Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

in den herdijkten polder, ten jare 1649, twee rechte wegen Noord-Zuid en Oost-West aangelegd, welke elkander op het dorp kruisten, waardoor de polder in vier wijken of hoeken verdeeld werd, n.l. oostwaarts, den Veerhoek, om het daar bestaande overzetveer op het Land van Hulst; zuidwaarts, den Axelschenhoek, als palende aldaar aan de gemeente Axel; westwaarts, den Notenschenhoek, om het gehucht Noten of Othene, aldaar verrezen omstreeks ter plaatse van het vroegere dorp van dien naam, en noordwaarts den Reuzenhoek, wijl de eerste hofstede, aangelegd nabij den dijk, waar vervolgens van lieverlede de buurt van dien naam ontstaan is, bewoond werd door den landman Jan de Reus. Bij gelegenheid, dat er in de 17de eeuw eens eene collecte voor de armen aan de huizen moest geschieden, en de kerkeraadsleden daarvoor werden aangewezen om in elken hoek rond te gaan, zagen wij dien noordelijken hoek genoemd : Jan de Reus' zijn hoek, waaruit natuurlijk bij verkorting de Reuzenhoek ontstaan is.

Wolfaartsdijk.

J. VAN DER BAAN.

Aangaande den naamsoorsprong van Zaamslag werd door Mr. L. Ph. C. van den Bergh, Hb. d. Midd. N. geogr. 2de dr. bl. 266, de navolgende gissing geuit:

:

Slacht is waterleiding, wetering. In eenen brief van 1364 bij Driessen, Monum. Groning. p. 546, leest men: locus ad faciendum slachte sive aqueductum. Van hier is het Ommelanderdorp Maarslacht genoemd, misschien ook Slochteren, het Zeeuwsche dorp Zaamslag en zelfs het Hollandsche Kalk„slagen, hoewel men daarvan des noods ook eene andere afleiding kan Ofschoon eerst eene nauwkeurige bekendheid met den toestand dier "Voorslaan."

plaatsen en door de beteekenis die aan het woord op die plaatsen zelf gegeven wordt, zekerheid aangaande de geschiedenis van het woord zal kunnen verkregen worden, willen wij toch, in afwachting van een vollediger onderzoek, eene verklaring der plaatsnamen met slag of slacht samengesteld hier laten volgen.

Slag en slacht zijn twee verschillende woorden. De beteekenis is niet gelijk geweest, evenmin als de vorming.

Slag heeft oorspronkelijk in oud germ. geluid slag. Van daar de in verbogen vorm voorkomende vormen slege, slegen enz. Het beteekende o. a. met mannelijk geslacht: ndl. slag (ictus); hieruit: slag houden.

[ocr errors][merged small]
[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small]

afdeeling, stuk land; een afdeeling (graafsch. Zutfen) den akker lig(t) zommerslag en winterslag, haver

Eene andere beteekenis, waarin slag (later onzijdig, vroeger misschien mannelijk), gebruikt werd, was die van van een akker bv. wordt slag genoemd in dree slegen. Zoo heeft men braakslag, slag (eigennaam).

In het Saksisch gedeelte van ons land heeft de umlaut bijna altijd gewerkt; vandaar de e in verbogen vormen die later tot nominatief zijn geworden.

In Gelderland, vooral in de graafschap Zutfen, wordt dit woord dikwijls gevonden, bijv.

Greveslag, Ruurslag (in de gem. Lochem), Holtslag, Slagscholte (Laren), Bokslag, Boonkslag, Hietslag, Hoogslag, Lege (laag) slag, Olieslag, Veldslag, het Slag, de Slegen (Vorden). Beunkslege (Hengelo, Drobbelslag, Holtslag (afgebroken), Lamslag, Waterslag (Steenderen), Mulderslag (Hummelo en Keppel), Bergerslag (WischTerborg), Broekslag, Knoetslag (Etten), Haverslag, Boereslag (Gendringen), Grindslag, Heideslag, Kleefslag (Weel), Boschslag (Didam), de Meerslagen en de Veldslagen (Duiven), de Slagsteeg (Wageningen), Zandslagen (Rossum).

Ook in Overijsel zijn de woorden Slag, Slagen en Venenslagen in de Veenstreken menigvuldig. In deze In deze laatste beteekenis schijnt dit woord aan de aandacht onzer lexicographen ontgaan te zijn. Bijv.

Markslag (Haaksbergen), Slaghekkenhoek (Delden, het Markslag (Hengelo), Nieuwe Aanslagen (Borne), Broekslagersveld (Tubbergen),

de Slagen en Slagthuis (Almelo), Venenslagen (Wierden), Ploegslagen, Halslagen, Venenslagen (Rijssen), Lange slagen, Raalterslag, Witemersslag (Wijhe), het Lange slag (Heino), Milligerslag (Zwollerkerspel), 't Slag, Gerner slag (Dalfsen), Slagharnen, Vaste Ooster- en Wester Slagen, Korte Slagen (Hardenberg), Westelijke-, Midden- en Oostelijke Slagen (Gramsbergen), Achthoeven-, Berger-, Bisschops., Bullinger-, Munniken-, Wester-, Westermiddenwoldinger-, Zuideindiger Slag (Staphorst), Heerenslagen (Steenwijk), Tusschen Anen en Slagen, Broekslagersdijk, Geldersche Slagen, Woldslagen (Steenwijkerwold).

In Noord-Holland komt voor: Het Grootslag, naam van een polder onder Hoogkarspel, Kalslagen gem. Uithoorn.

In Zuid-Holland: Slachpolder gem. Leiderdorp.

De Doorslag, gehucht bij Jutfaas, ontstaan bij eene sluis, gelegd in de vaart van den Hollandschen IJsel naar den Vaartschen Rijn.

Overslag in Zeeuwsch Vlaanderen, Moerslag in Limburg en Winterslag in Belgisch Limburg zijn reeds door den Heer van der Baan genoemd. Minder bekend zal het zijn, dat er ook in Noord-Amerika een Overslagh bestaat, door onze voorvaderen aldaar overgeplant. Deze naam is gegeven aan eene zandbank midden in de bedding van de Hudsonrivier beneden Albany. Wij lezen in eene verhandeling van Joël Munsell, gehouden in 1875 te Mull's Fishery, een vischkweekerij ongeveer 10 mijlen beneden de stad Albany gelegen, dat toen Henry Hudson op 19 Sept. 1609 daar ter plaatse moest ankeren, hij, in de hoop van hooger op een kanaal te zullen vinden, eene boot tot onderzoek vooruitzond. Het gevolg was, dat hij met zijn schip zich niet verder waagde. Sedert, zegt Munsel, heeft die Overslagh steeds eenen slechten naam gehouden en nooit zijne pogingen gestaakt om zijn hoofd boven water te krijgen tot stremming van de scheepvaart."

Daarentegen is slacht van 't vrouwelijk geslacht, en eveneens van den wortel van slahan gevormd met het suffix ti. Het beteekent ten eerste het slaan, ten tweede bevestiging van iets, ten derde paalwerk ter bescherming. Deze beteekenis is uit de vorige voortgekomen, bijv. Westf. Urk, III 1051: molendini litus obstruere... in structura huiusmodi quae slacht vulgariter nuncupatur. Ten vierde beteekent het ongeveer de werf. Bremer Stat. 48 ano 1303: neman scal leggen holt uppe dhe slacht unde uppe den werf. Ook te Kassel wordt eene laagte langs de Fulda, waar de schepen aan leggen om hout en steenen uit te laden, die Schlacht geheeten. Obermüller, Duitsch-kelt. Wlb.

Op eene plaats, in de Oldenb. Chronikensammlung, p. 12, wordt gevonden: Overal zullen tegen het water Stacketen oder slachten gemacht werden." Slachte is dus het paalwerk, de waterkeering en, daar waterkeering dient tot verwering tegen het water, hieraan dus eenen anderen loop geeft, wordt het woord vervolgens ook voor waterleiding gebruikt, nl.de keering en het beschot waarbinnen het water loopt, eene benaming ook thans nog in gebruik. Bovendien vloeit hieruit de beteekenis voort

van sluis.

Hiermede zijn niet in strijd de plaatsen uit de oude brieven door Driessen aangehaald (Mon. Gron. I bl. 245), waar gesproken wordt van illud slachte sive Damme", waar Driessen deze uitlegging aan bijvoegt: ,,Men versta door beide deze woorden, die ook in den bovengemelden brief van 1285 voorkomen, eene sluis, waardoor het water konde worden opgeschut of uitgelaten. Zie du Cange en Kyliaen op de woorden Damme en Dam. Slachte wordt in het vervolg van den tegenwoordigen brief (van 1364) door aqueductus vertaald en Kyliaen verstaat ook door Slach-poorte cataracta, pensiles clathri."

Het schijnt echter, zoo vervolgt hij, dat men ook somtijds door slachte meer algemeen eenen dijk of waterkeering verstaan heeft althans droeg een gedeelte van eenen dijk in het Westerkwartier den naam van Nije Slachte; zie de brieven van 1457 en 1474 aangehaald in het Register van den Heer de Sitter bl. 83-96."

Op bl. 246 vinden we: Item pronunciamus. ... quod locus ad faciendum slachte sive aqueductum, Mude vulgariter nuncupatum, erit infra (= intra) Hersinghe et locum dictum Mude, ubi nobis videbitur expedire." Ook op bl. 250 verstaat Driessen dit van een dam of schutsluis in het kanaal de Groeve tot opschutting van het water uit de Hunse afstroomend." De Slachtedijk is dus de dijk, die als waterkeering dient. Maarslacht is waterkeering tegen de zee of tegen een waterplas. Slochteren komt het eerst voor onder den vorm Slochtoron in een geschrift van den jare 1291, v. d. Berg, Midd. N. Geogr. bl. 131. Het woord slochter wordt door Kiliaen opgegeven als te zijn een oud-Friesch woord met de beteekenis fossa.

Geheel onzeker is nog de verwantschap van deze woorden met:

Het Sloe, naam van het water tusschen Zuid-Beveland en Walcheren. In Dordrecht en Noord-Brabant spreekt men van sloewater d. i. slootwater. Het Slaak, ook het Slaak van Meerlo geheeten of het water tusschen Philipsland en Noord-Brabant, thans gedempt. Sloe noch Slaak schijnt als eigennaamwoord in de oude documenten voor te komen. Op de kaart

van Blaeu in zijnen Atlas ongev. van 1660 vinden we 't Slaek van Maerloo. Doch als gemeen zelfstandig naamwoord wordt slaak ook thans nog in Rotterdam en wellicht ook elders gebezigd in de beteekenis van wetering, vliet enz. Zoo ontleent de Slaakkade in het oostelijk gedeelte van Rotterdam, die, ingevolge de gewone eigenaardige volksetymologie veelal Sla-kade genoemd en geschreven wordt, haren naam aan de wetering, afwatering, waterlozing of slaak, waar langs zij gelegen is.

De familienaam Slaakweg, die gevonden wordt in het naamregister der bewoners van Rotterdam, dankt ongetwijfeld aan dat woord zijnen oorsprong.

RED.

Veghel. In Peelland, een der vier kwartieren van de voormalige Meijerij van den Bosch.

In de akte waarbij hertog Jan van Brabant, Donderdag voor S. Petersbanden 1310, de heidegronden ten gebruike aan de bewoners afstaat, wordt deze plaats genoemd : Vechele.

In een privilegie van hertogin Joanna, van 20 November 1379, waarbij zij het recht erlangt om gezworenen aan te stellen, die deze heidegronden zullen beheeren, en keuren en breuken zetten: Vechel.

Vechel ook in den rentelegger des Kapittels van de Bossche St. Janskerk, in 1506.

De pootkaart van 5 April 1629 noemt haar Vecchel.

Vechel schrijven de schepenen en regeerders in een verzoekschrift den 23 April 1648, aan den Raad van State.

In eene resolutie der Staten-Generaal van 29 Januari 1779 wordt zij Vecchel genoemd, en

Veghel in een rekwest van Schepenen, Borgemeesters, twaalfmannen, H. Geest- en Kerkmeesters aan de Staten-Generaal, van 16 Januarij 1787. Eene lijst der kerken in het bisdom Luik, noemt in 1520 deze plaats Vexel, eene afwijking die aan de onbekendheid van den opsteller (blijkbaar een Waal) met onze taal, is toe te schrijven; in eene soortgelijke lijst van 1558, wordt zij Vechel genoemd.

De klemtoon wordt bij de uitspraak op de éérste lettergreep gelegd. De familienamen van Vechel, van Veghel, van Veggel, van Vegchel, van Veggelen zijn van deze plaats afgeleid.

Schijndel. In het kwartier Peelland der voormalige Meijerij van den Bosch.

« VorigeDoorgaan »