Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Helle zw. vr. In dit woord zijn twee verschillende woorden samengekomen; nl. helle uit helde ontstaan; helling van een hoogte, verder hoogte, heuvel; en aan den anderen kant, ziende op het afloopende, laagte, kuil beteekenend. Dit woord steekt waarschijnlijk in die Helle (1502), thans de Hel te Arnhem, een oude wachtpost, en in Helbergen bij Brummen en Gorinchem. Ook in veel gevallen zal het in Overijsel en de Graafschap veelvuldig voorkomende helle weg met dit helle, in de beteekenis van laagte, samengesteld zijn en dus lage, diepe weg beteekend hebben. In andere gevallen is het eene samenstelling met helle, graf, dood, z. Mnl. Wdb. i. v., waarnaast in de Graafschap lijkweg, noodweg en in Westfalen Dovenweg voorkomt.

Hof m. omheinde ruimte, boerenplaats, boerderij, boerenwoning, hofstede. Daar de dat. sg. van dit woord in het oostelijk gedeelte van Gelderland weinig verschilde in spelling van den nom. en dat sg. van hôve ndl. hoeve, f. en de beteekenissen van beide woorden overeenkwamen, zijn beide woorden met elkaar verward en nagenoeg samengevallen. Alleen van die woorden, die een vorm have aanwijzen, kan men met eenige zekerheid zeggen, dat zij met hof zijn samengesteld, daar alleen oorspronkelijk korte open o in a overging en niet ôndl. oe.

De n. sg. hof komt o. a. voor in Ahof, (1284 Ahof 1515, v. Ahave) Arlerhof (Arlerhave 1534) Boedelhof (1354) etc. Ov. Eykenhof, Coldenhof (Coldenhave) Oldenhof (1188) e. a. De dat. sg. have hove met persoonsnamen samengesteld in Alardeshove Aarlehove, Alvinchove (1215 enz. nu Alvenhof) Bardinchove (1249); met andere woorden in Koldenhave (1536 Kaldenhave), Presichave (in 1405-1645; en 1650 het eerst Presichaef), waarschijnlijk ook in Zuideras (1338 Suderhaves, in 1326 Suderaes, 1280 Suderoves, Suderoues), in Ov. Bellinkhave, Mennikeshave 1743 (1677 Monikeshave) Oldenhave (1188 Oldenhof, 1339 Aeldenhave, 1355 Oeldenhove). De hof Elvetre (Werd Heb. 10e eeuw) bij Oldenzaal wordt na 1255 Munkenhof, Munikhof naar de monniken v. Werden genoemd; in Elfter heurne is de oude naam bewaard gebleven. Hoeve komt voor in Hoevelaken, samenstelling met lake z. o. In 1132 Hoflake en Hovelaken, sinds 1282 Hoevelaecken.

Holt n. In de eerste plaats naam der stof, dan bosch. In de meer westelijk gelegen streken vindt men als in Holland hout: zoo Oosterhout- en Westerhout in de Betuwe (die echter 11e eeuw nog Ostreholte, in 1287 nog Westerholte luidden, sinds 1327 Westerhout) en Westerholt bij Vollenhove.

Holt (1484) te Wilp, (1546 dat Oldeholt) te Otterlo, Holthuis (t Holthues 1374) te Twello, Holthuizen te Tonden (12e eeuw) Drempt (1431) en Steenderen (9, 11e eeuw), Holtwijk (1267) te Voorst; in Ov. Holten (1515) Holtenbroek, Holtheme (1388), Holthuizen (1408). Als tweede lid in Englanderholt in 1227 Engelante, 1314 Englanderholt), Oosterhout (11e eeuw Ostre holte, 1390 Oesterhout), Westerhout (1267 Westerholte); in Ov. Dalmesholte, Haersolte, Oosterholt, Wechterholt (1356). Merkwaardig zijn de samenstellingen Loelreholt, Waverloeholt en Milsterloholt bij Didam, z. Sloet Van Als (1874) p. 145. Hier wordt naast Loelreholt ook Loelrebusch gevonden. Vgl. onder Loo. Hop. In NGN. II, 16 doet Kern de vraag of in ons land ergens een hop of bijvorm hope in den zin van heuvel is op te sporen. Naar ik meen is mij een voorbeeld voorgekomen in Hoophuizen bij Nunspeet. Hierin is niet het ndl. hoop, hd. hauf aanwezig, want geen o uit au vertoont a, wel de korte open o, en dit nu is het geval: 1534 Haip

huezen.

Horn m. punt, hoek; spits toeloopend stuk land, hoek lands. De vorm met gerekte o als in ndl. hoorn wordt in Ov. gevonden in Giethoorn. Over het algemeen worden de samenstellingen met horn-hoorn meer in het westen van Nederland gevonden, terwijl in de Saksische streken eene met hurni overeenkomende vorm de overhand heeft. Deze vorm Hurni komt o. a. in de Werden Heber. (9e à 10e eeuw) voor, niet verre van onze grenzen ten noorden van Bentheim. In Gelderland en Overijsel luidt dit thans heurne: Boschheurne, samengesteld met toete, ndl. tuit, spits toeloopend stuk land in Toetheurne, en verder als alleenstaand woord: Heurne bij Aalten, Dinxperlo, Eibergen, Hengelo, Losser, Enschede enz. Uit ter Heurne en ter Horne (Friesland) blijkt dat het geslacht niet uitsluitend m. of n. was als in ndl. hoorn of got. haurn, enz.

Horst. Over beteekenis zie NGN. II, 10. Bij de aldaar op p. 18 opgegeven lijst van samenstellingen met horst voeg ik hier nog enkele; van andere, daar vermeld, geef ik hier oudere vormen.

Gelderl. Horst (1236 pratum feni quod dicitur horest), Adelhorst (1229), Averhorst (1400), Boekhorst (1127), Bronkhorst (1127 Brunckhorst, 1290 Bronchorst), Gelkenhorst (1534), Havikshorst (1600), Hoonhorst (1283), Hulshorst (1534), Koornhorst (Kornhorst 1400), Nettelhorst (Netelhorst 1265, 1357), Okhorst (Ukhorst 1405), Slichtenhorst (1434); in Overijsel: Bukhorst (1266), IJhorst (Ywehorst 1292).

Naast horst stond hursti, dat omstreeks 1200 in horst veranderd is: Gelderl. Bokhorst (806 Bochursti, 13e eeuw Buchurst en Bochorst); Overijs. Mekkelhorst (900 Mikulunhurst samenstelling met mikil, groot 11e eeuw Mikelenhurst, 1227 Meckelenhorst), Werkhorst (1402 Warchurst). Vgl. ohd. hurst naast horst Graff Spr. 4, 1042.

Huls m. ndl. hulst. Vooral als eerste lid van samenstellingen: Hulsbergen (1370), Hulshorst (1543) en Marhulzen (1279 Marehulsen), Hulzen (1247 in Hulsene, 1285 in Hulse). Hiervan gevormd is het collectief Het Hulze (bij Almen); even zoo ook Hulst bij Harderwijk (930 Hulste, 1331 ter Huelst) met een ti-suffix, vgl. Alisti, e. a. Zoo in Overijsel Holst, Hulst (1385 ter Hulset) bij Olst, de Groote Holst (1457 Hulzet) bij Denekamp en de Hulst bij Avereest.

Humle, In de noorsche talen komt voor ndl. hop een woord on. humall, zweedsch, deensch humle voor, ook in mlat. humulus. In mlat. is deze naam ontleend. Deze plantnaam is zeer waarschijnlijk in Humelo (828 Humelle, Humilathorpe, 1117 Hummele, 1250 Humbele) aanwezig. Te meer is dit waarschijnlijk daar in dien omtrek de hop welig groeit en er verscheiden oude brouwerijen waren.

Huus, huis, ndl. huis, ohd. hûs. In verbinding met andere nomina als plaatsnaam meest in meervoudsvorm (dat. plur.) voorkomend met de bet. van ndl. huis. Om de scherpe s zal men eene samenstelling mogen vermoeden in Huussen bij Arnhem of wel de s is door een vorm als Husnin ontstaan. Huussen (sinds 1242 Huissen en Husen soms Hoesen, de oudere na

men Hosenheim 814, Huasenheim evenals Husnin 864, Husne 1046 komen mij niet boven verdenking voor; zij zijn alle in Lorsch geschreven); Huizen in het Gooi heeft zachte s, zoo ook: Halvinkhuizen bij Putten (Halverinchuson 12e eeuw), Herkhuizen bij Reden (1463 Herinkhuzen) beide met eigennamen samengesteld; Holthuizen (12e eeuw Holthuson), Monnikhuizen (Munikchusen 893, Monichuysen 1335) enz. De n. sg. komt voor in het Holthuis (1374 't Holthues, 1884 ten Holthues). In Overijsel: Broekhuizen, Holthuizen (1408 Helthusen) en Rutenhuizen.

IJp andere naam voor de olm of soort van olm, als plaatsnaam alleen voorkomende in Overijsel. IJpelo bij Rijssen (1475 Ypeloe).

Izen, ijzen. Er schijnt een stam ijs- bestaan te hebben, die, met -1en -n-suffix verbonden, water beteekende; het woord Ise komt in Duitschland meermalen voor in de beteekenis van beek of riviertje.

Hier te lande noem ik IJsel (893 d'Ysla, 814 Hisla, 794 pagus Hisloae, 799 Isloi enz.), IJseloord, de s kan hierin, daar zij in Isla op 't einde eener lettergreep vóór 1 stond, scherp geweest en scherp gebleven zijn. Zacht is de s in: IJzen in IJzendoorn (864 Isandra, 1088 Isendra, 1299 IJsendoren), IJzenloo (1400), IJzevoorde (1234 Ysenvord). Vgl. ook IJzendijke in Zeeland.

Kamp m. van lat. campus ontleend, afgesloten stuk land (meestal niet door slooten of greppels), het kan weder in akkers verdeeld zijn. Van het land is de naam overgegaan op de eraan gelegen hoeve en, waar meerdere huizen stonden, op het dorp of gehucht.

Dit woord is meest samengesteld met namen, die plaats aanwijzen of voortbrengselen van den grond aanduiden, als Averkamp bij Twello (1579 Ouercamp), Harskamp bij Otterlo, Haverkamp (1415) bij Voorst, Heetkamp bij Laren, Nettelkamp enz. Als eerste lid komt het voor in Kamphuizen (1422) bij Zevenaar, bij Vorden, Oene enz. Kampveld (1339) bij Ermelo.

Kestre uit Castra, Romeinsche legerplaats. Kesteren heet van 814 tot 1088 villa Castra en Castre, in 1250 komt het eerst Kesteren voor. Of de uitgang er hierin umlautvormend is geweest, of dat deze door een datief plur. als castris is ontstaan, is moeilijk te beslissen.

Kemmenade f. oorspronkelijk vertrek met stookplaats caminata, daarna aangebouwd gedeelte van een huis, vrouwen vertrek, woonhuis en kasteel. Zoo de Kemmena te Voorthuizen (1688 de Kemmenade), bij Zeddam de Kemnade, bij Vollenhoven de Kemenade.

Evenals de beide voorgaande zijn ook aan het latijn ontleend:
De Kelnery (bij Putten in 1645, 1741 Cellenary, bewoond door den
>> Kelner" of opsiender van weghen den Abt van Paderborn"), De
Kelder of Kelre te Wilp (1297 super Cellarium, 1330 op den
Kelre), bij Vollenhove (ten Kelre 1389, den Kilre 1390) ontstaan
uit het lat. cellarium bewaarplaats voor voedsel, enz.

Keppel (1200 Keppele, 1236 Kepele), hier naast staat Kapelle. Beide

hangen samen met kapel bedehuisje en zijn van mlat. capella gemaakt. Dit woord was weder van een germaansch woord kappe gevormd, dat mantel beteekende, met verkleiningsuitgang el. Cappel, mlat. capella, was een kleine mantel. Het eerst schijnt de naam voor te komen ter aanduiding van het bedehuisje, waarin de mantel van St. Maarten bewaard werd. Eerst na de 7e eeuw is het woord algemeen geworden in de beteekenis bedehuisje. Wij hebben het woord met hetzelfde accent als in het latijn in kapél en kapélle,

terwijl het germaansch accent, dat op de wortelsyllabe rustte, in woorden als Kappel (Westkappel in Zeeland) aanwezig is. De uitgang el<il veroorzaakte door de i umlaut van a in germaansche woorden; umlautsvorming vertoont dan ook de naam Képpel, die het germaansch accent bewaard heeft.

Evenzoo is aan de kerktaal ontleend de Kloese bij Lochem (uitgespr. kloeze), een woord dat in Holl. dialect zou luiden De Kluize, thans de kluis. Het mlat. woord clûsa beteekent ommuurde plaats, in de taal der kerk meest verblijf voor alleen wonende asketen. In 1529 vindt men de spelling Cluse, daarnaast komt 1531 de spel ling Cluyse; waarin u en uy eene lange u (volgens hollandsche uitspraak oe) aangeduid hebben, even later vindt men weder Cluse (1535) en Clouse. In 1635 Clouse naast Cloese 1678, dat dan de algemeene spelling wordt. Hieruit mag men opmaken dat tot de helft der 16e eeuw u nog het teeken voor u, hd. u was, maar dat na dien tijd de u niet meer hiervoor voldeed, zoodat deze u door oe moest worden aangeduid.

Klinge z. NGN. II, 86. Klingelbeek (1533), Klingelenburg (1233 Clingenberg).

Kote, Kate. nsg. Kot n. kleine hofstede, als plaatsnaam meest in dat. sg. of plur. voorkomend. De o werd kort open uitgesproken in de open lettergreep en ging daardoor dialectisch in a over, datiefvormen met o van den nsg. worden ook gevonden, o. a. Kotten bij Winterswijk; Kotwijk bij Raalte heeft de o van den sg. naast a in Catwijk, daarentegen Kootwijk op de Veluwe heeft thans de open o der verborgen naamvallen naast ouder a (14e en 15e eeuw Kaetwyk, daarna Kootwijk). In Gelderland komt thans meest de spelling met o voor, in Overijsel die met a in open lettergreep: Geld. Bitterschoten bij Barneveld (1534 Bitterschaten, de s van den gen. sg. is met de volgende k reeds vroeg als een geheel opgevat dat in sch is overgegaan. De overgang van sk in sch is niet algemeen want het oosten kent dezen overgang niet; oostelijk van Vorden wordt nog skool naast school gehoord); Elschot bij Ruurlo (Elschaten 1300 en Elschoten in 1362 v. Elscote); Eschoten bij Otterlo (1533 Eschaeten, 1334 Escoten); in Ov. Katen en Katerveer bij Zwolle (1243 Coten, 1417 Katen), Kolmschate bij Deventer (1233 Colmescote, 1284 Colmescaten, in 1299 Colmeschoten enz.); Veekaten bij Zwolle (1440 Vecote, 1460 Vecaten); Vlierkaten (1444 Vlederkote).

Lake f. beek, in ndd. poel, ohd. lacha, doorgesijpeld water uit de rivier. De oorspronkelijke beteekenis staat niet vast. De a is kort zooals

« VorigeDoorgaan »