Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Op dit algemeene voorschrift echter moesten eenige noodzakelijke beperkingen gesteld worden, voor enkele gevallen in welke zij oordeelden dat meerdere vrijheid moest gelaten worden. Zooals:

1o. Wanneer eene hiervan afwijkende spelling als geijkt was door een algemeen erkend gebruik, bepaaldelijk in de namen waarin de ph of de x wordt aangetroffen, dus Alphen, Zutphen, Philipsland, Axel, Eexta, Rixtel, Saaxum, Texel enz.

2o. Wanneer een naam voor goed eenen vorm had aangenomen naar de uitspraak van het plaatselijk dialekt, die met het algemeen Nederlandsch letterstelsel niet overeenkwam, bijv. Wymbritseradeel, Nijeholtpa, Oldenzaal, Bellingwolde, Dreischor enz. Evenzoo keurden zij af om in de verschillende vormen van eenen zelfden uitgang, bijv. rade en raai, rode en rooi, de gelijkheid te willen herstellen met miskenning van het verschil der historische ontwikkeling.

3° wilden zij dat van de gewone spelregelen werd afgeweken, daar waar die noodeloos de sporen der etymologie zouden uitwisschen en daardoor schadelijk werken voor het recht verstaan van den naam, bijv. Nymegen en andere.

Men besloot verder, op voorstel der Commissie: aan de Regeering het verzoek te richten, om, door tusschenkomst van 's Konings Commissarissen in de Provinciën, aan de plaatselijke Besturen de navolgende vragen te richten:

1o. Hoe de naam der gemeente en der daarbij behoorende dorpen en gehuchten doorgaans geschreven werd? Welke spellingen daarnevens in zwang waren?

2o. Wat uit de gemeentelijke archieven of van elders bekend was omtrent den oudsten en oorspronkelijken vorm, waarin de naam in de geschiedenis voorkwam?

3o. Wat wellicht bekend was omtrent den oorsprong of de beteekenis van dien naam?

Nadat hierop de antwoorden waren ingekomen, werd door de heeren Bosscha en de Vries een voorloopig plan van bearbeiding der aangebrachte bouwstoffen voorgesteld.

Voorts wenschten zij, dat de wetenschappelijke berichten van gemeentebesturen en Archivarissen niet in portefeuille mochten blijven sluimeren, maar algemeen bekend mochten gemaakt worden.

Zij stelden voor, dien arbeid aan een enkel bekwaam man toe te vertrouwen, die daarbij de medewerking of den raad van anderen konde inroepen.

Eindelijk stelden zij als hoofdvoorwaarde, dat de Akademie van de Regeering de bepaalde toezegging bekomen zoude, dat, zoodra de arbeid tot haar volkomen genoegen zoude zijn tot stand gebracht, deze door openbaar gezag in alle staatsstukken zoude ingevoerd worden.

Uit de discussiën, bij de behandeling van dat rapport in de daarop volgende vergaderingen, gehouden, willen wij een paar punten vermelden, die ons voor ons tegenwoordig doel eenigszins belangrijk voorkomen. Zoo maakte de heer de Wal opmerkzaam op hetgeen toen onlangs door den heer Hermans, den ijverigen Secretaris van het Noord Brabantsche Genootschap, geleverd was, en vooral ook op hetgeen reeds eenige jaren (1845–50) geleden door het Utrechtsch Genootschap op voorstel van Mr. I. da Costa ontworpen en op getouw gezet was, namelijk de samenstelling van een Etymologisch, Antiquarisch Geographisch Woordenboek van de gezamenlijke provinciën, steden, dorpen, plaatsen, rivieren, meeren enz. (Dit grootsche plan is niet tot eene uitvoering gekomen. Het was te veel omvattend en werd dat nog meer door de latere amendementen op dat plan).

De heer L. P. C. van den Bergh meende het besluit der commissie te moeten afkeuren. De spelling, zoo zeide hij, moest niemand voorgeschreven worden, allerminst door de Akademie, welke daardoor geheel hare roeping zoude miskennen en de Hooge regeering op hetzelfde dwaalspoor terugvoeren, als vroeger door het Bataafsch gemeenebest was bewandeld geworden, dat door zijne taalregeling van 1805 de wetenschap der taal gedurende meer dan een kwart eeuw had doen stilstaan.

De heer Sloet van de Beele drong er op aan, dat bij de behandeling niet alleen de taalkunde, maar ook en vooral de kennis der natuurlijke gesteltenis van den bodem en de geschiedenis daarin hare stem mochten hebben. Hij helderde dit met een paar voorbeelden op.

In de volgende vergadering (van 10 Jan. 1859) werd, op voorstel van den heer Bakhuizen van den Brink, besloten de elf voorhanden portefeuilles met bouwstoffen van den te ondernemen arbeid onder de leden der Afdeeling te verdeelen en daaromtrent een voorloopig onderzoek te doen, of de verzameling voldoende was, om daarop verder voort te bouwen. In eenige der hierop volgende vergaderingen werden dan ook de rapporten hierover uitgebracht:

door den heer Delprat over Zuid-Holland en Zeeland;

[ocr errors]
[ocr errors]

>> G. de Vries Azn. over Noord-Holland;

L. P. C. v. d. Bergh over Noord-Brabant en Limburg;
Nyhoff over Gelderland;

Dirks over Friesland;

door den heer Bakhuizen v. d. Brink over Utrecht;

Jonckbloet over Groningen;

[ocr errors][merged small][ocr errors][merged small]

De slotsom van deze beoordeelingen was, dat het gehalte dier bijdragen in 't algemeen verre beneden de daarvan gekoesterde verwachting was. De heer Joncbloet stelde voor die over de provincie Groningen aan den heer Mr. H. O. Feith Archivaris dier provincie te zenden ter bekoming van meerdere inlichtingen. Of dit ook nog met de portefeuilles van andere provinciën geschied is, lezen wij niet in de gedrukte notulen ').

In eene daarop gevolgde bijeenkomst der heeren Rapporteurs werd een gemeenschappelijk eindverslag gemaakt en werd goed gevonden, om:

aan de Regeering eene lijst toe te zenden van die plaatsnamen, omtrent welker schrijfwijze verschil bestaat, om als leiddraad bij het officieele gebruik niet als dwingend voorschrift voor het algemeen te worden aangenomen. Enkele namen waren moeilijk voor eene onherroepelijke beslissing vatbaar; doch dit behoefde ook niet. De wetenschap bleef vrij om in het oordeel der Afdeeling wijziging te brengen. Daarbij zoude een advies omtrent de schrijfwijze van iedere plaats worden opgenomen; voorts eene aanwijzing van de afwijkende schrijfwijzen, en in de laatste kolom eene beknopte opgaaf wegens de reden der beslissing.

Eene lijst met de namen der rivieren, wateren en waterschappen zoude voor 't oogenblik nog kunnen blijven rusten.

Daar het echter bij het in orde brengen dezer lijsten gebleken was, dat er onderscheiden plaatsnamen waren, omtrent welker schrijfwijze geene stellige beslissing konde worden genomen, dan op wetenschappelijke taalgronden, werden zij, op voorstel der Commissie, in handen gesteld van Prof. Brill, die zich bereid verklaarde de herziening van het geheele werk der rapporteurs en de vereffening van de soms ongelijkmatige toepassing der regels op zich te nemen.

In de vergadering van 17 September 1860 deelde de heer Brill mede, dat hij de lijsten onderzocht had en op de zich daarbij voordoende vragen een genoegzaam bevredigend antwoord had trachten te vinden. Voor de twijfelachtige gevallen wenschte hij de Rapporteurs nogmaals te raadplegen. Evenmin als zijne voorgangers koesterde hij eenigerlei twijfel of de gewone regelen der woordspelling ook op de plaatsnamen moesten toegepast

1) Deze bovenvermelde portefeuilles berusten thans in de bibliotheek van de Kon. Academie v. Wetenschappen.

worden. Belangrijk is vooral dit wat bij daarbij voegde, dat »waar in de plaatsnamen eene afwijking van de gebruikelijke spelling ontmoet wordt, deze niet het gevolg is der oorspronkelijke schrijfwijze, maar dat die schrijfwijze is uit betrekkelijk laten tijd, op 't hoogst uit den tijd der graven uit het Beiersche huis (1345-1369) óf dat zij te danken is aan eene willekeurige toepassing eener opgekomen manier van schrijven.”

»Zouden wij (zoo ging hij voort) minder vrijheid hebben om ze thans op nieuw te onderwerpen aan eene wijziging van spelling, die ze in vele gevallen nader tot hunnen oorspronkelijken vorm zal terugbrengen? Het ulgemeen dat ze uitspreekt en ze schrijft, kan zich alleen onderwerpen aan eene algemeene wet en de soms willekeurige bepaling van een gemeentebestuur kan geene algemeene wet wezen. Zulk eene wet kan slechts komen van het Rijksbestuur, voorgelicht door den raad van bevoegden." Was alzoo het recht, om die afwijkingen van de gewone spelregelen op te heffen, genoegzaam bewezen, dan volgde daaruit dadelijk, dat:

de h van th, ph, ch en rh in een tal van plaatsnamen, waar die door niets gerechtvaardigd wordt, moest verdwijnen. In enkele namen konde de heer Brill geene beslissing nemen en moest het plaatselijk gebruik beslissen of die h gehoord werd of niet.

De x zoude gemakkelijk hare plaats ruimen voor ks (en gs!)

De c diende meestal te wijken voor k; de cqu voor kk; de ck slechts dan niet, als de plaatsnaam zijne afkomst had van een personennaam met ck.

De gt moest overal plaats maken voor cht.

Waar de s zacht gehoord werd moest de z geplaatst worden. Doch ook hier behoefde spreker nog inlichtingen omtrent plaatselijke uitspraak. In sommige andere gevallen zoude eene beslissing hoogst moeilijk zijn.

De harde s wilde spr. achter alle open vokalen en alle konzonanten niet verdubbeld hebben.

Na nog eenige twijfelachtige gevallen omtrent de konzonanten behandeld te hebben gaf de heer Brill zijne redenen op voor het gebruik der verschillende vokalen.

De a op het einde der lettergrepen werd natuurlijk niet verdubbeld. De schrijfwijze oi, vooral in Noord Brabantsche namen, werd oo.

De Friesche ea in Weakens en Peasens gaf meer moeite door onbekendheid met de ware uitspraak der woorden.

Toch zouden vele provincialismen of sporen van verouderde uitspraak niet geheel geweerd kunnen worden.

De schrijfwijze met een of twee e's of o's en andere dergelijke leverde ruime stof tot twijfel en gissingen.

Spreker toonde nu door een tal van voorbeelden aan, hoe het recht, om die afwijkingen van de gewone spelregelen op te heffen, moest toegepast worden. In deze toepassing ging echter de heer Brill eene schrede verder dan zijne voorgangers de heeren Bosscha en de Vries, die aan het plaatselijke gebruik en de afzonderlijke dialekten eenige meerdere speling hadden willen laten. Er moet evenwel bij gezegd worden, dat deze laatsten niet zoo tot in de détails waren afgedaald als de heer Brill.

Toch was ook deze gedwongen te erkennen, dat vele provincialismen of sporen van verouderde uitspraak niet geheel geweerd zouden kunnen worden. Vooral leerzaam waren zijn taalkundige en geschiedkundige beschouwingen over enkele uitgangen zooals loo, -kop, -schop, -koop, -up, -ep en -p, -es, -essche, -nis, -nisse, bilt enz.

Nogmaals werd hierna eene samenkomst gehouden der rapporteurs, in welke de betwiste punten nog eens behandeld werden, en in welke men het ten slotte eens werd, door aan wederzijde iets toe te geven. Vreemd intusschen is het om te lezen, dat bij deze gelegenheid door den heer Brill aan de overige heeren toegegeven werd, dat de woorden op -loo van meer dan eene lettergreep met ééne o zouden worden geschreven, terwijl wij in de latere, toch wel onder zijn toezicht uitgegeven definitieve lijsten, al die namen met twee o's geschreven vinden zonder uitzondering en zonder eenige redenen daarvoor op te geven.

In 1861 zag de lijst van Noord-Holland het licht; de lijsten der overige provincien, ten gevolge van vertraging door bijzondere omstandigheden, eerst October 1864, ingeleid door een kort voorbericht van den Secretaris der Afdeeling, waarin vermeld werd, »dat nu deze lijsten in eene afzonderlijke uitgave voor geringen prijs algemeen verkrijgbaar gesteld werden en de hoop uitgesproken werd, dat de pogingen, om de spelling der plaatsnamen niet aan willekeur prijs te geven, gunstig zouden worden opgenomen en het gewenschte gevolg zouden hebben." Of zij ook, zooals het oorspronkelijk plan was, speciaal aan den Minister gezonden zijn geworden en of de Minister daarop geantwoord heeft, hiervan is in de gedrukte notulen niets te vinden.

Waaraan is het nu toe te schrijven, dat het goede gewenschte doel, waaraan zooveel arbeid door zulke hoogstbekwame mannen besteed was, niet, of voor een zeer klein deel bereikt is geworden?

Zeker ook aan de al te lang uitgestelde uitgave. Sedert de eerste aanvraag van den Minister in 1857 was bij de beantwoording in 1864 reeds

« VorigeDoorgaan »