Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

heer zich toe te eigenen en weg te schenken. Om het volk tot bedaren te brengen, besloot de toenmalige procureurgeneraal te Luxemburg pogingen te zullen doen om den haar dierbaren schat van den Pruissischen prins terug te krijgen. Een grondig onderzoek leidde tot het resultaat, dat het koninklijk gebeente inderdaad nog bestond, op de bovengenoemde wijze in het bezit van den heer Boch gekomen en nu bestemd was om aan den prins van Pruissen te worden afgestaan en door dezen in een nieuw opgerigt prachtig mausoleum te Castel aan de Saar bijgezet te worden. Men achtte het evenwel niet raadzaam tot het terug bekomen er van den weg van regten in te slaan, maar de stads-magistraat wendde zich onmiddelijk met een verzoekschrift tot den prins. Eerst op 5 Februarij 1837 ontving de stedelijke regering van Luxemburg het volgende antwoord:

// Door verschillende tusschenkomende bezigheden werd ik // verhinderd uw schrijven van 5 Mei dezes jaars te beant// woorden. Koning Jan van Boheme is in directe lijn mijn // voorzaat, even als die van de prinses mijne gemalin. Sedert // 1795 hadden zijne eerwaardige overblijfselen geen rust"plaats gevonden; ik geef hun die in de oude kapel van de "Hermitage te Castel. Thans, na verloop van een-en-veertig #jaren, vraagt gij ze terug. Het van mij verlangde offer is "groot; gewoon echter, in zoover het geschieden kan, iedere //zaak naar de voor haar bestemde plaats op te zenden, ben //ik genegen u het gebeente van een vorst terug te geven, // wiens weldaden bij u in zoo blijvend aandenken zijn, #zoodra gij het gedenkteeken, waarin het vóór de omwenteling rustte, weder hersteld zult hebben.

// Berlijn, 27 December 1837.

"Frederik Willem, "Prins van Pruissen."

Intusschen werd de ruil der koninklijke overblijfselen tegen het beloofde monument voltrokken. Den 26sten Augustus 1838, als het 492ste jaar na den slag bij Crecy, werden deze te Metloch ontvangen, te water naar Castel vervoerd, en in eene prachtig bewerkte sarkophaag van zwart marmer bijgezet, waarop eene met Gothische letters gegraveerde zeer uitvoerige inscriptie Jan's levensgeschiedenis zoowel als die der

omzwervingen van zijn gebeente verhaald wordt. Deze twaalfde bijzetting, waaraan echter geen Luxemburger deel nam, had weder op de plegtigste wijze plaats.

Den 28sten Augustus ontving de heer Boch-Buschman het monumentale tegengeschenk.

Twee jaren later werd, bij het tusschen België en NoordNederland te Londen gesloten verdrag, de stad Luxemburg aan den koning der Nederlanden op nieuw afgestaan; toen de prins van Pruissen in het zelfde jaar derwaarts kwam, vernieuwde men het reeds door hem toegestane verzoek, welks vervulling nogmaals beloofd werd. De stad besloot een waardiger gedenkteeken dan het nog voorhandene zooge naamde Heilige Graf voor de definitieve bijzetting van haren voormaligen vorst op te rigten; zij opende terstond eene inteekening, en benoemde eene commissie tot voltrekking van dit besluit. Hare pogingen echter hadden geen gevolg; want in geen der kerken vond men eene geschikte plaats voor eene waardige rust van het arme gebeente. Dit zal derhalve voorloopig te Castel blijven; of het voor altijd zal wezen, is op dit oogenblik onbekend.

EENE OUDE VRIJSTER.

De meeste dames zijn voor dezen naam zoo bang als de dood, en zouden het iemand ten hoogste kwalijk nemen, wanneer hij dien op haar wilde toepassen. Eene dame daarentegen, die den moed bezat zichzelve zoo te noemen, heeft op deze wijze haar geluk gegrondvest, en geheel Parijs is op dit oogenblik vol van deze romantische gebeurtenis.

Mejuffer D'A*** is namelijk bijna zes-en-twintig jaren oud, en nog altijd niet gehuwd, ofschoon zij een mooi stuivertje bezit, een uitmuntend karakter heeft en op eene hoogst beschaafde opvoeding roem mag dragen. Haar eenig gebrek, indien men dit een gebrek noemen kan, is, dat ze al te mooi is. Zij is inderdaad zoo betooverend schoon, dat 1866. IV.

11

zij daardoor alle minnaars afschrikt. Hare aanbidders waren steeds legio; want ontelbare harten waren door den smeltenden blik van hare prachtige oogen en haren innemenden glimlach in vuur en vlam gezet; maar geen van deze aanbidders had den moed om hare hand te vragen. Waarom? Vooreerst meenden zij, dat wie zoo schoon was, ook grenzenloos ijdel, vermaak- en behaagziek moest wezen; anderendeels wist men vooraf, dat ontelbare andere mannen op zulk eene schoonheid verlieven zouden, en wie stond in voor hare trouw?

De jonge dame droeg intusschen haar lot met groote kalmte en gelatenheid, en vond het niet zóó verschrikkelijk zich tot een ongehuwd leven veroordeeld te zien. Zij bragt den afgeloopen zomer, als naar gewoonte, verscheidene weken op het land bij een van hare vriendinnen door, waar zij wederom alle mannenharten stormenderhand veroverde, zonder dat zij zich deswege groote moeite gaf. Zij was de koningin van alle feesten; maar ondanks hare overwinningen vond zij toch geen minnaar. Eene zoo opgeruimde en geestige dame maakte zich echter weinig uit bals en dergelijke uitspanningen, die zij meer dan genoeg had bijgewoond; meer daarentegen bevielen haar de landelijke uitstapjes naar de in de omstreken gelegene kasteelen en romantische plekjes. Zoo had men ook op zekeren dag een naburig landgoed bezocht, welks eigenaar afwezig was, en mejuffer D'A*** verheugde zich hartelijk in het prachtige uitzigt, dat een der torens van het kasteel opleverde. Na eene lange wandeling in het bekoorlijke park, begaf zich het geheele gezelschap nog in de kamer van den kastelein of slotbewaarder, waar allen hunne namen in het vreemdelingenboek teekenden. Eindelijk greep ook onze heldin de pen, en teekende: "Adèle D'A***, oude vrijster."

Des avonds, toen de eigenaar van het kasteel die, ofschoon reeds een veertiger, toch nog ongehuwd was van zijn reistogtje terugkeerde, ontving hij uit handen van den ouden slotbewaarder het vreemdelingenboek, en bladerde het onder het gebruiken van zijn avondmaal eens door. Einde. lijk viel hem op de laatste bladzijde de eigenaardige naamteekening van de sierlijkste, elegantste dameshand in het oog. De moedige geest, die haar dit in de pen had gegeven,

trof hem; hij verzonk in een diep nadenken, dacht aan zijn eenzaam leven, zijne ledige huiskamer, en hem schoot de bekende uitspraak te binnen: "La vie de garçon est un superbe déjeuner, un passable diner, mais un misérable souper."

Hij zag in den geest zijn prachtig kasteel door de tegenwoordigheid eener vrouw, door het vrolijk gelach van lieve kinderen verlevendigd, en vond ten slotte het denkbeeld aan verdere eenzaamheid zoo onbeschrijfelijk treurig, dat hij het stoute besluit nam, om in het huwelijk te treden voordat het te laat zou zijn. Daarbij beschouwde hij alweder de merkwaardige handteekening, die zijne verbeelding bij voortduring bezig hield, en dacht: In deze oude vrijster zou ik misschien vinden wat mij ontbreekt: eene vrouw van dertig jaar, of iets daarboven, die verstandig en geestrijk genoeg is om mij op te vrolijken en gelukkig te maken. Maar wie drommel kan zij wezen?"

Hij zag nog eens na, in welk gezelschap zij zijn kasteel bezocht had, en het toeval wilde dat de met haar gekomene familie hem niet onbekend was. Nu was zijn besluit genomen: hij wilde de buitengewone dame tot elken prijs leeren

kennen.

Den volgenden voormiddag legde hij een bezoek af bij Adèle's vriendin, en trof daar ook deze dame zelve aan, die in een hoek van het vertrek met eenig borduurwerk bezig was. Het kwam hem echter zelfs in de verte niet in het hoofd, dat dit schoone, jonge meisje het voorwerp van zijne droomen zijn kon, maar hij wendde zich tot de dame des huizes met de woorden: " Mevrouw! Gij hebt mij gisteren de eer van een bezoek bewezen; maar ik was bij ongeluk juist afwezig, hetgeen mij des te meer leed doet, daar gij van eene dame vergezeld waart, die eene zeer eigenaardige onderteekening in mijn vreemdelingenboek achterliet, welke al mijne nieuwsgierigheid heeft opgewekt." "0," gaf de dame ten antwoord, sla daar maar verder geen acht op het was dat platje daar in dien hoek, dat zich een titel heeft gegeven, die, zoo als gij ziet, niets dan aanmatiging van hare zijde is."

-

Nu eerst werd de opmerkzaamheid van den bezoeker op het jonge meisje gevestigd, dat hij veel schooner vond, dan

hij eigenlijk zijne aanstaande gade wel gewenscht had. Intusschen maakte hij bij zichzelven de aanmerking: "Wanneer iemand langen tijd een schat zoekt, en dien eindelijk van nog grooter waarde vindt dan hij had durven hopen, zal hij zich dan daarover ergeren? Neen, zeker niet. Ik zie niet in, waarom ik niet even zoo denken zou."

Kortom, onzen cavalier maakte nadere kennis met mejuffer D'A***, ontvlamde in liefde voor haar, die met den dag toenam, verzocht om hare hand, ontving het jawoord, en vierde onlangs bruiloft met de dame van zijn hart, die zich nu niet meer woude vrijster" mag onderteekenen.

HOE DE WILDEN VUUR MAKEN.

Van alle rondtrekkende lieden, die met een kast vol merkwaardigheden uit de natuurlijke historie, schelpen, slangen en dergelijken, van stad tot stad en van dorp tot dorp reizen, was voorzeker de origineelste, die ons aanwees, hoe de wilden vuur maken.

De man kwam in onze dorpschool reeds des morgens vroeg, zeide aan den hulponderwijzer dat hij van den burgemeester verlof had bekomen om zijne merkwaardigheden aan de lieve schooljeugd te vertoonen, en gaf ons te kennen dat wij ons des namiddags ten één uur in de school zouden bevinden, met een stuiver of een dubbeltje entreêgeld, al naar dat wij konden missen. Hij beloofde ons dat hij ons vreemde dingen zou laten zien, als daar zijn de reusachtige scharen van een grooten zeekreeft, een krokodil die het ei verlaat, en hoe de wilden vuur maken.

Dat van nu af tot aan het einde van den schooltijd aan lezen, schrijven en rekenen niet veel gedaan werd, zal ik wel niet behoeven te verzekeren. De hoofden der kleinen waren geheel opgevuld met kreeftenscharen, jonge krokodillen en vuurmakende wilden.

Dadelijk na het middagmaal stormden wij naar het schoolgebouw, en wachtten vol ongeduld naar den man met zijn kast, die eindelijk kwam aanwandelen. In het schoolvertrek

« VorigeDoorgaan »