Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

dumba, duisternis; met dibens het Ohd. timbar, donker; timbari duisternis. Wij zouden ettelijke andere verwante woorden in 't Germaansch hierbij kunnen voegen, doch de aangehaalde voorbeelden zijn voldoende om aan te toonen, dat de wortelvarieteiten dug, dub en dib (in ouder vorm dhugh, dhubh, dhibh) in 't Germaansch vertegenwoordigd zijn. De juiste verhouding van deze tot dung en dunk moge nog niet in allen deele te bepalen zijn, het bestaan van een zeker verband in vorm en beteekenis kan moeielijk geloochend worden. Voorloopig stellen wij donk gelijk met dugnas 1).

Wij gelooven dat de vermelde feiten ons in staat stellen eene redelijke gissing omtrent de beteekenis van donk in plaatsnamen te wagen. Nemen wij in aanmerking dat ursidongus in een tijd toen men de eigenlijke beteekenis van 't woord nog kennen kon, verklaard werd met »berenleger, berenhol", en dat sommige dorpen althans, wier naam op donk uitgaat, in laagten liggen, dan houden wij het voor niet onwaarschijnlijk dat men zulke namen gaf aan vestigingen op eenigszins laag gelegen terreinen. Mogelijk is het dat in sommige gevallen donk meer algemeen »verblijf, schuilplaats" aanduidt. Alleen een zorgvuldig plaatselijk onderzoek kan hier tot nauwkeuriger uitkomsten leiden.

Volgens Stallaert, Glossarium i. v., zou donck ook »weide" beteekenen. Is dit soms afgeleid uit het feit dat zekere weide den naam draagt van »de Wolfsdonk"? Wauters, in Environs 2, 273 (aangehaald door Stallaert) ziet er in »un lieu endigué ou polder." Nu, een eigenlijke polder kan bij de meeste plaatsnamen op donk niet bedoeld wezen, maar eene laag gelegen plaats zeker wel.

Leiden.

H. KERN.

1) De verhouding van dong tot donk kan dezelfde wezen als die van buigen tot bukken, neigen tot nikken, Got. taihan tot taikns, ons teeken, Got. rahnjan tot rekenen.

Rijn en Klankverwanten.

Dat de naam Rijn niet van Germaanschen maar van Keltischen oorsprong is wordt thans door geen geleerde van eenig gezag meer betwijfeld. Zie bv. Grimm, gr. I 98 (3 Aufl.) en Zeuss, gr. Celt. 13., vooral C. W. Glück, Rênos, Moinos und Mogontiâcum, München 1865, Förstemann, Altdeutsches Namenbuch, I, Ortsnamen (2 Aufl. 1872) blz. 1249, Arnold, Ansiedelungen u. Wanderungen Deutscher Stämme 1875, bl. 44.

De Gallische of Keltische naam was Rênos, zonder h, vroeger Rênas. Want de Keltische taal bezat geen geadspireerde r (Zeuss. gr. Celt. 50). Het woord is gevormd van den wortel ri, die tot re (vroeger rei) is verlengd, en de beteekenis heeft van gaan, vloeien, zoodat Rênos niet anders heet als stroom. Het is vreemd, en waarschijnlijk overgenomen van de naburige Grieksche bewoners van Massilia, dat de Romeinen Rhênus, rheda, Rhêdones en Rhodanus met een h geschreven hebben, terwijl zij daarentegen de overige met r beginnende Keltische namen, zooals Raurici, Rêmi, Rigomagus, Ruscino, Ruteni enz., zonder h schreven.

Dat de Duitschers den vreemden Keltischen naam Rênos in verband zouden gebracht hebben met hun hrinan, dat tangere en ook mugire en sonare zou beteekenen, gelijk Glück beweert, zoodat de riviernaam de beteekenis zoude hebben van »de bruisende", hiervoor is geen bewijs te vinden. Want Hrên als riviernaam komt in het Oudhoogduitsch niet voor, dan als eene op niets steunende conjectuur of liever vraag van Graff; Latijnsche geschriften, waar ook opgesteld, bewijzen natuurlijk niets. Latijnschrijvende Duitschers uit de Middeleeuwen vonden den vorm Hrênus uit; dit is de verduitschte latijnsche vorm Rhenus.

Dat de Hoogduitsche en Fransche schrijfwijze van dien naam met een h is geworden, is louter een gedachtelooze navolging van de Latijnsche spelling, welke trouwens ook reeds een gedachtelooze navolging was van de Grieken, die de r aan het begin der woorden niet anders schrijven konden dan met den spiritus asper Pivos.

In Boven-Italie, het voormalige Gallia Cisalpina, waar verscheiden rivieren hare namen van de Galliers of Kelten ontvingen, kwam insgelijks een Rhênus voor, thans Reno, rechterzijrivier van den Po.

Ook vinden wij den naam nog in den Gallischen mansnaam: Ambirênus (Orell, no. 6857) d. i. omwoner van den Rijn.

Opmerking verdient dat in het zuiden van Friesland deze naam drie

maal voorkomt: 1) de (Lemster) Rien, die het water uit het Tjeukermeer naar de Zuiderzee afvoert; 2) de Rijn (of Woudsloot) die van het Tjeukermeer naar de Groote Brekken loopt; 3) De Scharster- of Nye Ryn, die van het Tjeukermeer naar de Langweerder Wielen gaat.

Door Arnold 1. c. 44 worden nog eenige, ongeveer gelijknamige riviertjes in Hessen, Waldeck, Nassau en de Wetterau opgenoemd, waarvan sommige mannelijk, andere vrouwelijk, namelijk: 1) Der Rhein of Rin, klein zijsprankje van de Embs of Emse, die ten zuiden van Kassel in de Fulda vloeit; 2) Een Rien, zijriviertje van de Ohm bij Freienseen, 5 u. ten O. van Giessen; 3) Eene Ryne, die in de Warme naar de Diemel vloeit bij Zierenberg 3 u. ten W. van Kassel; 4) Die Rein, W. van Aroldsen, die, versterkt door het water van het zijriviertje de Aar, noordwaarts bij Padberg in de Diemel valt. 5) die Rhene, welke een uur Z. W. van de bron van het laatstgenoemde riviertje ontspringt en, versterkt door het water van het zijriviertje de Nerdar, zuidwaarts vloeit en in de Eder of Edder valt 1).

Nog een Rhin vloeit door het Rupinermeer bij Fehrbellin, Regbz. Potsdam. De oudst bekende kaart, de zoogenaamde Tabula Peutingeriana, die volgens het onderzoek van Prof. K. Miller (Weltkarte des Castorius, genannt die Peutingersche Tafel, Stuttgart 1888) in het jaar 365/366 vervaardigd moet zijn, heeft de schrijfwijze Renus.

In latere Middel-Nederlandsche oorkonden wordt de naam meestal geschreven zonder h, enkele malen met h.

Renus a° 772 (Cod. dipl. Lauresham III 284, Okb. v. H. & Z I. 7.) a° 776, 777, 798, 889, 960 enz. (Sl. 12, 13, 63, 91 enz.) a° 1244 (Okb. v. H & Z 406).

in extrema parte Renj (Hreni) fluminis a° 960 (de Geer, Bijdr. Utr. 1861, blz. 352).

Een aantal plaatsen waar deze schrijfwijze Hrenus voorkomt worden opgenoemd door Glück, Rênos enz. blz. 8, noot 30.

Rhenus a° 1064 (Okb. v. H & Z 86) a° 1083 (ib. 89) a° 1165 (ib. 145) a 1204 (ib. 197, v. d. Bergh, MN geogr. 165).

Rinesmuthon a° 1064 (Okb. HZ 87, v. d. B. M. N. geogr. 65, 155, 158, 164).

Ryn a 1288 (Jan. v. Heelu Sl. Okb. 1114.) a° 1538 (v. Hasselt, Arnh. oudh. I, 134, 137).

1) Deze 2 laatste riviertjes vermeldt Prof. A. ten onrechte als één. De vergissing blijkt bij inzage eener uitvoerige kaart, zooals bv. die van Reymann, Central Europa, blad 124.

Rün a° 1315 (J. J. de Geer, Bijdr. 369) ao 1371 (Nyhoff, Geld. Oork.

II, 274.)

Rijne a 1328 (Ib. I, 241) a° 1419 (ib. III, 357, 358) a° 1527 (ib. VI, 2 blz. 870).

Rijn a° 1335 (ib. I, 344) a° 1359, 1368 (ib. II, 117, 222), den aelden Rijn omstr. 1400 (Tijnsb. der Abdij van Hoog Elten bl. 146) genit. Rijns, Rijnsz a° 1503 (Nyhoff, t. a. p. VI, 1 blz. 289) a 1525 (Nijh. t. a. p. VI, 2 bl. 844, 845) wter Rijn, Rijnen a° 1372 (Slichtenhorst, Tooneel 93b).

Ryne a 1368 (ib. II, 231).

Rhyn a° 1379 (v. Hasselt, Hertogrijk. 6).
Rhijn a 1402 (Geld. Volksalm. 1877 bl. 3).

Rein a 1520 (Nyh. t. a. p. VI, 2, bl. 651, D).

die nyen Ryen a° 1538 (v. Hasselt, Arnh. Oudh. I, 137).

Ook de met dien riviernaam samengestelde plaatsnamen in ons land, waarvan wij de spelling van vroegere eeuwen konden opsporen, vertoonen dezelfde schrijfwijze. Bijvoorbeeld:

Rijnauwen. Aldus v. d. Aa en door de Afd. Letterkunde v. d. Kon. Ak. v. Wet. in 1864 (Prof. Brill) voorgesteld, met de bijvoeging: »De oude schrijfwijze kent de h niet in den geslachtsnaam ,,Renesse van Rynouwen, ook wel R. van Renouwen."

Rinouwen a° 1330 (Registers en rek. v. h. Bisd. Utrecht van 1325—1336, uitg. d. Mr. S. Muller Fz. dl. 1 blz. 458).

Rijnland.

decanus Rinlandiae a° 1222 (Okb. v. H. en Z. 276 orig).

Rinlant a 1293 (ib. II, 842 orig.).

Rienlant a° 1295 (ib. 913 orig.).

Rijnland ao 1296 (ib. 936 orig.).

Rijnsburg bij Leiden. Tot aan het jaar 1300 komt de naam dezer abdij niet minder dan ruim 70 malen in authentieke oorkonden voor en wel op 35erlei wijzen gespeld, doch van deze is er geen enkele met Rh. Rinasburg omstr. 960 (Okb. v. H. en Z. I, n°. 33).

Rinesburg a° 1063 (ib. 85).

monasterium Rinsburgense a° 1139 (ib. 122) a° 1200, 1, 22, 3, 31, 8, 43, 519, 60, 2, 4, 77, (ib. 182, 188, 276, 283, 333, 365, 398, 542, II, 51, 64, 85, 116, 352).

abbatisse Reynsburgenci a° 1179 (ib. I, 160).

Rinsburch a° 1199 (ib. 180) a° 1213, 34, 42, 7, 8, 52, 8, 60,

77, (ib. 237, 8, 350, 90, 436, 45, 69, II, 47, 68, 343).

Rinesburch a° 1205 (ib. I, 202, 3) a° 1217 (ib. 257).

Rinesburg a° 1211 (ib. 222).

Monast. Rijnseburgense a° 1222 (ib. 276).

Rinsborch a° 1223 (ib. 281) a° 1239, 40, 4, 57, 88, 92. (ib. 371,

3, 403, II, 34, 639, 808).

Reynsburch a° 1227 (ib. 309) a° 1297 (ib. II, 1016).

Rinsborg a 1238 (ib. I, 342) a° 1238 (ib. 366).

monasterium Rinisburgense a° 1245 (ib. 411). Rinsborgh a 1246 (ib. 422) a° 1260 (ib. II, 68). Rinseburg a° 1246 (ib. I, 432) a° 1251 (ib. 534).

Rinseborch a° 1249 (ib. 498).

Rinisburc a° 1250 (ib. 530).

Rinsneborg a° 1254 (ib. 601).

Rijnsburch a° 1260 (ib. II, 61).

Rinsburgh a 1261 (ib. 77) a° 1263, 65, 96 (ib. 100, 22, 947).

[blocks in formation]

Reinvigh a 1003 (v. Spaen I, 129; Sloet 127).

Rinivich a° 1015 (v. Spaen I, 132).

Rijnwic a° 1016 (ib. 131).

« VorigeDoorgaan »