Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Friesen zelven, en de overeenstemming met andere heimnamen in Friesland, die men ook allen met den uitgang um schrijft, alle deze redenen eischen de spelling Ludum.

De andere friesche birdnamen Tjallebird, Sparriabird en Birdaard blyven nog ter verklaring over. De naam van het dorp Tjallebird, gemeente Eangwirden, is, ook wat het eerste gedeelte van dezen naam aangaat, gemakkelik te verklaren. Tjallebird toch wil zeggen: de bird, berm, van Tjalle; en Tjalle is een friesche mansvóórnaam, nog heden in volle gebruik. Zeer waarschijnlijk droeg de man, die zich eerst hier ter plaatse aan den berm van den heirweg eene hut bouwde en daar wonen ging, dezen naam. Tjalle komt ook in verklein vorm, als Tjalke, veelvuldig in Friesland als mansnaam voor. Ook is het patronymikon er van, Tjalling, zonderling genoeg, als mansvóórnaam in gebruik, en dit wel geenszins zeldzaam; de vrouwelike vorm is Tjaltje.

Behalven met de gewone afwykingen in spelling, voor zoo verre de lettergreep bird aangaat (zie bl. 162 hiervoor), wordt de naam Tjallebird ook nog dikwijls als Tjalbirt, Tjalbert, enz. geschreven. Ofschoon deze verkorte spelling de meest gebruikelike uitspraak in haar voordeel heeft, is zy evenwel niet aan te bevelen, als met den oorsprong van den naam in strijd. De zonderlinge, by misverstand ontstane spelwyzen Jellebird ('t Jellebird), die men in Van Breest Breest Smallenburg's Aardrijkskundig Woordenboek kan vermeld vinden, en Illebert, in de Haan Hettema's Oud en Nieuw Friesland, eischen nauweliks weêrlegging.

Geslachtsnamen en plaatsnamen zijn verder ook nog al van den mansnaam Tjalle ontleend. Als zoodanig vermelden we de geslachtsnamen Tjallinga, Tjallema, Tjalma, Tjalsma en Tjalles; verder, als van den verkleinvorm Tjalke afkomstig: Tjalkema, Tjalkens en Tjalkes - De plaatsnaam Tjallewal, zooals een gehucht heet bij Schagen in Noord-Holland, is ook van Tjalle afgeleid: Tjallewal beteekent letterlik hetzelfde als Tjallebird. Eindelik nog Tjalhuisum, de naam van een dorp in de gemeente Wymbritseradeel, Friesland; een naam die waarschijnlik oorspronkelik wel Tjalhusen, Tjallehusen, Tjalhuizen was, maar die thans door geen eenen Fries anders dan als Tjalhusum wordt uitgesproken. In de Haan Hettema's Oud en Nieuw Friesland vindt men nog als oude spellingen vermeld: Tijallahusen en Tijlahuizum. Tjalhuisum met eene s, en niet Tjalhuizum met eene, zooals meestal geschreven wordt. Waarom? Die vraag vindt men beantwoord op bl. 26 en 27.

Sparriabird, gehucht by het dorp Winiaterp, gemeente Opsterland, Friesland. Deze naam wordt volgens de hedendaagsche friesche uitspraak,

gewoonlik als Sparjebird geschreven. In Witkamp's Aardrijkskundig Woordenboek staat deze naam zelfs, geheel onnauwkeurig, als Sparjebirt. Even als Luniabird en Winiaterp voluit Ludinga-bird en Wininga-terp zijn, zoo is ook Sparriabird voluit Sparringabird, de bird der Sparringa's, de berm der Sparringen. Sparringa is het patronymikon van den oud-frieschen, oudgermaanschen mansvóórnaam Sparro, waarvan de naamstam Spar, en de daarmede samengestelde mansnamen Sparulf en Sparnar, met den vrouwenaam Sparagildis, in Förstemann's Altd. Namenb. dl. I, bl. 1117 vermeld worden. Het patronymikon van Sparro is by de Friesen ook nog als geslachtsnaam in gebruik: Sparringa en Sparrenga. Oudtijds schijnt men den naam Sparro meer met den volkomenen aklank als Sparo te hebben uitgesproken. Van daar de uitgestorvene geslachtsnaam Sparinga in Oost-Friesland; de nog bestaande geslachtsnaam Sparensma in Groningerland; en de plaatsnaam Sparenburg, zooals eene state heet by het dorp Wiarden in Jeverland, eene friesche landstreek in 't groothertogdom Oldenburg. Een tegenhanger van den nederlandsch-frieschen plaatsnaam Sparriabird is de duitsch-friesche plaatsnaam Sparrieshoop, een dorp by Elmshorn in Holstein. Sparrieshoop wordt als Sparjeshoop uitgesproken, even als Sparriabird als Sparjebird of Sparjebud luidt, en is eene samentrekking van Sparringa's hoop, de hoop der Sparringa's, de heuvel der Sparringen.

Birdaard, dorp in de gemeente Dantumadeel, Frieland. Deze naam, dien men ook wel als Birdaart, Burdaard, Bedaard en Bedaad geschreven vindt en uitspreekt, is eene samentrekking van den vollen, oorspronkeliken vorm Birdawert. In oude oorkonden wordt deze oorspronkelike vorm nog wel aangetroffen. In De Haan Hettema's Oud en Nieuw Friesland wordt als oude spelwyze vermeld: Berdauwerth, dat is: Berda-uuerth = Berdawerth. Birdawert, eene samenstelling van de woorden birda en wert, is duidelik voor ieder die friesch verstaat. Het woord beteekent: de wert van de bird, de werd, weerd, waard aan de bird, aan den rand van de Ee, de Dokkumer-Ee, de oude stroom die nog heden vloeit langs de weerd waarop het dorp Birdaard gebouwd is. De oorsprong van den naam wordt nog heden door de ligging van het dorp aangewezen.

Akkrum. De naam van dit dorp (gemeente Utingeradeel, Friesland) werd oudtijds ook wel Ackrum, Ackerem, Ackrom, Accrum en Accrom geschreven; zelfs vindt men Ackrumghae, in De Haan Hettema's Oud en Nieuw Friesland; dat is: het ghae, gea of ga (friesch woord voor dorp) Akkrum. Deze naam Akkrnm, die, volgens Van den Bergh's Handboek der middel-nederlandsche Geographie, bl. 248, reeds ten jare 1389 in dezen

vorm voorkwam, is eene samentrekking van den volledigen vorm Akkerheim, Ackera-heim. By het eerste gedeelte van dezen samengestelden naam heeft men geenszins te denken aan het nederlandsche woord akker, bouwland. Integendeel, Akker is hier een mansnaam, en denkelik wel eene

samentrekking van den eenen af anderen vollen, oorspronkeliken, oudgermaanschen mansvóórnaam. Dr. Förstemann geeft in zijn Altdeutsches Namenbuch, dl. I, bl. 17, den mansnaam Agihar aan als de volle, oorspronkelike vorm van Acker. Deze naam Agihar komt in oude oorkonden, door Förstemann vermeld, ook voor als Akihari, Acchihar en zelfs als Acchar. Laatstgenoemde vorm is inderdaad nagenoeg gelijkluidend met Acker, en maakt de oorsprong van Akker uit Agihar zeer aannemelik, naar myne meening. Intusschen schrijft de hoogleeraar Dr. H. Kern my: "Agihar kan bij geen mogelijkheid ooit in 't friesch Akihar luiden. Door deze uitspraak vervalt Förstemann's afleiding. Tusschen deze twee geleerden waag ik geen oordeel. Dat Akker in den plaatsnaam Ackera-heim, Akkrum, echter een mansvóórnaam is, daaraan is geen twyfel. En evenmin aan de beteekenis van dezen plaatsnaam: woonplaats van Akker.

[ocr errors]

De geslachtsnaam Acronius, nog heden in Friesland voorkomende, en die in vorige eeuwen door zoo vele geleerde mannen, hoogleeraren en predikanten gedragen werd, is van den dorpsnaam Akkrum afgeleid. En dit wel in latynschen vorm, volgens het gebruik by de geleerde wereld in die tyden. Johannes Acronius was hoogleeraar te Basel, en is aldaar reeds in 1563 overleden; de predikant Ruardus Acronius (dat is Ruurd van Akkrum in 't nederlandsch) leefde en werkte reeds in de 16de eeuw; een andere Johannes Acronius was in 't begin der 17de eeuw hoogleeraar aan de hoogeschool te Franeker. De hedendaagsche geslachtsnamen Akker in Friesland, en Acker (Stratingh) in Groningerland voorkomende, zijn waarschijnlik eveneens oorspronkelik anders niet als de oude mansvóórnaam Akker.

Het patronymikon van den mansnaam Akker is in algemeen-nederduitschen vorm Akkering, maar in 't byzonder friesch Akkeringa, en in 't byzonder saksisch Akkerink. Beide deze patronymika komen nog heden als geslachtsnamen voor: Akkeringa, in Friesland inheemsch, en Akkerink in 't saksische deel van Gelderland. Tevens zijn de plaatsnamen Akkerghem, een dorp in Oost-Vlaanderen, en Accrington, in Lancaster (Engeland), aan den mansnaam Akker ontleend. Akkerghem is samengetrokken uit Akkeringhem, Ackeringa-heim, en beteekent: woonplaats der Akkeringen, der afstammelingen van Akker; Accrington is de bevestigde, omheinde, omtuinde woonstede der Accringen, Akkeringen of Akker's zonen; ton, town, nederlandsch tuin, hoogduitsch zaun, omheining.

Baium. In de wyze waarop de naam van dit dorp — in de gemeente Hennaarderadeel, Friesland, gelegen gespeld wordt, heerscht nog al verschil. Men vindt dezen naam zoowel Baajum en Baaijum, als Bajum, Baijum en Boyum geschreven; de eenige goede spelwyze, aan het hoofd van dit opstel geplaatst, wordt nog het zeldzaamste aangetroffen. De oorsprong van dezen naam ligt voor de hand; het is Baia-heim, de woonplaats van Baie. En Baie is een oudgermaansche mansnaam, die in Friesland en Vlaanderen nog het langst in gebruik gebleven is. In Friesland is hy thans nog slechts zeer weinig in gebruik, tenzy dan als vrouwenaam: maar de friesche vrouwenaam Baie is eigenlik slechts een byvorm, een zoogenaamde kosename, van Baukje. De mansnaam Baie wordt als Baje of Bajen vermeld in de lijst van nederlandsche voornamen, van Leendertz, in de Navorscher, dl. XVIII, bl. 48, en als Baye in Wassenbergh's Verhandeling over de eigennaamen der Friesen, bl. 95. Hoogst waarschijnlik waarschijnlik moet de mansnaam Baie beschouwd worden als eene vervloeiing van den oud-germaanschen naamstam Baid, die in Förstemann's Altd. Namenb. vermeld wordt (dl. I, bl. 207), en waarvan ook de oude mansnamen Baidilo, Baithanus en Baitorix samenstellingen zijn.

Er is in Friesland nog een ander Baium, te weten een gehucht van dien naam, by het dorp Winsum in Baarderadeel. Wij by dit gehucht in de middeleeuwen een monnikeklooster stond, dat in de 16de eeuw te niet ging, zoo onderscheidt men dit gehucht door den naam Monnike-Baium, van het gelijknamige dorp. De oude schrijfwyzen Munnike-Baayum, Munnicken-Bajum, enz. komen ook nog wel voor, maar dienen te vervallen; in 't friesch in deze naam Múntse-Baium.

In Friesland zoowel als in Vlaanderen zijn nog geslachten in leven, die namen dragen, aan den mansvóórnaam Baie ontleent. Die geslachtsnamen zijn: Baayma, Bayema, Bajema, Baaima, Bayen en Bajen in Friesland; Baeyens en Bayens in Vlaanderen; zy beteekenen allen: (zoon) van Baie; allen zijn het tweede-naamvals vormen.

Het patronymikon van Baie is Baiing of Baiinga. Op zich zelven, als geslachtsnaam, is my deze vadersnaam nooit voorgekomen. Maar hy maakt wel deel uit van twee plaatsnamen. Te weten: van het dorp Baeyghem, in Oost-Vlaanderen, en van het dorp Bayenghem, by Calais in Frankrijk, in eene landstreek waar in de middeleeuwen de nederduitsche taal, en wel het vlaamsch, de volksspreektaal was. Baeyghem en Bayenghem beiden zijn versleten vormen van Baiing-hem, Baiinga-heim, woonplaats der Baiingen, woonstede der afstammelingen van Baie beteekenende.

Dokkum (stad, Friesland), is eene der oudstbekende plaatsen van Nederland; reeds zeer vroeg in de middeleeuwen wordt haar naam vermeld. In de oudste oorkonden, waarin Dokkum genoemd wordt, vindt men dien naam geschreven als Doccinga, Dockynga, Dockynchirica, Dockenburgh. Op zeer oude munten, in de 11e eeuw reeds te Dokkum geslagen, komt de naam dezer stede voor, als Doccugga. (Zie J. Dirks, Bijdragen tot de penningkunde van Friesland, voorkomende in het tijdschrift De vrije Fries, uitgegeven door het Friesch genootschap voor geschied-, oudheid- en taalkunde, 1844 dl. III, bl. 30). By Pertz, Monumenta Germaniae, II, 351, vindt men: Mihi" zoo schrijft een utrechtsche priester uit het laatst der 8e eeuw „mihi in eadem regione" (Friesland) sciscitanti relatum est, adhuc superessse quandam mulierem quae jure jurando asserebat se decollationi militis Christi, Bonifacii, Anno 755, fuisse praesentem. Perempti sunt autem et discipuli ejus cum eo in loco qui Dockinga dicitur." Ook in Altfried's Vita S. Ludgeri, by Pertz vermeld in de Monumenta Germaniae, II, 406, leest men In pago cui nomen Astracke" (eigenlik Astrache, Oostergoo) in loco qui Doccinga vocatur."

Al deze namen of naamsvormen zijn niet moeielik om te verklaren. Doccugga staat in de plaats van Doccungga, volgens eene oudtijds zeer gebruikelike afkorting by weglating der n. Doccungga heeft eene g te veel, en is eene wanspelling van Doccunga; en dit Doccunga verschilt slechts in vorm, niet in wezen, van Doccinga. De friesche patronymikaal-uitgang inga is in oorsprong en wezen volkomen de zelfde als de algemeen nederduitsche, dus ook angelsaksische en hedendaagsch engelsche uitgang ing, en dekt dus ook volkomen den hoogduitschen vorm die op ung uitgaat; b. v. de friesche patronymikale geslachtsnaam Bruninga is geheel het zelfde woord als de saksische vorm Bruyninck in de graafschap Zutfen, als Bruining in Holland, als Bruynynck in het saksische West-Vlaanderen, als Browning in Engeland, als Braunung in Opper-Duitschland; al deze naamvormen beteekenen afstammeling van : eenen man, die Bruno (Bruin, Bruyn, Brown, Braun) heette. Verder nederlandsch: opening; engelsch: opening; hoogduitsch öffnung. Nederduitsch: Nevelingen, hoogduitsch: Niebelungen. De hoogduitsche geslachtsnaam Adelung is in oorsprong volkomen de zelfde als de nederduitsche geslachtsnaam Adeling, te Arnhem voorkomende; te weten een patronymikon van den oud-germaanschen mansvóórnaam Athal, Adel; Athaling, Adelung, Adeling beteekent: zoon, of afstammeling van Athal, van Adel. Zoo worden ook de oud-friesche patronymikale stamnamen Boyinga en Hayinga (zoon of afstammeling van Boyo en van Hayo, van Boie en van Haie, mansvóórnamen, by de Friesen nog in dageliksch ge

:

« VorigeDoorgaan »