Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De bewoners worden in 1166 door de Annales Egmondenses genoemd : >>Fresones occidentales, qui habitant trans vadum Occenvorth 1)... in agros oppiduli Alcmare conscenderunt."

Hist. Gen. N. Ser. I, blz. 63/4; Mon. Germ. XVI, 464. Daarmee is in overeenstemming de benaming van Oostfriesland voor de tegenwoordige provincie:

>> Wilhelmus qui in orientali Fresia morabatur a fratre sibi concessa, obitu fratris cognito festinanter ad locum currit qui dicitur Sipe et licentia non impetrata, in ulteriorem ripam Frisiae tristis se recepit."

ald. blz. 88, en Mon. Germ. 474; vgl. boven, Stoke, blz. 10; en 't Register.

Reeds in de Annales Fuldenses ad annum 876 wordt gesproken van: >>Frisiones qui vocantur occidentales cum Nordmannis dimicantes victores extiterunt."

Mon. Germ. I, 389.

Duidelijk worden in de Egmonder Annalen de Westfriezen in Drechterland en ombuurten bedoeld, en dus het Flie als hun Oostgrens aangenomen. Misschien doen dit ook de Fuldaër Annalen, indien tòen altans deze verdeling reeds bestond. Anders kunnen daar gemeend zijn de meer westelijk wonende Friezen, die toch tot het Zwin zich uitstrekten; zonder dat bepaald aan de Wester fliese Friezen is te denken.

Bij de rijksverdeling van 870 wordt aan Lodewijk de Duitser toegewezen : Masau subterior de ista parte, item Masau superior, quod de illa parte est de Fresia duas partes de regno quod Lotharius habuit. Mon. Germ. LL. I, 516; SS. I, 4S8. Van den Bergh, Oorkondenb. I, 16.

Volgens de uitgever der Monumenta zou hier de bekende verdeling bedoeld wezen van Friesland: van Zwin tot Flie, Flie tot Laues 2), Laues tot Eems.

1) Von Richthofen Unters. II, 91: lies: Otten-vorth"; Melis Stoke II, 489 (Huydecoper I, 397) schrijft: Die Vriesse van over Ottenfort... quamen 't Alkemaer; d. i. de Otterleek tussen Schermer en de Heerhuigenswaard.

2) Liudgerus, Vita S. Gregorii († 775) cap X verhaalt dat doctrina sua b. Gregorius Trajectum et Dorestad cum illa inradiavit parte Fresonie quae tunc temporis christianitatis nomine censebatur, idem usque in ripam occidentalem fluminis quod dicitur Lagbeki, ubi confinium erat christianorum Fresonum ac paganorum cunctis diebus Pippini regis."

Acta SS. Benedict. Saec. III, ed. Venet. II, 295, aangehaald bij von Richthofen, Unters. II, 371.

Voor een bekende officiele grens bewijst dit citaat evenmin als 't in de tekst gegevene, iets.

M.i. blijkt uit de toevoeging: »de regno quod Lotharius habuit" dat geen bekende verdeling bedoeld wordt. Daarenboven verschillen de meningen omtrent het 'regnum', dat Lotharius in bezit had. Volgens sommigen zou Lotharius I in 855 aan een zijner drie zoons »totam Fresiam" 1) toegedeeld hebben. Dat had hij dan verkregen bij het verdrag van Verdun. Anderen echter nemen aan dat slechts het land ten zuiden van den Rijn hem toekwam; is dit juist, dan ontving Lodewijk de Duitscher dáárvan twee derde deel. Het verdrag van Verdun is ons niet bewaard; wat de kwestie vermoeielijkt 2).

Het eerst bepaalde aanwijzen van het Flie als grensscheiding dient derhalve in de Lex Frisionum gezocht, en is dus ten nauwste met de kwestie over de tijd van zijn ontstaan verbonden. Deze hier te onderzoeken, gaat niet. Genoeg, dat de Geer, in zijn studie achter de editie van het Friesch Genootschap, 1866, deze kantteekeningen tot de XIe eeuw brengt, misschien tot de Xe zelfs 3).

Hiermee kan ik me het beste verenigen; in 985 wordt ook al het land bewesten het Flie aan de Hollandse graaf geschonken; en dus officieel het Flie als grens aangewezen; hierin vind ik een nieuw bewijs ) voor de juistheid van het door de Geer verkregen resultaat.

Aan de westzijde van het Flie lag Texel 5); haar zuidgrens was Kennemerland, in de VIIIe eeuw. Het besloeg toen ook, naar van den Bergh, OA. 2 57 wil, Westfriesland.

In een Utrechts register van kerkegoederen uit de Xe eeuw wordt Texel een »insula" eiland genoemd. In 985 ontvangt de Hollandse graaf:

»quoque quicquid beneficii nostra de parte inter duo flumina Medema laca et chinnelosara gemarchi®) dicta tenuit. Adhaec

1) Bondam blz. 30.

2) DE GEER, N. Rechtsgel. Bijdr. 1878, blz. 612-614 noten. Wynne, Geschied. van de Nederlanden, Aanteek. blz. 6. Litteratuur.

3) Niet veel jonger dan de additio, en tot hetzelfde tijdvak behooren(d)”, p. 190; „(Die) bijvoegingen... in de Xe of XIe eeuw", P. 193.

[ocr errors]

Vgl. noch von Richthofen, ed. Fr. Gen. 1866; en Pols, Themis 1871, p. 578.

4) Een ander is noch te vinden in de muntkwestie; waarover Hooft van Iddekinge, echter niet geheel juist, heeft gehandeld in zijn Friesland en de Friezen. Er zijn noch meerdere; waarover later.

5) Vgl. noch 1314: onse lant Tessel, alse wy 't hebben liggende tuschen dat zie ende Maersdiepe ende den Vlie, van Mieris II, 144. vgl. een tweede charter daar 147. Het Eierlandse gat c. a. schijnt dus na die tijd ontstaan.

6) Vgl. Kern, Taalk. Bijdr. I, 106.

Acker Stratingh, Aloude Staat II (2) 71 zoekt

het bij Keins noord van de Zype; vgl. von Richthofen, Unters. III (Kennemerland) blz. 44.

etiam totum quod de nostro jure in pago Texla nuncupato in beneficium tenuit cet.," van den Bergh, Oorkb. I, 40. Daaruit blijkt dat toen Texel '), van de zuidelijk gelegen streek afgescheiden, als afzonderlijke gouwe werd beschouwd; die zuidelijk gelegen streken werden toen langzamerhand aangeduid, als gelegen ten westen van de officiele grens het Flie, met de naam van Westerlinge, of Westflinge (terra), en hun bewoners met West(er)lingi.

Het eerst in 1064 komt Westflinge voor;

>>comitatum omnem in Westflinge et circa horas Reni, quem Theodricus comes habuit, cum omnibus ad bannum regium pertinentibus universisque ad eundem comitatum respicientibus, hoc est abbatia Ekmunde etc." 2).

geeft keizer Hendrik IV aan het bisdom Utrecht.

Emo in zijn kroniek van het Groninger klooster Wittewierum verhaalt op het jaar 1256, dat

>> dominus Wilhelmus, rex Romanorum, a quibusdam militibus suis irritatus, surrexit contra Fresones extremos versus occidentem qui dicuntur Westlingi" 3).

Het kan zijn dat dit in Westflingi moet verbeterd ), of in Westvlingi; zoo vindt men in dezelfde kroniek ook Astingi voor Astringi en Rustingi voor Rustringi 5); dit brengt echter eerder op de gedachte, ,Westlingi' met van den Bergh 6), Geografie in Westerlingi te veranderen; een' die de r of er aangeeft, is meermalen in de handschriften weggelaten. Westerlingen zijn dan Fresones, die in het Westen wonen; een synoniem dus van 'Westfliïngers', zij die in Westflinge (= Westfli(1)nge) terra leven.

Voor de i-, vgl. benedinge (zegen) Eemsgo.- hlinga (bekentenis) Westerlauw. Nfr. tinge, (tijding).

1) Is Ordebolla", dat A° 989, 1083 en in de Traditiones Egmund. voorkomt, de tegenwoordige zandbank: de Razende Bol?

2) Muller, Oudste cartular. 102; Heda, blz. 109; Oorkondenb. I, blz. 56. n°. 86. Voor Westflingi leest van Heussen, Bat. sacra I, 12 naar zijn hs. 'Westerlingae'; wat waarschijnlijk beter is”, van den Bergh, Oorkondenb. t. a. p. Westlinglant" Matthaeus, Anon. Ultraj. blz. 210.

3) Kroniek van Emo en Menco, ed. Hist. Gen., N. Serie IV, blz. 206.

4) Von Richthofen, Unters. II, 97.

[blocks in formation]

Vgl. decanus de

6) Deze wil ook in het charter van 1064 in plaats van Westflinge lezen: Westerlinge,

vgl. zijne Oude Aardrijkskunde, p. 146 noot 2 en hierboven noot 2.

In tegenstelling met Westfriesland heette de tegenwoordige provincie ook Oostfriesland.

A° 1197: »Deinde in Fresiam orientalem a fratre sibi concessam regressus officiosissime receptus est". Marginale bijvoeging in de Ann. Egmond. Hist. Gen. 84. Zie ook A° 1203. boven blz. 10, en 17. A° 1317. den goeden luden van Oestvriesland an die ene zyde, lude den goeden luden van Kampen an die ander zide... die goede ende van Oestvriesland die ghisel.. weder gheven sullen,.. den borgheren van Staveren...

die goede lude van der Stat van Campen.. gheven zullen den goeden luden van Oestvriesland 600 maerc enghelsche.... ende dese (600) marc voernoemt sullen ontfaen die Abbet van Lidlem, die Commandoer van Snaken 1), ende die Prior van Florecamp metten Grietsmannen 2)...

die prelaten ende die Grietsmans 3) van Oesterlant )... wel bezeghelt uythangende metten prelaten zeghelen van Vriesland ende metten Grietmans ende met des meens lands zeghele van Westergo, ende metter zeghelen der Poerte van Staveren, van Harlingben, van Snaken 5) ende van der Yilse...

Schwartzenb. Charterb. I. 157.

A. 1318: die goede lude van Oestvriesland in Westergo an die ene ende....

zide,

ald. 159.

[ocr errors]

A° 1347: die Oestvriesen, onse vianden. en den Oestvriesen als Oestergo ende Westergo an d'ander zide.

ald. 204/5.

Boorne en Middelzee.

Venantius Fortunatus schrijft in de VI eeuw:
Quae tibi sit virtus cum prosperitate superna
Saxonis et Dani gens cito victa, probat.
Bordaa qua fluvius sinuoso gurgite currit
Hic adversa acies, te duce, caesa ruit 6).

1) Sneek,

2) Schwartzenb. Griexmannen, en in de noot collatie naar een ander hs. van van Wijn: Grietamanna, hier: dog doorgaans Grietsmans."

3) Schwartz. Griexmans.

4) Schwartzenb. in de noot: Oestvriesland.

5) Schwartzenb. in de noot: Of Sneeke.

6) Carmen ad Lupum Campaniae ducem, aangehaald v. d. Bergh. O. Aard.' 45.

In 734 overwon Karel Martel de friese hertog Popo aan deze rivier, volgens de Continuator Fredegarii:

>>navium copia adunata Wistrachiam et Austrachiam insulas Frisionum penetravit, super Burdine fluvium castra ponens, Poponem gentilem ducem illorum... interfecit." Bouquet II, p. 455 1). En Willibald deelt op het jaar 755 omtrent Bonifacius mee dat deze voor zijn vermoording bij Dokkum, aan de Bordine, de grens van Ostergo en Westergo, had gepredikt:

>>postquam fidei per Fresiam inluxerat splendor, et felix sancti hujus vitae adpropinquaret finis, jam quidem secus ripam fluminis quod dicitur Bordne, quod est in confinibus eorum qui rustica dicuntur lingua Ostor et Westeraeche, suorum tantum stipatus clientum numero, erexit tentoria." Mon. Germ. II, 350. In de bekende kroniek van Emo en Menco zegt de eerste van de kruisvaartprediker Olivier »transiit ultra Bordenam."

Hist. Gen. 89; Mon. Germ. XXIII, p. 500, 1.

Terwijl de Anonymus Ultrajectinus op het jaar 1231 verhaalt, hoe de Friezen van Staveren tot de Bordena naar Bakkaveen trokken, en de Friezen van de Bordena tot aan de Lauwes naar Groningen:

Domnes a Stauria usque ad Bordenam convenerant super illud funestum Backenvene (in Opsterland), reliqua vero pars Frisie a Bordena usque ad Lavicam cum multis militibus intraverat Groninge." Pijnacker Hordijk, Quedam Narracio (Hist. Gen. N. Serie XLIX), 85; Matthaeus, De rebus Ultrajectinis, p. 44; Mon. Germ. XXIII, p. 425, 45.

Noch heet het in de Vita Siardi in de Gesta Abbatum Orti S. Marie, ed. Wybrants, p. 143:

»in parrochia quadam trans Bordenam, que vulgari lingua Anengum nuncupatur...”

d. i. (Klooster) Anjum, gehucht in Menaldumadeel, Westergo. Merkwaardig is de plaats in het charter van 19 April 1297:

>>nullus omnino de terra nostra scil. de Ostergo ad destructionem castri vestri (van de Holl. graaf Jan) in Westfrisiam fuerit profectus, licet illi de Westergo, quorum terra per mare quod Bordena vocatur, et per specialem jurisdictionem a terra nostra (i. e. Ostergo) distincta est.

Schwartzenbergh, Fr. Charterb. I, p. 130, ook van den Bergh, Oork. v. Holl. I, 2, p. 451.

1) Vrij gelijkluidend is de meedeling der Annales Mettenses, Mon. Germ. I, 325.

« VorigeDoorgaan »