Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

the

mededeel. v. d. maatsch. d. Ned. Letterk. te Leiden 1869, uitvoerig gehandeld. Onder meer wordt daarover het volgende medegedeeld, bl. 47 en volgende:

"

De oudste vorm van den naam moet Leitha geweest zijn. Leithon, Leithen, Leiden is daarvan de derde naamval. Het is bekend dat plaatsnamen veelal den vorm van den derden naamval vertoonen, ten gevolge van de voorzetsels te, in en ran, waarvan zij meestal vergezeld gaan en die dien naanival vereischten. Zoo b.v. Groningen, Harlingen, eertijds Groeninge, Harlinge; zoo Bloemendaal, Rozendaal, Venendaal, van (te) Bloemendale enz. verbogen naamval van het oorspronkelijke Bloemendal; zoo Rijssel, lat. Insula, fr. l'Isle, later Lille geschreven, bij ons voorheen ter IJsel, sedert verkeerd afgedeeld en in te Rijsel veranderd, enz."

Leitha nu is eene blijkbare afleiding van het werkwoord, dat gothisch leithen luidde, angels. lithan, en gaan, voorbijgaan, ook varen beteekende, in 't Middelnederl. liden, waarvan nog ons geleden (voorbijgegaan, gepasseerd), overlijden (heengaan, sterven, fr. trépasser) en leiden als bedr. werkw. d. i. doen gaan, voeren. Leitha, oudhoogd. leita, leiti, stond in beteekenis met lat. ductus gelijk. Het oudhoogd. kende o. a. inleita, inleiding, uzleiti, uitvaart, wazarleiti, waterleiding, heimleite, het huiswaarts geleiden (eener bruid) d. i. de bruiloft, enz. (Graff, Althochd. Sprachschatz 2, 187). Leitha, leide was dus zooveel als (water)leiding, vaart, kanaal, in dezelfde toepassing als angels. ladu, dat geheel aan ons leide beantwoordt en werkelijk in den zin van kanaal gebruikt wordt (Ettmüller 190.) Leide was dus de natuurlijke benaming van een water, eene vaart. Men kent verschillende wateren, die met dien naam Leede of Lee worden aangeduid."

Nog heden ten dage draagt het water, dat den noordersingel van Leiden verlaat en tot het Kagermeer doorloopt, onder Warmond den naam van Warmonder Lee. Deze sprank van den Rijn viel oudtijds (ao 1063 -1156) bij het dorp Liethemuthon of Leithemude, thans Leimuiden, in het Leidsche meer. (Zie ook Pleyte bl. 3, Fruyn, Gids 1873 en P. J. Blok, 2, 123.) Evenals Leimuiden hebben ook de dorpen Leidschendam en Leiderdorp niet aan de stad Leiden, maar aan datzelfde stroompje hunnen naam te danken.

In vele streken van ons land maar vooral in Noord-Brabant (en in het noorder gedeelte van België) zijn verscheidene stroompjes, die den naam voeren van Leye, Leie, Ley of Lee en Leede. Het gehucht de Leie ten noorden van Leeuwarden dankt ook zijnen naam aan een voormalig stroompje zoo geheeten.

Indien de vorm Leythem, die boven onder ao 993 vermeld is geworden,

vertrouwen verdient, dan zoude dit, volgens prof. Kern, een meervoudvorm zijn in den derden naamval en doen vermoeden, dat de plaats aan eene vereeniging van kanalen gevormd was.

De spelling Leijden met eij is ten allen tijde, zegt prof. de Vries t. a. p. bl. 43, eene wanspelling geweest.

Personennamen, van dien naam afgeleid, zijn J. de Leydis, van Leyden, van Leiden, enz.

Amsterdam.

I. DORNSEIFFEN.

Overijsselsche plaatsnamen.

Hoezeer ik het denkbeeld van het Genootschap toejuich, toch acht ik het noodig tot omzigtigheid aan te sporen bij het gebruiken van lijsten als de onderstaande. Vooreerst toch bevatten zij goede en slechte vormen door elkander, welke slechts een taalkenner waarvoor zich de ondergeteekende in geenendeele uitgeeft schiften kan. In de tweede plaats zal de waarde van eene schrijfwijze zeer afhangen van den persoon, die ze gebruikte. Is het een buitenlander, dan is het zoo vreemd niet, dat hij het woord radbraakt; maar ook bij de inlandsche schrijvers hangt de juiste spelling vaak af van de vraag, of zij plaatselijke bekendheid hadden. Zoo zijn b. v. de 16e-eeuwsche leenregisters alles behalve betrouwbaar wat de spelling der namen betreft. Bij deze bezwaren komt nog een niet minder belangrijk, n.l. bij oorkonden, welke men slechts uit gedrukte werken raadplegen kan, doet zich de vraag niet zelden voor, of de uitgever wel juist gelezen heeft? Is er goed geschreven en juist gelezen, dan is men een goed eind op weg; in den regel zullen toch de in tijdrekenkundige orde geplaatste vormen de geleidelijke taalkundige ontwikkeling van een naam aan de hand geven. Doch niet altijd is dit het geval en het ontstaan van een nieuwen vorm sluit niet het verdwijnen van een:

ouderen in.

Ik heb mij onthouden van elke poging, om de beteekenis der namen aan te geven. Slechts waar ik mij op een eenigzins betrouwbaren zegsman beroepen kon, heb ik dien laten spreken.

Ten einde niet genoodzaakt te zijn, telkens opnieuw naar namen met gelijken uitgang te verwijzen, deel ik hier de volgende mede:

Uitgang cate, coten.

Callencote, Kathen of Cothen, Colmschate, Vecaten, Vliercote en in

eene menigte namen van erven (Bornecate, Dankate, Duvelscoete, Goorkate, enz.) en geslachtsnamen. (ten Cate, v. Eenschoten of Eijnscaten.)

Uitgang doorn.

Collendoorn, Hellendoorn, Sekdoorn.

Uitgang ede, et.

Asschet, Benthede, Benthet, Enschede, Eschede, Egede.

Uitgang goor, goer.

Avergoor, Goor, Gebbengore, het Goor, het onselige Goor, het Goorhuis, het Goorkate, Wormgoer.

Uitgang haer, hare, her, here. (vgl. heri beneden).

Balderhaar, de Bruine haar, Groen haer, de Hare, Loninchere (Lonneker), Loshaer (Losser), Manhaer (Mander), Nuthaer (Notter), Schalkhaar, de Vossehaar, Kievitshaar.

Uitgang ham.

Blankenham, den Ham, IJsselham.

Uitgang heim, hem, heen.

Bergentheim, Breklinchem, Daluesem (Dalfsen), Denichem, Diepenheim, Herdinchem, Holtheem, Mernhem (Marle), Othmershem (Ootmarsum), Ouenhem, Rechem, Rothem, Wilshem, Windesheim, Yttershem, Zuithem.

Uitgang heri (vgl. hare, enz. boven).

Lonincheri, Manheri, Lutheri.

Uitgang holt, holte.

Dalmsholte, Haersolte, Oosterholt, Westenholte, Westerholt.

Uitgang horst.

Berghorst, Bukhorst, Grafhorst, Katenhorst, Mekkelhorst, Punthorst, Staphorst, IJhorst, Werkhorst.

Uitgang husen, huizen.

Broekhuizen, Holthuizen, Rutenhuizen.

Uitgang kamp.

Brixkamp, Bögelskamp, Denekamp, Breklenkamp

Uitgang laer, lare, ler.

Boedelaar Baalder), Echteler(?) en de erven Dasselaer, het Laar, het Relaar, Ruwelaar, Stoevelaar, enz.

Uitgang lo, loe, le of l.

Deze komt zoo menigvuldig in Overijssel voor, dat eene opnoeming overbodig wordt. De lijst zoude meer dan 50 namen bevatten.

Uitgang man, men, mond.

Bathmen, Berkman, Bestman, Fortmond, Giethmen, Hartman, Rotman (Reutem), Wijthmen.

Uitgang muiden.

Cellemuiden, Genemuiden, IJsselmuiden.

Uitgang on.

Elsnon (Elzen), Heltnon (Elten) (*), Heltion (Hilten), Riatnon of Rithinon (Reuthem), Thrinon (Drijne).

Uitgang rode, raden, ra.

Roden (Rhaan), Sittenrade (Sittra), Westerode, Wickrad (bij Zwolle).

Uitgang re.

Dolre (Dolder), Dure (Duur), Kunre (Cuinre), Manre (Mander).

Uitgang te, the, de.

Benthe, Dorrethe, Herfte, Irthe, Havelthe, Lenthe, Linderte, Lutte, Pleegste, Spoolde (Spoolt), Tilgede (Tellichte), Twenthe, Volte.

Uitgang tre.

Davintre, Elvetre, Entere (?)

Uitgang vorden, voorde.

Haddenvoorde, Hagenvoorde, Hengvorden, Wijnvoorde.

(*) Dumbar I. 464.

Uitgang zeel, zele.

Aldenzele (Oldenzaal), Scherpenzeel.

Natuurlijk is de volgende lijst niet volledig; men bedenke, dat het eene eerste proeve is.

Zwolle, Mei '83.

Mr. J. I. VAN DOORNINCK.

De Aa. Riviertje of gracht te Zwolle. In een charter van 1306 de A genoemd. (Overijss. archief II, 46).

Het geslacht van der Aa komt in de 14de eeuw reeds voor. (Ald. I, 72).

De Aa. Riviertje bij Almelo. In een charter van 1422 (Ov. Arch. II, 262) de A genoemd, in 1426 (Ald. III, 11) de Nije A en in 1457 (Ald. IV, 53) de Ae.

In 1422 komt Goossen op der A voor (Ald. II, 259).

De Friesche Aa. Riviertje bij Almelo. Heet in de 15de eeuw Vresen-A. (Ov. arch. IV, 588.)

Agelo. Buurschap onder Denekamp. Volgens Molhuijsen (De hof Elvetre of Monnikhof, in Versl. en Mededeel. v. d. Vereen. tot beoef. v. Overijss. regt en geschiedenis, II, 102) zoude in de elfde eeuw de naam Ailo geweest zijn. Waarschijnlijk berust dit op eene onjuiste lezing. In 1255 is de vorm reeds als tegenwoordig (Ald. bl. 105). In 1323 heeft Jung, Hist. Com. Benth., no. LXI Aglo; in 1408 trof ik Agele, in 1457 Ageloe aan (Ov. arch. II, 167; IV, 69). Agelo wordt verdeeld in Grooten Klein-Agelo: het laatste treft men aan onder den naam Luttiken Agele in 1408 en 1447 (Ov. arch. II, 167; III, 70).

Albergen. Buurschap onder Ootmarsum en ook naam van het klooster, dat zich daar vroeger bevond. Van de drie oudste vormen, die bij Molhuijsen voorkomen, Alberge omstr. 900 (11. bl. 100), Alfbergen elfde eeuw (bl. 102) en Afberge 1280 (ald. bl. 104) komen mij de beide laatstgenoemde vrij verdacht voor. Het zullen wel leesfouten zijn, evenals het een schrijffout is, dat in het Leenregister op het jaar 1531 te Talberch aangetroffen wordt. Het te" had weggelaten moeten worden. In het markeregt van Albergen komt ao 1548 de vorm Alberghe voor. De uitspraak is alsof het woord met een dubbele a begon en ik meen zelfs den vorm Aelberghen wel aangetroffen te hebben.

« VorigeDoorgaan »