Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Mijnheer Wappelford vereerde nu mijne ex-Elise met zijne bijzondere attentie. Ik gaf er natuurlijk niets om, en om dat te bewijzen maakte ik Betsy Tilden, de grootste coquette van Pubblesnook, het hof, ofschoon of juist omdat ik wist, dat tusschen haar en Elise van haar vroegste kindschheid af de bitterste vijandschap heerschte.

Betsy was met Hiram Chepe geëngageerd, maar zij maakte er zich een feest van den armen drommel het land aan te jagen. Was het om deze reden, of wel om Elise te plagen, dat weet ik niet, maar zij liet zich mijne attenties welgevallen en moedigde mij aan, ten gevolge waarvan de wijze Hiram woedend jaloersch werd en mijnheer Wappelford nog meer in de hoogte begon te steken, omdat hij wist, dat ik mij daarover ergerde.

Dat de zaken lang zoo konden duren, zonder dat er bij herhaling een vredebreuk plaats vond, is mij onbegrijpelijk, en ik zou niet weten, hoe er een einde aan gekomen zou zijn, als er geen noodlot" of geen »logika der feiten" bestaan had.

Den eersten Mei zou er een buitenpartijtje gehouden worden. Ik had natuurlijk Betsy Tilden gevraagd mijne dame te zijn, en deze omstandigheid zou de zaak tusschen Hiram en mij tot eene beslissing brengen, maar hij moest om zaken naar de stad en kon niet dan na afloop van het partijtje terug zijn.. Het was een groote dag! Geheel Pubblesnook was op de been en vierde feest. Elise was er ook, natuurlijk onder geleide van Wappelford, die in den glans van zijn nieuwen rok en zijne genoegelijke stemming zich overal indrong en eene algemeene bewondering vond.

[ocr errors]

>>Wanneer gaan die twee trouwen?" vroeg Betsy met een boosaardig, onschuldigen blik, toen Elise met haar geleider, druk pratende, ons voorbij liepen. >>>Trouwen!" siste ik, tusschen de tanden. »Wie zegt dan dat ze zullen trouwen?" — »Wie! Wel, iedereen!" >>Dan zeg ik, dat iedereen liegt !" - »Heel beleefd," zei Betsy, »vooral, wanneer er niet bij gezegd wordt: behalve de hier aanwezigen."

--

>> Zij zal nooit

[ocr errors]

» Kom,

dien schijnheiligen, verdachten, opgeblazen.. kom," viel mijn kwelgeest mij in de rede, op eene manier, die weinig geschikt was om mij gerust te stellen, »ik zou in

jou plaats niet laten blijken, dat ik er zoo het land over had. Maar het is toch bepaald waar, want Hiram Chepe wil er wel een eed op doen " >>Hiram Chepe is een ezel!" wou ik juist antwoorden, toen eene geweldige opschudding onder de verzamelde Pubblesnookers mij belette den bedoelden eernaam uit te spreken.

>> Dat treft goed," zei Betsy opeens, »daar is Hiram juist terug. Maar wat is dat voor een verdacht gekleurd vest, dat daar de hand op Wappelfords schouders legt?"

Een blik op het werkelijk opvallend model van vest van den vreemdeling deed mij zien, dat Betsy in de opgewondenheid van het oogenblik geen verkeerd woord gebruikt had, zooals ik bij haar sanguinisch gestel en gebrekkig schoolon-` derwijs had kunnen meenen. Maar ik had niet veel tijd om over Betsy's goede of slechte hoedanigheden na te denken, want het was blijkbaar, dat er iets bijzonders, iets ongehoords te doen was. Toen wij de plek naderden waar de menigte samenschoolde, hoorden wij Hiram in groote opgewondenheid zeggen: >>Ik kom zoo uit de gevangenis!" Met een gil liep Betsy nu op hem toe en sloeg haar arm om zijn hals, want zij was hem getrouw tot in 't diepste harer ziel, evenals de Mexicanen hun keizer, voor zij hem doodschoten. »>Ik kom zoo uit de gevangenis," herhaalde Hiram, nadat hij er zich van overtuigd had, dat hij zijne plaats in Betsy's ruim hart nog behouden had, »en ik zal je vertellen, hoe ik er ingekomen ben: Toen ik in de stad was gekomen, was mijn eerste gang naar een bankier om het bankbriefje te laten wisselen, dat ik onlangs van dien man gekregen had." En Hiram wees bij deze woorden met eene zeer minachtende beweging zijner hand op Wappelford. »De bankier bezag het briefje, vergeleek het met een papier, dat naast hem lag, en fluisterde een ander iets in het oor. Deze verliet het kantoor, en daarop werd ik beleefd verzocht plaats te nemen en even te wachten; hij liet stalen pennen halen, om het briefje aan te teekenen. En wie meen je nu, dat de stalen pennen bracht? Een agent van politie! en deze bond mij terstond de handen. Het bankbriefje was namelijk met verscheidene andere gestolen, en men hield mij, als den houder, verdacht van den diefstal. Zoo kwam het

dat ik naar de gevangnis werd gebracht, en ik ben slechts tegen borgstelling en onder geleide van dezen bescherm-engel hier terug." — »En dit is de heer, van wien gij het briefje ontvangen hebt?" vroeg de man, met het verdacht gekleurde vest, terwijl hij zijne hand op Wappelfords schouders legde. >>Er bestaan verschillende gronden om hem voor den dief te houden." — >>Fcei, schaam u!" riepen alle jonge en oude vrouwen van Pubblesnook. >>Volstrekt niet," zei de politieagent, terwijl hij Wappelford heel bedaard zijn hoed afnam en met deze een valsche pruik. »Bij dezen heer is alles valsch, zelfs zijn horlogeketting en zijn snorbaard."

En de geduchte man met zijn geducht vest, rukte den armen Wappelford tot schrik van alle dames ook nog zijn fraaien snorbaard af. Mijnheer Wappelford geleek nu volstrekt niet meer op den jongen man, die gewenscht had been engel te zijn," en nu waarschijnlijk meer dan ooit inderdaad wenschte

te wezen.

De arme Elise had natuurlijk, vreeselijk verschrikt, den arm van den weder tot rups gemetamorphoseerden vlinder, los gelaten, en bleef beschaamd staan, niet zonder dat aller oogen boosaardig op haar gevestigd waren. Natuurlijk liep ik terstond op haar toe, gaf haar mijn arm en bracht haar nog uit het gedrang, nadat ik een tijgerblik om mij heen geworpen had, die ongeveer zeggen wou: »Lach mij eens een van allen uit, en ik zal u toonen welk soort van vuisten ik heb."

De overige vermiste bankbriefjes werden in ongeschonden toestand in Wappelfords koffers gevonden, en toen men hem, wel te verstaan niet den koffer, maar den dief, nog denzelfden avond onder goede bewaking en met handboeien versierd, naar de stad bracht, waren zijne vooruitzichten om regelrecht ten hemel te varen en als een Engel een Halleluja mede te zingen bijster gering.

Pubblesnook had intusschen geleerd: »Zie toe, wien gij ver

trouwt!"

ALLERLEI.

Ware philosophie.

Ware philosophie vindt men bij de heeren philosophen van beroep veel zeldzamer, dan bij eenvoudige mannen uit het volk en bij dezen, den hemel zij dank, veel vaker dan men doorgaans gelooft. Een bewijs voor deze waarheid zien wij in den boer, die op zekeren dag, des morgens voor eenige duizenden een huis gekocht had. Het koopcontract was geschreven en onderteekend en het geld betaald. Des namiddags kwam er een onweer en de bliksem sloeg in het pas gekochte huis. De wind blies de vlammen aan en na een paar uur was er niets meer van het huis te zien dan een rookende puinhoop. Ons boertje was den geheelen dag op het land geweest en vernam het ongeluk toen hij 's avonds terug kwam. Hij ging naar de plaats van den brand, zag alles na, greep een nog glommend stuk hout en stak daar zijn pas gestopte pijpje aan, met de meest mogelijke kalmte zeggende: >>Ik moet toch iets voor mijn geld hebben, als er niets meer te redden is."

Ieder op zijn eigen manier.

Groothertog Frederik Frans van Mecklenburg, een hartstochtelijk speler, verloor eens aan de speeltafel al zijn geld. Een pottebakker, die nevens hem zat, had mede alles verloren. Komaan, mijn vriend," vroeg de hertog dezen, »wat moeten wij nu beginnen?" ->>Dat is doodeenvoudig," antwoordde de pottebakker, »ieder helpt zich op zijne wijze. Uwe hoogheid schrijft eene nieuwe belasting uit, en ik ga weer aan 't pottebakken."

"

EEN KERSTFEEST TE THOMPSON HALL.

NAAR HET ENGELSCH VAN ANTHONY TROLLOPE.

door

ADOLPHINA.

I.

MEVROUW BROWN'S OVERWINNING.

Leder herinnert zich de gestrengheid van den winter van

187... Ik zal het jaar niet nauwkeuriger aanduiden, uit vrees van al te nieuwsgierige lezers in staat te stellen de omstandigheden van deze geschiedenis te onderzoeken en naar bijzonderheden te vragen, die ik niet voornemens ben bekend te maken. Die winter dan was bijzonder gestreng en de koude van de laatste tien dagen van December was, geloof ik, nog onaangenamer in Parijs dan in eenig gedeelte van Engeland. Ik twijfel er inderdaad aan of er ergens eene stad is, waar slecht weer zoo hinderlijk is als in de Fransche hoofdstad. Het is alsof de sneeuw en de hagel daar nog kouder zijn en de kachels zijn er ongetwijfeld minder warm dan in Londen. Bovendien meenen de meeste vreemdelingen, die Parijs bezoeken, dat Parijs vroolijk behoort te zijn, dat het bestaat voor vroolijkheid, pracht en vermaak, zooals Londen, dat met zijn somber, donker uiterlijk dikwijls eene verontschuldiging voor zijne leelijkheid behoeft, bestaat voor geld verdienen, handel en zaken drijven. Maar bij deze gelegenheid op Kerstmis van 187.. was Parijs noch vroolijk, noch mooi, noch vermakelijk. Gij kondt niet door de straten loopen, zonder tot uwe enkels te zakken, niet in sneeuw, maar in iets dat sneeuw was geweest, doch modder was geworden en op den 23sten December en den daaraanvolgenden nacht viel er aanhoudend een soort van half vochtige, half bevroren sneeuw, die het voor mannen en vrouwen bijna onmogelijk maakte hunne bezigheden te 1878 I. 6

« VorigeDoorgaan »