Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

VERKORTINGEN.

In de navolgende groep van plaatsnamen in Gelderland zijn deze verortingen gebezigd:

Aa van der Aa, Aardrijkskundig Wdbk d. Nederl., en Supplement. A, B, C, D, E, F = Gedeelte 1-6 van het Tijdrekenkundig Register O het oud-Provinciaal Archief van Overijsel, door Mr. J. v. Doorninck wolle, Erven J. J. Tijl 1875).

Bo. = Bondam's Charterboek.

Bijdr. Bijdragen tot de Geschiedenis v. Overijsel door Mr. J. I. v. oorninck en Mr. J. Nanninga Uitterdijk (Zwolle, Erven J. J. Tijl, 1874—9). BM= Mr. L. Ph. C. v. den Bergh, Midd. Nederl. Geographie. 2e dr. 1872. BN = deszelfden auteurs in dl. V van N Bijdr. (zie beneden) voorɔmend opstel „Geldersche Plaatsnamen“.

=

Cam. Cameraars-rekeningen van Deventer", door Mr. J. I. v. Doorinck (Deventer, J. de Lange 1883-4).

=

Cat. Catalogus der archieven v. h. Groote en Voorster-Gasthuis te eventer" door denzelfden (Zwolle, Erven J. J. Tijl 1878-80).

v. Doorninck = Mr. J. I. v. Doorninck, „De Voorouders van Martinus Doorninck", Zwolle, Tijl 1885.

de Geer Jhr. J. J. de Geer, Bijdragen tot de Geschied. en Oudh. v. trecht (Utr., T. de Bruijn 1861).

GB = Entrop's Geogr. Beschrijving v. Geld. (ao 1772/94, Corn. roenewoud).

GL
GV

Geldersch Leenregister.

=

Geldersche Volksalmanak (Arnhem, P. Gouda Quint).

H. = Mr. G. v. Hasselt ('s werken). G. Mk = Geld. Maandwerk.
Hard. Schrassert, Harderwijk (Hardervicum Antiquum 1732).
HB Herald. Bibliotheek onder red. v. J. B. Rietstap, 1872-76,
9-83 (M. Nijhoff, 's Gravenhage).

[ocr errors]

HZ = Mr. L. Ph. C. v. den Bergh's Oorkondenboek v. Holl.

=

en Zeeland.

M. v. E. Memorieboek of Necrologium der abdij van Hoog-Elten. Zie beneden, bij T. v. E.

[blocks in formation]

=

N Bijdr. Nijhoff's Bijdragen voor Vaderl. Geschied. en Oudhk.

Nav.
Rgrs

=

De Navorscher.

Registers op het archief voorm. Hof van Gelre, door P. Nijhoff. Arnhem 1856.

Sl. Baron Sloet's Oorkondenboek v. Gelre en Zutfen.

Sp. = W. A. baron v. Spaen, Oordeelk. Inleid. tot de Hist. v. Gelderland. T. v. E. Tijnsboek der abdij van Hoog-Elten 1).

TR

=

TS

VA

=

Tijdrekenk. Register (bovengenoemd).

Tegenwoord. Staat v. Geld. (Amst., Isaak Tirion 1741).
Mr. L. A. J. W. baron Sloet, Van-Al's" 1871.

v. W. J. v. Wijk Rzn, Aardr. Wdbk (Dordr. 1821-6, Supplement, 1835-42).

Nota. Van Nijhoff, wiens dl. VI der Oorkonden uit drie stukken bestaat, en overal elders, is de bladzijde aangehaald, tenzij een voorgevoegd No. op de oorkonde of het charter zelf wijst.

OB

=

Grp Z. Graafschap Zutfen, MW = Maas-Waal, NB = Neder-Betuwe, = Over-Betuwe.

bmg.

=

=

boomgaard, bp o. buurschap onder..., bw. = bouwland, hf= hofstede, uit. = uiterwaard, w. weiland, o. en ben., beo., bew., bez. onder en benoorden, beoosten, bewesten, bezuiden.

=

=

=

Fr. Fransch, Hgd. Hoogduitsch charter.

1) afgedrukt in Nieuw Archief voor Kerkgeschied. door Kist en Royaards II (1854), bl. 133-76. Beiden zonder jaar. De hoogl. Dr. N. C. Kist (t. a. pl. bl. 6) acht ze tegen het einde der 14de eeuw of aangelegd, òf gedeeltelijk geschreven.

GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK

DER

AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN

IN

GELDERLAND.

Gelderland. Volgens een los blad uit de dagen van Karel van Egmond (H., Geld. Oudhh. 1806 bl. 1, 2) was Gelre ao. 866—1067 eene praefectuur (Praefectura Gelrensis), en is gedurende dat tijdvak bestuurd geworden door acht praefecti uit het geslacht van Pont; ao. 1067-1327 een comitatus of graafschap (acht comites); en is in 1327 tot een ducatus (hertogdom) verheven. Sligtenhorst (Geld. Gesch., bl. 127b) geeft echter, in overeenstemming met H. Aquilius in Chron. ad annum 1339, het Chron. Coloniense, Geld. Plakkaetboek I col. 2; Pontanus, Hist. Gelr. 1. VII, p. 228; Chron. v. Nijmegen, bl. 72, als tijdstip dezer laatste verheffing 19 Maart 1339 op, met bijvoeging dat er schrijvers zijn die dat tijdstip tien jaar vroeger stellen. Volgens dit los blad" in MS. dan zelfs twaalf jaar vroeger.

De thans bekende provincienaam, die de voormalige graafschappen, omstr. 1339 (furstendomb Gelre en grp. Zutfen, (sedert 1648) grootendeels omvatte, is eerst opgekomen onder het bestuur van het Oostenrijksche Huis, was wel in 1545 enz. reeds in gebruik [H., Hertogrijk, 1821 bl. 42, 43, of 2, 3; zie Schrassert, Cod. Gelro-Zutph. I, iii, 1°; Bb, xxXVIII; "Vraagstucken in materie van Leenregt", en Cancelarye Ordnung" van Karel V], doch is sedert de Unie van Utrecht, ao. 1579 eigenlijk eerst

meer algemeen geworden, hoewel men in 1624,7 toch ook nog (Raeden des Furstendombs) Gelre (H., Maaltijden bl. 186; G. Mk I 273, 5) ontmoet. Vóór dien tijd, bijv. als er sprake is van (dat Drossaetampte van Gelren ende van) Gelre(n)lande a° 1357 (H., Hertogrijk, bl. 47 of 6, 51 of 10, 53 of 12), wordt met dit "Gelderland" slechts een klein gedeelte bedoeld van het kwartier van Roermond, het Overkwartier (van Gelderland), welk Overkwartier in zijn geheel bekend stond als Het land van herwaartsover [a° 1577 den Lande van herwertzouere, de Erff Neederlanden van herwertsover (H., Stukken Vad. Hist. III 226, 403, 4)]. Den titel: Graaf van Gelre", trof vóór dien tijd was 't Voogd van Gelder", Baron v. Spaen niet eerder aan dan in 1094 1); en dat Gelre omvatte toen de stad Gelder(n) in het Land van Kleef, met haren westelijken omtrek. Door aanhuwlijking (met de erfgravin van Zutfen) ontstond nà 1117 (vgl. Sl. 223) de combinatie Gelre en Zutphen": comes, comitatus Gelriae et Zutphaniae 2), welke nooit weder is opgeheven. De oudste varianten hebben derhalve allen betrekking op de stad Gelder(n). Deze kort vóór 1740 Pruissisch geworden plaats vindt men ao 1237 als een ca strum (Sl. 604), a° 1286 eene villa (ib. 1083), a° 1286 villa et terra (ib. 1083), ville et terre (ib. 1088), ao 1570 „la ville de Gueldre" (H., Stukken II 8) getiteld. De varianten zijn :

(in) Gelleron einde 9de eeuw (Sl. 73).

(locus qui dicitur) Gelria 3) a° 1001 (ib. 125) a° 1074, 1107, 1220, 98 (ib. 180; Sp. I 228, noot; N. I 62) enz.

(comes de) Gelren a° 1021 (Sl. 149) a° 1218, 22, 4, 86, 1355 (Sl.; N. I 6; H., Hertogrijk bl. 2) 4). Accusat. ao 1237 (Sl. 604). Ablat. ao 1264, 86 (ib. 850, 1070).

in Gelre a 1067 (Sp. II, 11; Sl. 178) a° 1122, 7, 94 5), 1318, 68, 79 (Sl. 233 enz.; N. I 176; II 222; H., Hertogrijk bl. 2) ), enz. enz. (Comes de) Gielra a° 1099 (Sl. 197).

Gellero a 1104 (ib. 202).

Gelera ao 1105 (ib. 208).

1) In een charter van omstr. 1104, ook aan Sp. (II 90) bekend, is sprake van comes Gerardus de Gelren (Sl. 149).

2) Wel leest men a° 1074 van Otto comes de Zutphen et de Gelria; doch dit is volg. Sl. 180 eene fout. En mag men dus slechts van twee Otto's spreken. 3) Genit. Gelriae, Gelrie ao 1187/8 (Sl. 365).

*) dat alinge Hertochrick ende 't land van Gelren.

6) Comitatus de Gelre a° 1194 (Sl. 379).

*) dat lant Hertoghrijc ende Heerlicheit van Gelre.

« VorigeDoorgaan »