(ain) Billioen a° 1535 (H., Hof v. Geld. 102) a° 1622 (MS. v. Drakenborch in Nav. XXXVI, 572). Billyoen a 1587 (H., Roozendaal 453). Bouillion of Billion a° 1741 (TS.) In een oud MS. v. Lennep (Nav. XXXVIII, 478) komt de vorm Boljon, -joen voor. Gesl.: toe Bruekerhaue a° 1413 (H., Rooz. 133). v. Brokenhave a° 1423 (ib. 163). Bingerden, bp met adellijk huis, o. Angerlo: Bingart a° 970 (Sl. 99). Bingarden a° 1741 (TS). Omstr. 1450 is sprake van bingerderhorst (M. v. E. 74). Adject. den Bingerschen tiend te Angerlo a° 1698 (Regrs 240). Gesl. v. Bingerden a° 1336 (GV 1886 bl. 43). v. Byngarden, -gerden a° 1444 (VA 144). v. Bijngerde a° 1500 (E 139). Bisschopsgraaf (De), wetering tusschen Kuilenburg en Beesd: fossatum Biscopsgrave a° 1257 (Sl. 775). de Bisschopsgrave a° 1257 (Sp. III, 231). Fossa Episcopi a° 1281 (Sl. 1001). Bijschops Graave a 1327 (Sp. IV. Cod. Dipl. p. 49). Bitterschoten, goed in het ambt van Barneveld, terschaten (H, G. Oudhh. 376). a° 1534 Bit Bivorden, blok landerijen te Keppel, a° 1425 (in) Hooge Biuorden (Invent. arch. Doesb. bl. 70). Gesl. v. Bivorden a° 1417 (ib. 67). Blekkink (Het), in 1758 dubbelnaam van het Misterveen o. Winterswijk (Regrs 314); zie beneden, Miste. Aldaar destijds ook een gesl. Blekkink (ib.), a° 1790 Blekking, als wanneer er sprake is van het Blekkingveen (ib. 341). Vgl. Nav. XXXVII, 13, en over dezen als patronymikon geduiden plaatsnaam, Oud-Germaansche mansnaam Blek(ke), Blecko, Johan Winkler in Nav. ib. 205, 6. - Bloemendaal, bij Arnhem : Blomendael a° 1360, 90, 1 (H., Arnb. Oudh. IV 57; III 79) a° 1400, 3 (ib.) -dall a° 1541 (H., G. Bijzond. 58). Bloemendael a° 1394 (H., Roozendaal 57). Gesl. v. Blumendale a° 1260 (Sl. 808). v. Blomendale a° 1272, 1340, 53 (ib. 904; Cam. I, 76; II, 181). Bodelstraat, te Langsmeer, o. Kuilenburg, a° 1281 locus dictus Bodelstrate (Sl. 1001). Vgl. de gesl. Budel a° 1228 (Sl. 515), Bodèl (Nijenhuis). Boedelhof, voorm. edelhuis, thans landgoed, te Gorsel, a° 1621, 2 den B. (H., G. Mk I 530, 1, 551, 2). Metathetisch komt het voor in insula dicta Boeldof" a° 1354 (Cam. II 257), den weerd Boeldof a 1362 (Cam. III 83), der stad weerd to B. a° 1366 (ib. 586)], Boeldop a° 1355 (ib. II 318), Boeldoef a° 1358 (ib. 557), Boldoef a° 1360 (ib. 713), Boldof a 1360 (ib. 716), Boeltof a 1363 (ib. III 197), bij Deventer. - Boekhorst (Den), huizing te Laren. Item landgoed te Spankeren, a 1535 (in) de Boichorst (GV 1881 bl. 167). Geslachtsnamen: v. Bockhorst a° 1127/31 (Bo 177a) a° 1568 (H., Stukken I 217), v. Buchorst a° 1127/31 (Sl. 240), v. Bokeshorst? a 1145 (ib. 280), v. Bukhorst a° 1213/6 (ib. 443), v. (den) Buckhorst a° 1261, 1400 (ib. 828; HB 1882 bl. 22), v. Bouckhorst a° 1400 (HB ib.) a° 1500 (ib. 152), v. Bochorst a° 1474 (H., Oorspr. Hof v. Geld. 19), v. Boekhorst a° 1568 (H., Stukken I 291). Ook gewis voor een deel aan het straks volgende Bokhorst ontleend. Boevinkbrug, over de Berkel, bij Klein-Dochteren, o. Laren, a° 1420 Boévinck brugghe (GV 1883 bl. 106). In 1249 is reeds sprake van bona Bovinc nuncupata (Sl. 704) Boevinkhofstede te Wilp luidde a 1486 Aelbert Boeuynck hoeffstede (Cat. n° 712), a° 1490 Bouinkhoffstede (ib. n°. 740). Ook te Batmen een erve en goed Boevinck a° 1494 (D 611). Gesl. Boevink: Bouinck a° 1336 (H., Roozendaal 24). Bovijnc a° 1339 (Cam. I, 32, 3 enz.). Bovine a° 1348 (Cam. II, 61, 89) omstr. 1400 (T. v. E. 146). Boving a° 1386 (Cat. n°. 79). Boeving a° 1392 (F 204) a° 1457 (D 83). Bouving a° 1402 (Cat. n°. 144). Buving a° 1407 (ib. n° 155). Bueving a 1418 (ib. n°. 215) a° 1457 (D 81). Bueuijn a° 1434 (Cat. n°. 294). Bueving (sic) a° 1446 (ib. n°. 424). Bovijng a° 1457 (D 56). Boevijng a 1457 (ib. 87). Boevijnck a° 1484 (ib. 415). enz enz. Boezink, goed in Borkelo, a 1652 Boesink of Besinck (Rgrs 166). Te Rijssen (Overijsel) een erve Boesing a° 1455 (C. 110, 1), Bosing ao 1468, 75 (D 200, 69). Te Dalen in Drente a° 1456 Besinne goed (D 11), a° 1487, 97 Besinge goed (ib. 482; E 43). Vgl. hier boven, Beuzekom. Bokhorst, goed te Huinen, o. Putten: Bochursti a° 806 (Sl. 26). Bochurssi a° 807 (Bo 12a). Bůchurst, Buchorst 12de en 13de eeuw (Sl. 390, 3). Bokhorst, goed te Gaanderen, a° 1267 Bochorst (Sl. 875). Boksoord, te Oosterbeek: den Bosch geheten Boicxhoirde a° 1476 (H., Roozendaal 373). heetveld Boxoort a° 1719 (Rgrs 264). Bolksken (Het), erf te Drempt, gedeelte van het goed Hirtswinkel, a 1448 vermeld (Invent. arch. Doesburg 84). Een goed ten Bolck bij de oude vrijheid van Rode (in Peelland) was het stamhuis van het Taxandrisch geslacht v. den Bolck (HB 1876 bl. 226). Bollartsgoed ter Horst, te Angerlo, ao 1480 (Invent. arch. Doesb. 64): de Horst en Bollartsgoed a° 1437 (ib. 78). Bomberg (Den), bw. te Meerten, o. Lienden. Gesl.: Pamborch of v. Pomeren a° 1522 (HB. 1879, bl. 29, 6, 8, 9), later Bomberg of Bohmbergen, a° ao 1568 de Bomberghe (H., Stukken I, 216). Bomede, goederen te Eibergen en te Groenlo, a° 1188 domus B. (Sl. 370). Bommel (Maas-), dorp in MW., aan de Maas: ecclesia, marca Bomel XIIde en XIIIde eeuw (Sl. 721). Maeseboemel a° 1318 (N. I, 184). Bomele a° 1322 (Sp. IV Cod. Dipl. p. 46) a° 1403, 25 (Sp. IV, 114). Maesbumel a° 1343 (N. II, 4). Maesboemel a° 1418 (N. III, 348). Maessbomell a° 1471 (N. IV, 448). Vgl. Nom. Geogr. II, 133. Adject. (Moneta) Maesboemm(e)l(e)ns(is) (tijdens Reinald III v. Gelre a 1343-61 geslagen). Gesl.: de Masebůmelen a° 1250 (Sl. 714), v. Boemel a° 1318 (N. I, 184). Bommel (Zalt-), stad in den Bommelerwaard, in onderscheiding van Maas-Bommel (dat nooit bij verkorting Bommel luidt) Zalt-B. of Bommel, en volg. Slicht. Tooneel 46a; TS. bl. 237 in oude brieven de Hangh, den Hang van Bommel geheeten. villa Bomele a° 709, 850 (Sp. III, 124, 5, 244) a° 998/9 (HZ. I, 45; (Sl. 120), a° 1196 (oppidum), a° 1210, 31 (Sl. 384, 433, 542) enz. (in) Bomela a° 850 (BM, Sl. 42) a° 1034 (Sl. 157). (in) Bomilo a° 983 (HZ. I, 37; Sl. 104). Bomlo a 1061 (Oude Kronijk vermeld in NBijdr. I, 118). Bomolo a° 1104 (Bo 158a). Boumela a° 1104 (Sl. 203). Boemele a° 1203 (ib. 410) a° 1316 (N. I, 164, 6). Bomel a° 1276 (Sl. 951) a° 1360 (Cam. II, 763) enz. Bumele a° 1277 (ib. 958; Bo 621). Santbommel 2) a° 1306 (Sp. IV Cod. Dipl. p. 33). Zautbomel1), Bomel a° 1327, 31, 5 (N. I, 214, 68, 344) a° 1369, Zautboemell a° 1332 (N. I, 273) a° 1440 (H., G. Mk I, 141), enz. Zantbomel 2) a° 1343 (Sp. IV Cod. Dipl. p. 52). Saltbomel a 1343 (Zegel, N. II, 7) a° 1409, 18, 1500 (N. III, 296, 348; VI, 1, bl. 213). Zautbumel a° 1343 (N. II, 4). Boemel a° 1359, 61 (N. II, 140; Hard. II, 20) a° 1529 (H., Bommel a° 1387 (Bijdr. I, 304, 5) a° 1505 (N. VI, 1, bl. 340). 1) Aldus op een zegel a° 1335 (GV. 1887 bl. 15. 2) verschrijving voor Sautb.? De Inleiding" van Baron v. Spaen vloeit over van soms groote druk fouten, welke de geleerde schrijver zelf in zijne Voorrede" betreurt. Intusschen, twee transsumpten eener oorkonde van Maart (Nov. ?) 1257, beiden van 21 Oct. 1385, hebben ook Zant-Bomel (A 98; vgl. Sl. 784); doch daar die transsumpten gezegd worden door Ghiselbert Hon(t)scilt te zijn vervaardigd, en dit wel Hou(t)scilt zal moeten wezen, schijnt dit Zant evenmin betrouwbaar. Zie echter ook Nav. XXXVII 292, 3. Sautboemmell a° 1497 (N. VI, 1, bl. 149). Zaltbommel(1) a° 1504 (ib. 295) a° 1539 (H., G. Maandw. II, 97). Zalt Boemell a° 1524 (N. VI, 2, bl. 813). Zalboemell a° 1531 (N. VI, 3, bl. 992). Salt-Bomel a 1561 (H., Kron. v. Arnh. 115, 27). Salbommell a° 1566 (H., Stukken I, 97, 115). Vgl. ook Nom. Geogr. Neerl. II, 30, 148. Eene der vier poorten van de stad Doesburg, heette in 1741 de Veer- of Saltpoort (TS. 371); wel een bewijs dat bij Zalt-Bommel van geen sel barnen" (zout branden, TS. 236) sprake inag zijn. Adject.: Saltboemelensis a° 1566 (H., Stukken I, 115). Zie voorts Bommeler waard. Gesl. de en v. Bomel a° 1345, 7, 55, 6, 61, 5 (Cam. I,. 247, 73; II, 292, 393; III, 425), v. Boemel a° 1365 (H., Arnh. Oudhh. IV, 140) a° 1415 (H., Roozendaal 146), v. Bomell a 1389 (H., G. Maandw. II, 7), v. Bommel ao 1485, 1513 (Bijdr. IV, 201; I, 337) a° 1543, 1643 (Cat. n° 1501), v. Boemell a 1519 (N. VI, 2 bl. 640). E, 323 vermeldt eenen gesl. Bommell a° 1517. Op het eiland Overflakkee ligt Den Bommel. Bommelerwaard: Bomelreweerde a° 1188 (Sl. 370), -wert a° 1327, 35, 59 (N. I 214, 5, 340; II 117), -werden a° 1523 (N. VI, 2 bl. 768). Boemelrewerde a° 1202 (Sl. 408), -weert, -werde, -wert, -werdt a° 1316, 8, 77, 1531 (N. I. 166, 85; III 42; VI, 3 bl. 992), -weerd a° 1568 (H., G. Mk II 147). Bommelrewert a° 1286 (HZ. II, 260; Sl. 1079), -weert a° 1318 (N. I 186), -werd a° 1342 (ib. 445), -weerdt a° 1494, 1561 (N. VI, 1 bl. 69; H., Kron. v. Arnh. 120). Bomerlewerde a° 1287 (Sl. 1093). Bomelwerde a° 1288 (Jan v. Heelu, bij Sl. 1042). Bommelweert a° 1505 (N. VI, 1. bl. 340). Boemellreweirden a° 1537 (N. VI, 3 bl. 1126). - Bonderweg (Den), goed te Wamel a 1442 den Boenrewech (Arch. Arnh. Rekenkamer, in Nav. XXXV, 125, 6). Een uiterwaard ter plaatse heet De (Korte) Bonderwegen. |