Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

de vierde Minister van Binnenlandsche Zaken aan het bewind en evenzoo de vierde Minister van Oorlog 1). In die tusschenruimte heeft ook de belangstelling van het algemeen zeker wat al te veel tijd gehad om te bekoelen. Daarbij was het wetenschappelijk publiek bij het verschijnen dier lijsten in zijne verwachting teleurgesteld. Geen bewijzen hoe men tot die waarheden gekomen was, geen aangifte der bronnen, geen memorie van toelichting, zooals die door de heeren Bosscha en de Vries was gewenscht! Ook de arbeid der gemeentebesturen, hoe oppervlakkig en mager die moge geweest zijn, de inlichtingen van den heer Archivaris der provincie Groningen, de beoordeelingen der verschillende rapporteurs; zij zijn verdwenen in die dorre lijsten.

Wel is dit grootendeels veroorzaakt door het bijzondere doel dat men voor oogen had, om namelijk slechts eene eenvoudige lijst van verbeteringen te leveren, waarvan de invoering alsdan aan den Minister werd overgelaten. Maar door die kortheid schijnen die lijsten te dictatorisch, meer nog dan zij in werkelijkheid zijn. Het is in slechts betrekkelijk weinig gevallen dat de Gordiaansche knoop is moeten doorgehakt geworden.

Het kan voor ons thans ook nuttig zijn nog op enkele verzuimen de aandacht te vestigen. Zoo is verzuimd bij de vragen aan de gemeentebesturen ook speciaal te vragen naar de lokale uitspraak der plaatsnamen, welke bovenal het leidende beginsel bij de spelling moet blijven.

Evenzoo had men, bij de vraag om inlichtingen uit de archieven, ook in 't bijzonder de aandacht mogen vestigen op de schrijfwijze van oude kaarten: deze toch, vooral wanneer zij gedétailleerd en goed uitgevoerd zijn, hebben op het punt van spelling eene auctoriteit die niet te versmaden is.

Ook tegen de theorie der spelling, vooral die van s of z, kunnen gewichtige bedenkingen uitgebracht worden.

Prof. Brill meende namelijk dat aan de aandacht van meer dan een Rapporteur ontgaan was, dat de zachte s met eene z geschreven wordt. Dit is nogtans niet juist, want zelfs die zachte z blijft niet zacht meer, zoodra zij door een harden consonant wordt voorafgegaan of gevolgd. De toevallige buurschap van een harden of zachten klank doet ze tot een harden of zachten consonant worden. In »Te Zeist" hoort men duidelijk

1) Ministers van Binnenlandsche Zaken: Van Rappard tot 12 Maart 1858; Van Tets tot 21 Februari 1860; Van Heemstra tot 1 Februari 1862; Thorbecke tot 10 Februari 1866. Ministers van Oorlog: Forstner tot 1 Januari 1858; Van Meurs tot 1 September 1859; De Casembroot tot 1 Februari 1862; Blanken tot 31 Mei 1866.

een z. Maar plaatst men er een harde t voor, bijv. in 't Zeisterbosch enz., dan verneemt het oor duidelijk een scherpe s. Tusschen de z en de s van pluk ze en pluksel is voor 't gehoor in 't geheel geen onderscheid merkbaar; de nabijheid van de harde k maakt ook de z hard.

Gaat er echter eene der liquidae 1 m n r vooraf, dan laat die sisklank zich in sommige gevallen hard, in sommige gevallen zacht waarnemen. Ziehier eenige plaatsnamen uit die lijst zelve, tot voorbeeld van dit verschijnsel. De lokale dialektische uitspraak, die gewoonlijk conform is met de afleiding, is hier waarschijnlijk de beste baak in zee:

Deurzen, Gilze, Hulzel (N.-Br.), Hubzelen, Hulsen, Hunsel, Merselo, Oensel, Terwinselen (Limburg).

Buurmalsen, Geldermalsen, Gorsel, Harseler, Heelsum, Herveld (met de (ph), f en v heeft 't zelfde plaats) Hoenza-Driel, Horsen, Hupsel, Tonsel, Varsel, Varseveld, Winsen, Zutfen (Gelderland).

Beerze, Buurse, Heemze, Heemzerveen, Hulzen, Ittersum, Lemzeloo, Oldenzaal, Ossenzijl, Ootmarsum, Varsen, Weerselo (Overijsel).

Leusden, Loosdrecht, Loosduinen (in welke de s geheel als eene zachte z klinkt, door de nabuurschap der volgende zachte d) Maarsen, (Utrecht). Tsijnserburen, Marsum, Terzool, Idsega, (Friesland).

Barsingerhorn, Hilversum, Ursem, Velzen (N.-Holland).

Elzingen, (Zeeland).

Blokzijl, (Groningen).

Van hier ook het verschijnsel dat de volksschrijfwijze in de meeste dezer namen, waar de sisklank hard moest luiden, twee ss plaatst bijv. Maarssen, Meerssen, iets wat derhalve volstrekt zoo scherp niet is af te keuren, misschien beter ware die te volgen. De wet dat waar achter de r eene s komt, die s zacht uitgesproken moet worden, wordt ook opgevolgd bij het Latijn spreken, consul insit persarum vulsit Ramses enz.

Dat men dezen regel heeft meenen te moeten stellen is jammer, want niet alleen is hij niet geheel juist, maar hij druischt ook in tegen de gewoonte van de naburige Europeesche talen, en van onze O. I. Bezittingen, zoodat onze schrijftaal als 't ware geïsoleerd wordt en wij verlegen staan bij de menigte geleende woorden. Vlak aan onze grenzen zijn Wesel, die Mosel, Preussen, enz.

Daardoor vervalt het gewicht dat prof. Brill en met hem ook prof. de Vries aan het groote verschil tusschen die beide letters hechtten, en wordt dus de geheele daarop gebaseerde regel onwaar en van onwaarde.

Dat die lijst van 1864, zooals die daar thans voor ons ligt, in 1880 niet meer geheel bruikbaar is, behoeft geen lang betoog.

Eene andere vraag is: zoude die lijst, indien ze bijgewerkt werd volgens de tegenwoordige spelling en met de noodige wijzigingen, waarvan wij er eenige boven aangaven, thans nog bruikbaar zijn?

Op deze vraag kan wél bevestigend geantwoord worden. In die lijsten is ontegenzeggelijk zeer veel bruikbaars en zij zullen voor iederen volgenden arbeid een kostbare legger blijven. Doch het is ook niet te ontveinzen dat de arbeid, die nog verricht zal moeten worden, niet gering is en bekwame handen vereischt.

Wij hebben dus nu nog twee vragen te beantwoorden: Hoe, in welken geest zal die arbeid moeten zijn? en ten tweede: Wie zal dien arbeid verrichten?

Wij verkeeren in een ander geval, als de Akademie. Deze toch mocht zich bevoegd rekenen tot het geven van een advies, hoe de schrijfwijze in te richten. Doch het Aardrijkskundig genootschap bezit in zake van linguistiek of geschiedenis, de twee faktoren bij die bewerking, geene auctoriteit. Reeds daarom zoude het Genootschap zich dus niet op gelijke wijze als de Akademie tot de Regeering kunnen wenden. Maar er zijn nog andere redenen, die het zelfs afraden om zich met een dergelijk voorstel te wenden tot de Regeering.

De Regeering, althans eene Nederlandsche, is nooit de eerste geweest om eene andere, afwijkende spelling in te voeren en zij kon en kan ook nooit de eerste zijn.

Vooreerst is de Regeering aan te veel afwisseling onderhevig. Eer de Akademie de voorbereidende werkzaamheden had gedaan, was er een ander Ministerie aan de regeering en het is onzeker of het volgende, of het vierde, wel geneigdheid had om die lijsten aan te bevelen. Daarenboven is de Regeering een te zwaar, te veel samengesteld lichaam, dan dat het zich vlug of op eens in eene andere houding kan verplaatsen. Men heeft dit gezien vroeger en nog onlangs met de nieuwe spelling van de Vries & te Winkel. Eerst nadat deze door duizenden in den lande met vreugde begroet en met gretigheid aangenomen was, is zij na jaren, op één of twee departementen in den Haag aanbevolen.

De weg die dus thans zal moeten begaan worden, zal een andere moeten zijn, willen wij ons doel bereiken. Men zal zich tot het algemeen, het publiek, het volk moeten wenden. En dat is taai, gehecht aan eene eenmaal opgevatte meening. Daar moeten onkunde, oude sleur, gemakzucht en onverschilligheid bestreden en overwonnen worden. Dat volk, en nog wel de besten uit dat volk, moeten overtuigd worden door de gezonde redenen, die voor de betere schrijfwijzen gegeven kunnen worden, het

moet als door overreding overstelpt worden door de volledige opgave van geloofwaardige bronnen. Zelfs de schijn van auctoriteits geloof moet worden uitgesloten. Gelukt dat niet, dan blijft het volk bij zijn oude gemakkelijke slaperigheid. Gelukt dat wel, dan volgt de Regeering van zelf; een belangstellend Minister maakt het tot de officieele schrijfwijze.

Vooral moet de klip vermeden worden van niet te veel of te dadelijk te willen. Men kan zelfs in sommige gevallen aan de besturen of aan hen die de aardrijkskundige namen moeten schrijven, eenige vrijheid laten, ze laten kiezen tusschen twee schrijfwijzen, waarvan de eene aangeboden, maar de andere sterk aanbevolen wordt. Geeft men die vrijheid niet, dan zal men zien wat men thans ziet gebeuren: men neemt de vrijheid. Wie zal dien arbeid verrichten?

De eerste blik is natuurlijk weder op de Afdeeling Letterkunde van de Kon. Akademie van Wetensch. gericht, die reeds vroeger zoodanigen arbeid leverde. In geval nogtans de Akademie qua talis zich niet weder tot dien arbeid wilde aangorden, zouden dan die leden persoonlijk weigeren tot hetzelfde doel mede te werken of bij te dragen, waarvoor zij vroeger zooveel moeite over hadden?

Want indien wij den arbeid die verricht moet worden goed nagaan, is die niet van een persoon.

dan

Immers wat wordt verlangd? In korte woorden dit: Het zoo mogelijk overtuigende, slagende bewijs, uit afleiding en beteekenis, hoe iedere aardrijkskundige naam tot den huidigen vorm is gekomen. Kan dit zonder veel gissingen aangetoond worden, dan zal daaruit van zelf blijken of die vorm foutief is en welke spelling tegenwoordig de voorkeur verdient.

Een weinig meer omschreven zoude derhalve het antwoord op die vraag ongeveer deze hoofdpunten omvatten:

Naam, ligging en plaatsaanwijzing.

Beteekenis uit de zekere, vermoedelijke of geloofwaardige etymologie af te leiden. Vergelijking met andere verwante of gelijkluidende woorden. Analogiën. Oudste vorm van het woord, waar, in welke oude betrouwbare charters, documenten, kaarten of boeken te vinden. Welke daarmede verwante personennamen gevonden worden. Geleidelijke overgangen tot den huidigen vorm. Welke bewijzen voor de uitspraak uit de verschillende vormen te putten zijn. En omgekeerd.

Welke afleidingen of welke vormen niet zijn aan te bevelen.

Dit alles in beknopte woorden en met opgave alleen van de voornaamste of meest oorspronkelijke of van de volledigste bronnen.

Eindelijk onderteekening van den bewerker. Als voorbeeld voor dien ar

beid zoude aanbevolen kunnen worden het zoo uitstekende werk van Egli, Nomina Geographica.

De zeer gewenschte behandeling van een aantal plaatsnamen te zamen, die zich door uitgang of anderzins onder ééne rubriek laten brengen, en den arbeid grootelijks zullen bekorten en vereenvoudigen, zal natuurlijk eene andere rangschikking medebrengen, bijv. heim, hem, hum, um, ee, ie, ingen, lingen, lo, made, ooi, rade, raai, rode, rooi, voorde, waard, woerd, woud enz., die soms bijna tot onkenbaarheid zijn afgeslepen.

Fene zoodanige vergelijkende behandeling kan nog tot verrassende ontdekkingen van allerlei aard leiden, ook zelfs al oefent die soms weinig of geen direkten invloed uit op de spelling.

Wat de uitvoering betreft, hiertoe wenschen wij aan te bevelen het plan en de gedachten daarover van onzen grooten landgenoot Mr. I. da Costa, die bij zijn voorstel in het Utrechtsch Genootschap in 1846 het volgende plan van bewerking aanbeval, dat wij, mutatis mutandis, tot het onze maken:

>>Men stelt zich veelal bij de uitgave van een woordenboek (zoo zeide hij) de alphabetische rangschikking als volstrekt vereischte voor. Er bestaat geene gegronde reden, waarom wij in dezen arbeid met geheel de letter A behoeven gereed te zijn, om te durven beginnen aan hetgeen onder de letter B behoort, of dat W, Y en Z verplicht zouden zijn te wachten, totdat eerst het gantsche heirleger onder de in orde voorafgaande hoofden van het alphabet voor den belangstellenden lezer of onderzoeker hebbe gedefileerd.

>>Dat men veeleer met zorg en nauwkeurigheid, maar tevens met alle vrijheid ten aanzien van tijd en orde, bijdragen vergadere, opstellen bijeenbrenge, en, zoodra dan een maar eenigszins voegelijk getal artikelen daaruit verkregen is, den aldus voorhanden, zij het ook nog niet zoo zeer grooten voorraad, door den druk gemeen make. De alphabetische opgave om tot wegwijzer te dienen, kan dan telkens achter de geleverde afdeeling en, ten slotte, achter het geheel voltooide werk in hare meerdere volledigheid volgen.

»Vereenigde en wel verdeelde arbeid kan voorts alleen de zaak uitvoerlijk maken. Het Genootschap stelle zich aan het hoofd ....

>>De verzameling der bijdragen, de beraming en bezorging der successieve uitgave, het geheel beleid, in een woord, der mededeeling aan het Algemeen, verblijve voorts aan de Directie von het Genootschap en aạn de voor deze zaak te benoemen Commissie."

De voordeelen van zulk een steeds voortschrijdend werk, zoowel voor

« VorigeDoorgaan »