Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

in Oudfriesch wysingh, wiking, tensa, tinsa, denken, vgl. het Nieuwfriesche tins, gedachte, en andere, ging zij zelfs tot enkele s over; iets, dat ook in Nieuwfriesch »sjiis, sjerke" naast »tsjiis, tsjerke" aangetroffen wordt. Zoo kan dan ook *Lauweke in Lauwes overgaan.

En toch komen in de latere middeleeuwen vormen met ers voor. Het is echter de vraag of niet hier en daar eene r voor t gelezen is; Mr. v. d. Bergh noemde het Charterboek eene »slordige uitgaaf van teksten"; hiervan getuigt bijkans elke bladzijde.

Hoe dit zij, meermalen vindt men namen verkeerdelijk met zulk eene r verrijkt. Ternaerd voor Tonnaerd geeft daarvan duidelijk blijk, zooals reeds Joh. Winkler, Nom. Geogr. Neerl. I, p. 28 aantoonde. Zelfs onderstellen sommigen, waarschijnlijk te recht, dat hetzelfde geval zich voordoet bij Amersfoort, Nom. Geogr. Neerl. I. p. 7.

In ieder geval is de vorm met r strijdig èn met de etymologie èn met de tegenwoordige uitspraak, zoodat er m. i. voldoende reden is om voortaan. Lauwes te schrijven.

Anders verklaart von Richthofen den jongeren vorm:

>>Die Form >>Lauwers" ist aus Lauwer-see, d. i. die Seebucht des Laubach, gekürzt; in derselben Weise war im dreizehnten Jahrhundert der Name Heidin-zee gangbar für die Seebucht, in welche die Hede bei Sluys an der Grenze der Provinzen Flandern und Zeeland mündete" (von Richthofen, Unters. z. Fries. Rechtsgesch. II, 103). Hiermede moge al de s zijn verklaard, der blijft in het onzekere, daar Lauwer bovendien niet met Heidin (g. s.) te vergelijken is.

Een naamgenoot van de Friesche Woudbeek ligt in Henegouwen; van deze bericht de Vita S. Landelini op het jaar 653: »profectus est in pagum Hainau in locum super fluvium Sambram situm, qui ex nomine rivuli decurrentis in praefatum flumen vocatur Laubacus et ibi construxit monasterium" (i. e. het klooster Lobbes) Bouquet III, p. 524. Het dorp heet bij de Walen Lobbes; de Vlamingen noemen het nog Loobeke. De naam Lobbes verhoudt zich tot Loobeke, als Tubise tot Tweebeke. Over de en dergelijke dubbelnamen vergelijke men Johan Winkler, Oud Nederland, p. 243, noot; en Navorscher XXI, 611, en XXII, 191.

Of, zooals von Richthofen wil, ook Lopik in Utrecht er mede samenhangt, is op het oogenblik voor mij niet uittemaken.

Zwolle.

F. BUITENRUST HETTEMA.

Friesche plaatsnamen.

OORSPRONG, BETEEKENIS EN SPELLING, IN VERBAND MET
GESLACHTSNAMEN EN MANSVÓÓRNAMEN.

II.

Menaldum. Winaldum. Windeweer. Winsum. Windesheim.
Winda-state. Gerbada-state. Helbada-state.

Wibalda-state. Siboldaweer. Sibaldaburen.

Sibada-state.

Menaldum en Winaldum zijn de namen van twee friesche dorpen; het eerstgenoemde in de grieteny (gemeente) Menaldumadeel, het tweede in de grieteny Barradeel gelegen. Deze twee plaatsnamen vertoonen in oorsprong, samenstel en beteekenis, en in andere opzichten nog, zoo veel overeenkomst, dat men ze gevoegelik beiden te gelijk verklaren kan.

In de hedendaagsche friesche spreektaal worden deze dorpen nooit anders genoemd als Menaam en Winaam, volgens friesche spelwyzo Menaem en Winaem, met de stemsate op de laatste lettergreep. Menaam en Winaam zijn anders niet als versletene formen van Menaldum en Winaldum, ontstaan door de byzonder-friesche uitspraak der letter achter a en o, in vele gevallen; eene uitspraak die zoo zacht is, dat deze letter heden ten dage uit menig woord volkomen weggesleten is, en niet meer gehoord wordt. By voorbeeld, de woorden ald en kald, oud en koud, worden heden ten dage door de Friesen steeds als aad en kaad, eeniger mate als oad en koad uitgesproken; evenals de Engelschen ook doen in hunne woorden folk en calf, en de Zee-Vlamingen (van Duinkerke en omstreken) eveneens, die ongeveer vauk en 'auf zeggen voor volk en half. Even als nu ald en kald in der Friesen mond tot aad en kaad of oad en koad geworden zijn, zoo ook Menaldum en Winaldum tot Mena'dum en Wina'dum. Dat verder de d tusschen twee klinkers al spoedig wegslijt, is eene byzonderheid, die aan de nederlandsche uitspraak in 't algemeen eigen is; b. v. broer voor broeder, lyen voor lyden. Zoo kwamen ook geleidelik Menadum en Winadum tot Mena'um en Wina'um, en, de beide laatste lettergrepen samengetrokken, tot Menaam en Winaam, naamsformen die heden ten dage bij de Friesen uitsluitend in gebruik zijn, en die ook wel aldus, of als Menaem en Winaem geschreven worden.

Menaldum en Winaldum, die tegenwoordig gelden als de volle, geijkte namen, zijn echter op hunne beurt ook slechts versletene formen. De volle, oorspronkelike formen dezer namen zijn Menalda-heim en Winalda-heim, en dezen zijn weêr ontstaan uit de nog oudere en oorspronkelikere formen Meginhalda-heim en Winhalda-heim. Deze oud-friesche plaatsnamen beteekenen het heim of de woonplaats van den man die Meginhald heet, en het heim of de woonplaats van den man die den naam Winhald draagt. De a achter de mansnamen, in de plaatsnamen Meginhalda-heim en Winhalda-heim, is de oud-friesche tweede-naamvals-form.

Meginhald en Winhald zijn twee algemeen oud-germaansche mansvóórnamen, in byzonder-frieschen form. Maginhald of Maginhold en Meginhold, en Winhold zijn andere oude formen van deze zelfde namen. In samengetrokkene en versletene formen zijn deze namen nog heden by de germaansche volken in gebruik; te weten als Mainald of Meinald en Winald. En in de Nederlanden als Meinout of Meinoud en Wynout, als Meinold en Winolt of Wyncld, de eerste formen meer onder de friesche en frankische, de anderen meer by de sassische bevolking onzes lands. Ook wel door achtervoeging van eenen latijnschen uitgang als Meinoldus en Winoldus, in misspelling en nog meer samengetrokken en versleten als Mennolt, Minnolt, Minnelt, Ment, Mente, Minte, Meint of Meinte, en als Wynelt, Winnelt, Wint, enz. komen deze namen voor.

Van deze zelfde schoone oud-germaansche mansnamen Meinhald en Winhald zijn, behalven Menaldum en Winaldum, nog meer plaatsnamen en ook vele geslachtsnamen afgeleid. In Opper-Duitschland bestaan er twee plaatsnamen die ware tegenhangers zijn van de friesche plaatsnamen Menaldum en Winaldum, te weten: Meinoldesheim, dat, volgens Würdtwein, Nova subsidia, Heidelberg 1781-'92, ten jare 1050 in het bisdom Straatsburg, dus waarschijnlik in de Elsate lag, waar ook nog heden een Meinoldsheim moet liggen, dat ik echter niet nader heb kunnen vinden. En Weinholdsheim, een dorp by Oppenheim in Rijn-Hessen. Meinoldsheim en Weinholdsheim zijn in hoogduitschen form naukeurig het zelfde als Meginhalda-heim of Menaldum, Menaem en Winhalda-heim of Winaldum, Winaem in frieschen form. Als oude en hedendaagsche nederlandsche geslachtsnamen, van den mansvóórnaam Meginhald of Maginhold afgeleid, zijn my bekend: Menalda (ontstaan door achtervoeging van den oud-frieschen tweeden-naamvalsform, even als Alberda van Albert, Algra van Alger of Adalgar), + Minnoltsma, + Minneltsma, Meintema, + Mintena, Mienalts, Meinouts, Minnolts, Meints, Meinten, Ments, Mertz, Mente, Menten, Mentes, Menting, Mentink (met het samengestelde Men

tinkberg), allen vadersnamen (patronymika). Minnoltsma-state is te Bornwerd in Dongeradeel (Friesland). En van Winhald komen de maagschapsnamen + Wynalda (als Menalda geformd), † Winda, Windsma, Wynoldy in verlatijnschten form, Wynolds, Wynouts, van de verkleinformen dezes naams nog Wintgens en Wientjes, en eindelik nog de eenvoudige formen Weinhold in Duitschland en Wynout in de Nederlanden. (Waarschijnlik ook de plaatsnamen Wientjesvoort, een gehucht by Vorden, en de Wientjesbrug by Laren in Gelderland.) Zekere Gijsbert, die de eerste herformde predikant was van den dorpe Winaldum, ten jare 1566, had zich van den naam zyner woonplaats eenen toenaam gesmeed, en noemde zich Gijsbertus Wynaldus, met latijnsche uitgangen, naar de gewoonte van die tyden.

De plaatsnaam Winaldum is my in oude oorkonden nooit anders voorgekomen als in dezen form, of gemeenlik als Wynaldum. In de Beneficiaal-boeken van Friesland (Leeuwarden 1850), en wel in eene oorkonde dagteekenende van den jare 1543, komt de plaatsnaam Menaldum als Meynaldum voor. En deze zelfde goede oude form, die nader aan den oorspronkeliken form staat als het hedendaagsche Menaldum, vindt men ook aangegeven (in de spelling Meinaldum) in H. v. R., Oudheden en Gestichten van Vriesland, Leiden, 1723. Maar zoo goed de form Meinaldum is, zoo kwaad en verkeerd is de form Mennelden, die volgens Van den Bergh, Midd. Ned. Geogr., in eene oorkonde van den jare 1295 gevonden wordt. Deze onredelike form, die van geenerlei beteekenis is voor de verklaring van onzen plaatsnaam, is zekerlik door eenen vreemdeling, die den frieschen naam slechts half verstaan en in het geheel niet begrepen had, aldus gebrekkelik in geschrift gesteld.

De naam Winaldum moet, volgens taalkundige reden, aldus met eene enkele i geschreven worden. Echter is de spelwyze Wynaldum (waarin de y niet de y-grec is der Franschen, noch de Ypsilon der Grieken, maar de goed oud-nederlandsche lange of zoogenoemde steert-i), die door Witkamp in zijn Aardrijkskundig Woordenboek wordt aangegeven, ook wel goed, en kan naast Winaldum bestaan. Maar de spelwyze Wijnaldum, met eene hollandsche ij ei, is geheel verkeerd en onbestaanbaar 1).

1) De ij is, gelijk men weet, slechts eene andere schrijfwijze van ii, en stelt oorspronkelijk den klank der lange i voor. Dezen klank behield de ij in 't Nederlandsch tot in de 16de eeuw; in Zwitserland, waar men niet gelijk in Duitschland de ij met de Ypsilon verwart, is èn het teeken èn de oude uitspraak bewaard gebleven, in den Zwitserschen tongval namelijk. Men schrijft daar te lande bijv. Schwijz (niet Schwyz) en spreekt uit

Tusschen de oorspronkelike namen Meginhaldaheim en Winhaldaheim en de hedendaagsche formen daarvan Menaldum en Winaldum, Menaam en Winaam is het onderscheid zeker niet gering. Toch is het niet grooter als dat tusschen Herbaldingaheim en Herbaium (zie Dl. I, bl. 174), en de overgang van den eenen form in den anderen, door menigen tusschenform, heeft even geleidelik en volgens de zelfde taalkundige wetten plaats gehad, zoo daar als hier.

Daar zijn nog eenige andere nederlandsche plaatsnamen, waarvan, naar myne meening, de mansnaam Winhald almede het hoofdbestanddeel formt. Het zijn Windeweer, ook wel by uitslyting der d Winneweer genoemd en geschreven, een gehucht met eene welbekende, oude herberg aan het Damsterdiep by den dorpe Loppersum in Groningerland 1); Winsum, een dorp in Hunsego, Groningerland; Winsum, een dorp in Baarderadeel, Friesland; Windesheim, een dorp in Salland, Overijssel, en Wyndeham of Windeham, een verdronken dorp in den Dollart. De beide hedendaagsche plaatsnamen Winsum werden oudtijds als Windesheim en Windeshem en Windeshum geschreven, waaruit hunne oorspronkelike gelijkheid blijkt met den nog hedendaagschen overijsselschen plaatsnaam Windesheim. Trouens, deze laatstvermelde naam luidt ook in de dageliksche spreektaal gemeenlik Winsem of Winsum. Even als de volle mansnaam Winhald door den tusschenform Winout tot Wint of Wind saamgekrompen is, zoo is het ook

Schwiz. De i in Winald is lang, blijkens Nhd. Weinhold. Aangezien in open lettergrepen de lengte der klinkers niet placht aangeduid te worden, is de spelling Winald gewettigd, maar onnauwkeuriger dan Wijnald. De uitspraak der ij wisselt af naar gelang der streek. REDACTIE.

[ocr errors]

een over

1) Daar ligt ook nog een dorp dat Windeweer heet, in Groningerland, in de gemeente Hoogezand. Dit dorp is oorspronkelik eene veenkolonie, en ten jare 1747 gesticht. Dies is het niet te denken dat ook deze naam eene afslyting zoude wezen van eenen ouden oorspronkeliken form Winoldawere. Volgens de volksmeening, die in dit geval zeer wel gelijk kan hebben, was hier ter plaatse oudtijds een weer of dam in den veenstroom, waarop eene winde of een windas geplaatst was, om schepen over de weer te sleepen toom dus, gelijk men in Holland deze toestellen noemt. Van daar zoude de naam Windeweer komen, die dus met den naam der buurt De Overtoom by Amsterdam, Het Windas by Hauwert in Noord-Holland, en meer andere dergelyken, den zelfden oorsprong zoude hebben (zie De Navorscher, XXXVIII. 222). Indien dit werkelik zoo is, dan heeft men, in de vorige eeu, by deze benaming, ongetwyfeld gedacht aan den naam van het sedert ouden tijd bestaande, boven vermelde, fivelgoosche gehucht Windeweer (Winoldawere), welken naam het volk toen niet meer verstond, niet meer in zyne oorspronkelike beteekenis kende, maar dien men nu toepaste op, en in verband bracht met de winde op de weer, het windas op den dam.

« VorigeDoorgaan »