Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

vers een paar maal naar de familie Hervey vergezelde, en ook ik ging mede daarheen, ofschoon ik de eerste maal overal elders liever geweest zou zijn dan juist daar.

Ik herinnerde mij namelijk met pijnlijke duidelijkheid zeker tooneel in een tuin, waarbij fk knielende eene rol had gespeeld, en ik dwaalde wel niet, wanneer ik op de lippen der jonge dame, zoowel als in hare oogen, eene herinnering daaraan dacht te lezen. Intusschen bleef mijn pols, nadat de eerste verlegenheid voorbij was, geheel kalm. Mejuffer Hervey betoonde zich zeer beminnenswaardig en goedhartig jegens mij misschien wel wat al te veel als bescherm

ster

en aldus werd ik aldra een ijverig bezoeker van haar huis. Mij viel dan de rol ten deel om met de oude tante, die de plaats van moeder bij Constance bekleedde, een partijtje piquet te spelen, terwijl de verloofden zich aan het schaakbord onderhielden.

Zoo waren beide op zekeren avond bezig, toen ik eene ontdekking maakte, die mij, indien zij mij al niet verraste, dan toch zeer bekommerde en verontrustte.

Tante Jane had de kamer een oogenblik wegens de eene of andere huiselijke zaak verlaten. Ik zat half verborgen achter de venstergordijnen, en sloeg met een gevoel van bewondering, dat echter wel met een weinig nijd vermengd was, het gelukkige paar gade; maar wat was deze strijd mijner aandoeningen, waarover ik mij schaamde, bij den storm van haat, woede en wanhoop, dien ik plotseling, toen mijn blik door een ligt gedruisch naar de deur gerigt werd, op het gelaat van een mensch zag uitgedrukt! Het was Capel's gelaat, waarin ik vol schrikik mag wel zeggen vol ijzing staarde. Zonder dat de gelieven het hadden opgemerkt, was hij door de openstaande deur de kamer ingekomen, en hield zijne oogen onafgewend op de schaakspelers gevestigd. Zijn voorkomen deed mij zoo schrikken, dat ik onwillekeurig opsprong: maar in het zelfde oogenblik namen ook Capel's gelaatstrekken door eene ontzaggelijke inspanning van wilskracht hunne gewone uitdrukking weder aan, en slechts de doodelijke bleekheid, die zijn gelaat bedekte, en een zenuwachtig beven van zijne bovenlip verrieden nog den strijd, die in hem woedde. Ik kon mij omtrent het ware gevoel, dat Capel voor het verloofde paar koesterde, niet bedrie

gen; maar daar de gelieven zelve niets bemerkt hadden, was het voor mij het beste te zwijgen, ofschoon ik een zeker onaangenaam gevoel niet van mij weren kon, toen de argelooze Travers, in het naar huis gaan, Capel om raad vroeg wegens het verkrijgen der som,'die noodig was om zijn huwelijk te verhaasten. Na hetgeen ik gezien had, scheen het mij toe, dat hij zich in dit opzigt wel tot geen ongeschikter persoon had kunnen wenden dan Capel.

Sedert dezen dag zal er omstreeks eene week verloopen wezen, toen, als door een donderslag uit onbewolkte lucht, ons bureau in rep en roer gebragt werd door de ontdekking, dat eene som van zestienhonderd pond in Engelsche banknoten, die van verschillende zijden waren ingekomen, verdwenen was, en tevens het boek, waarin de nommers waren opgeteekend. Men begrijpt ligt, dat dadelijk het noodige onderzoek werd gedaan, doch zonder de minste vrucht. Capel, die in deze zaak een buitengewonen ijver aan den dag legde, begaf zich terstond met den chef van ons bureau op weg, om door navragen bij hen, die de betalingen hadden gedaan, zoo mogelijk eene nieuwe lijst der nommers op te maken; maar alle moeite in dit opzigt was, zoo als zij bij hunnen terugkeer zeiden, vruchteloos geweest. In het vervolg bleek echter, dat dit voorgeven slechts een strik was, om den dief of de dieven in zekerheid te wiegen en des te gemakkelijker te vangen.

Dit had plaats in het begin van September, en in het midden van October gaf Travers mij te kennen, dat acht dagen later zijn huwelijk voltrokken zou worden. Hij had, zeide hij, een huisje in Hammersmith gehuurd, de noodige meubelen enz. besteld, en alles zou tegen het einde der week ontvangen en betaald zijn.

"En het geld ?" vroeg ik. Waar hebt gij de ontbrekende tweehonderd pond van daan gehaald ?" "Ik heb die van mijn oom Woolridge tot bruiloftsgeschenk gekregen, ofschoon ik niet geloof dat hij aan het feest zal deelnemen," antwoordde Travers, vrolijk lagchende.

Ik was overtuigd dat hij eene onwaarheid sprak. Niet alleen maakte ik dit uit zijn geheele gedrag op, maar ik kende ook het karakter van zijnen oom, dat met zulk eene edelmoedigheid geheel in strijd was. Constance's zwarigheden

had ik, daar het eerstvolgende kwartaal van haren man honderd en vijftig pond bedroeg, wel voor overdreven en dwaas gehouden, maar het kwam mij toch verkeerd voor, dat Travers haar wilde misleiden. De zaak was echter buiten mij; ik nam derhalve niet zonder eenigen tegenzin de uitnoodiging aan, om op den laatsten zondag van zijn ongehuwd leven met hem bij de familie Hervey het middagmaal te gebruiken. Capel, die mede genoodigd was, had bedankt.

Die ongelukkige zondag-namiddag was gekomen. Het kleine gezelschap, dat bij de familie Hervey zich had vereenigd, was zeer vrolijk, en lagchend en pratend zaten wij nog aan het dessert, toen de meid binnenkwam met de boodschap, dat er vier heeren waren, die mijnheer Travers terstond moesten spreken.

" Moeten spreken ?" zeide Travers: dat klinkt al zeer beslissend. Met uw verlof, mijnheer Hervey, en het uwe, Constance, zal ik de heeren hier ontvangen. Verzoek ze

binnen te komen, Susanne!" Maar nog voordat deze aan haren last had kunnen voldoen, ging de deur der kamer open, en de vier mannen traden binnen, zonder dat zij eene uitnoodiging hadden afgewacht. Een van hen, een forsch heer met een dik hoofd, kwam mij terstond bekend voor, en weldra herinnerde ik mij waar ik hem gezien had. Hij was de ambtenaar, die het onderzoek ten opzigte der gestolene banknoten had geleid. Wat drommel kon hij hier willen doen, en wat had hij met Travers te maken?

[ocr errors]

"Gij hebt gisteren aan deze heeren vierhonderd pond in banknoten betaald, mijnheer Travers!" begon hij zonder inleiding. "Zeker, dat heb ik gedaan," antwoordde Travers. "Zoudt gij ons wel willen zeggen, hoe gij aan de banknoten zijt gekomen, waarmede gij betaald hebt ?" "Hoe ik daaraan gekomen ben?" vroeg Travers verwonderd. "Wel, vier, ieder van vijftig pond, bezit ik sedert langen tijd, en..." - Die twee van honderd pond ieder, meen ik," viel de ambtenaar in, toen hij Travers zag aarzelen.

Travers werd zoo wit als papier. Zijn oog vloog met een schuwen blik over ons heen, en bleef toen op Constance's half angstig, half verwachtingvol gelaat staan.

"Ik ontving ze van mijn oom Woolridge," antwoordde hij

eindelijk stamelend.

" Dan zult gij er niets tegen hebben ons naar dezen oom te vergezellen ?” "Niet het minst, maar niet op dit oogenblik. Gij ziet, ik ben geëngageerd. Morgen, zoo gij wilt." "Het spijt mij u te moeten zeggen, dat gij ons terstond hebt te volgen. De twee banknoten, waarvan ik sprak, behooren tot die, welke op uw

bureau ontvreemd werden."

Een half onderdrukte kreet en zonder mijn schielijk toespringen, zou Constance onmagtig zijn nedergezonken. Travers bevond zich reeds in handen van de geregtsdienaars, en werd onverwijld weggevoerd.

Men kan zich de verwarring en ontsteltenis, die dit tooneel te weeg bragt, naauwelijks voorstellen; maar hoezeer ik ook zelf in het eerste oogenblik verschrikt was, had ik toch slechts vijf minuten noodig om van Travers' onschuld over. tuigd te worden. Hij was zonder twijfel het slagtoffer van een schandelijk komplot, omtrent welks aanlegger ik meende mij niet te kunnen bedriegen. Verblind door het verlangen om zijn huwelijk te verhaasten en tevens den wensch van zijne verloofde te eerbiedigen, had hij zich aan eene onwaarheid schuldig gemaakt; maar tot het plegen van een gemeenen diefstal was hij buiten staat; reeds het denkbeeld aan de mogelijkheid er van was ongerijmd.

Zoodra Constance weêr was bijgekomen, trachtte ik haar mijne overtuiging mede te deelen; maar zij was niet in staat mij met kalmte aan te hooren. "Mijn hoofd is door het zoo even gebeurde nog geheel in de war," sprak zij. "Maar ik bid u, ga, en zie of gij de waarheid kunt te weten komen; de geheele, zelfs de ergste waarheid, is beter dan deze onzekerheid. Wanneer gij terugkomt, zal ik wel weêr bedaard wezen."

Ik deed wat zij verlangde, en in minder dan twee uren was ik reeds in Kensington terug.

Travers was voorloopig in hechtenis genomen, nadat hij zoo als ik had gevreesd -had moeten bekennen, dat zijne opgave omtrent het ontvangen der tweehonderd pond banknoten van zijnen oom eene onwaarheid was; en naar het zich liet aanzien, zou hij reeds des anderendaags, op zijn gedroomden trouwdag, in de gevangenis van Bowstreet worden verhoord.

Ik vond Constance in vergelijking met haren vader en hare tante vrij kalm, hoewel zoo bleek als marmer. Ik zeide haar alles wat ik gezien en gehoord had, zoowel als wat ik vermoedde, en hare oogen begonnen daarbij helder op te flikkeren. Ik twijfel niet, of gij zijt met uwe verdenking op het regte spoor," sprak zij; maar ik vrees dat het tegenover zooveel list en valschheid moeijelijk zal wezen bewijzen te vinden. Intusschen, ik wil niet wanhopen; de waarheid moet toch eindelijk aan het licht komen. Denk er echter aan, Thornton, dat wij in deze zaak op u rekenen." Bij deze woorden reikte zij mij de hand, die ik met geestdrift kuste.

Had ik op dit oogenblik een vijand voor mij gehad, dien ik persoonlijk te lijf had kunnen komen, ik geloof dat ik eene gevaarlijke tegenpartij voor hem geweest zou zijn, zelfs bij mijne geringe ligchaamskracht; daar dit echter niet het geval was, raadpleegde ik met den heer Hervey, op welken legalen weg wij Travers te hulp konden komen. Wij besloten eindelijk, dat ik mij terstond naar den heer Elkins een bekwaam regtsgeleerde zou begeven, en hem verzoeken Travers met zijnen raad bij te staan, en ik verwij derde mij terstond, om deze taak te volvoeren.

-

De tijdingen, die ik op den avond van den volgenden dag aan de in angst wachtende familie in Kensington te brengen had, waren niet zeer bevredigend. Travers' verhoor was op verzoek van zijn advokaat tot dingsdag uitgesteld, opdat men tijd zou kunnen winnen om den man op te zoeken van wien de gevangene, zoo als hij nu beweerde, de twee bankbriefjes ontvangen had.

De verklaring, die Travers aan zijnen advokaat had gegeven, was de volgende. De jongman had sedert een maand of zeven eene niet onaanzienlijke som bespaard, en deze in guinjes ter zijde gelegd, die toen vrij hoog in koers stonden, ofschoon het eigenlijk bij de wet verboden was, daarvoor in zilver of papier meer te betalen dan hunne nominale waarde. Een zijner bekenden zijn vriend Capel had hem het adres opgegeven van zekeren mijnheer Brocard, Brewerstreet, N°. 18, en hem gezegd, dat die heer waarschijnlijk een goeden prijs voor zijn goud betalen zou. Travers zocht vervolgens dien heer Brocard op, en ontving

« VorigeDoorgaan »