertig jaren vroeger een uiterst welgemaakte knaap was, die het hart van een meisje van goede afkomst, doch dat zich een weg door de wereld zoeken moest, had weten te boeijen. De eigenaar van de herberg - dien men, het logge ligchaam met eene blaauwen kiel omhangen en eene ruige muts op het hoofd, bijna altijd vinden kon aan een zijtafeltje, met eene bierkan voor zich bemoeide zich weinig met de zaken, tenzij men rekenen mogt dat hij door smakelijk te drinken van het bier, dat hij zelf gebrouwen heeft, de klanten dorstig maakte. Er waren allerlei wonderlijke verhalen in omloop van de verbazende hoeveelheid vocht, die hij gebruiken kon, en welke men geneigd was te gelooven, daar het voorkomen van den man terstond aan een biervat herinnerde.

Indien wij op een schoonen zomermorgen, een paar jaren na het verhaalde in het vorige hoofdstuk, in de gezellige gelagkamer van de Roode Leeuw hadden rondgekeken, zou het waarschijnlijk niet lang hebben geduurd, of de knip van de onderdeur zou zijn opgeligt geworden, om een meisje

« VorigeDoorgaan »