Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

A° 1412: Wirdoem, Wartena, ende Grouwa.

Gabbema, Verhaal van Leeuw. 27; Fr. Rq. 459.

A° 1450: her Jarich myn persona to Grouwe ende Sipke in Grau

weraga.

A° 1474: her Jarich persona van Grou.

Schwartz. I, 540.

A° 1491: maester Bwke persona to Grow, her Symen jongherprester

Schwartz. I, 659 (orig.).

Schwartz. I, 751 (orig.).

Schwartz. II, 15.

to Grow. Kadaster van 1505: Grouwergae in Hydaerderadeell.

Thernze, Tea(r)ns in Leeuwarderadeel.

A° 1242 (?): Evermdo d'thermza, Vrije Fries XIV, 442.
A° 1397: fiarda hale pundismeta to Terynse.

Visser-Amersfoordt, Archief III, Aanh. blz. 5.

A° 1422: Poppka Tyrnse, Hoyte toe Morre.

Schwartz. Charterb. I, 450.

A° 1427: Sibrandus personna tho Thernze. Schwartz. I, 472.

A° 1473: der meente van Tyrnse... heer Pieter, personna thoe Tyrnze. Schwartz. I, 656/7 (kopie).

Kadaster van 1505: Teerns in Leuwerderadeell. Schwartz. II, 14.

Blia, Blija in Ferwerderadeel.

In Vita Fretherici (†1173), Wybrants 21: de conversione Wybrandi de Blytha. 34: Asego, vir nobilis de Blitha. Istius Asegonis patrui fuere Asego et Kempo de Blitha, viri fortes et famosi.

In Vita Ethelgeri, ald. 225: Menoldo Thiarchia de Blita.

A° 1418: Thiard Hoyengha, ghamich tho Blia, ende by hwylim greytmon in Ferwertheradele. . . . Thiabeka Serckssema, ghamich tho Blia. Visser-Amersfoordt, Archief III, Aanh. blz. 15. Anenghem, Anjum in Dongeradeel. Zie 't Register i. v.

Een charter van 13141) bevat bepalingen omtrent het onderhoud der Rawerder-, en Dom-zijlen, beide vroeger aan de Dokkumer-Ee 2) gelegen; die werden vastgesteld door »Gretmanni et eorum conjurati (mederechters) districtus Winnighe.

Deze grietlui wonen in de zes dorpen:
Ripikerka, Rijperkerk in Tietsjerksteradeel.

1) Vernieuwd en aangevuld bij Charter van 1389: Charterb. I, 248.

2) Vgl. Friese Volksalm. 1856, blz. 37.

A° 1369: Tithardus Tayngha de Ripa-kerka gretmannus districtus
Wininghe.
Schotanus, Tabl. 66.

A° 1421 her Gallo, curet to Rypakerka.

Schwartz. I, 435. Zie boven blz. 31.

A° 1481: Tyetzerkera fiaerndeel, az Rypatzerka, Tyetzerka en Suwald met hiara toebyheer. Schwartz. I, 698. A° 1491: Verzoek van de cureten en de gemeenten te Rijpertzerke en te Tyeetzerke aan de stad Groningen, om mede te mogen worden aangenomen in het verbond der stad Groningen met die van Dockum enz. Hl, Katrijnen. Feith, Register, h. a. N°. 14.

Kadaster van 1505: Rypetzerke in Tyetzerkstera deel.

Etwerth, Idaard.

Schwartz. II, 15.

A° 1392: Grata Ellingha fan Eda were gretman in Eeda werd era-dele Schwartz. I, 252.

A° 1421: her Willem cureet (to) Etwert.

Schwartz. Charterb. I, 435. Zie boven blz. 31.

A° 1423: Wilhelmus curatus in Etwert.. legavit presbitero... in Etwert novem nunciatas terre, ex occidentali parte Murimmatherp sitas. ald. 458 (orig.)

Kadaster van 1505: Hydaert in Hydaerderadeell.

Is het 'Edenwerfa' in Descriptio.. Hadamar (Xe eeuw)? zie 't Register, i. v.
Reisim, Reytsum in Ferwerderadeel, zie 't Register, i. v.

Burnwerth, Bornwird in Dongeradeel, zie 't Register i. v.
Demingwere en Merwethe.

Met mr. Andreæ zoeken we die beide plaatsen in Dantuma-, en Leeuwarderadeel. Met zekerheid zijn zij niet aan te wijzen. Daar de uitgang wel meer wisselt, kan were nú in onze tijd wel iets anders zijn. Demingkan een afleiding van 'dem', 'dam' zijn. Tans heet Dantuma-wâld meest Dam-wâld (Damwoude). Misschien is het deze plaats 1).

Merwethe wil Andreæ voor hetzelfde als Miedum, maar verschreven houden. Daar in hss. de hoge konima' die (e)r aanduidt, vaak niet te lezen is, mag men het in 'Merwerthe' verbeteren 2); in Leeuwarderadeel 11⁄2 uur van Wirdum zuidwestwaarts ligt Marwird, dat m. i. de gevraagde plaats moet wezen. Zie 't Register i. v. en Andreæ, Grietmannen, 11.

1) Zie 't Register i. v.

2) Zooals b. v. in Register van Aenbreng 1511, ed. Telting I, 121: Abba to Wlsmahne -herne (hs. h’ne); Ulsmahorn, bij Holwerd.

=

In 1318 gaat de stad Groningen een verdrag aan met Ostergo, benevens met de abten van vier conventen:

>>abbates Clarikampi, Dockum, Orti Ste Marie, Bethanie, et universitas Gretmannorum in Ostergo, ceterumque Iudicum, cetum in Wininghe regentium ac consules civitatis Groniensis, etc.

Driessen Mon. Gron. I, 89.

Hier, noch hier boven wordt de Bornogo, noch enige plaats in die 'krite' genoemd; wel Ostergo, en daarin als volksvergaderplaats Wininghe 1), waar de grietslui het bestuur hadden.

Reeds in 1231 meldt de Anonymus de Rebus Ultrajectinis 2):

»Unde statim convenitur ad coëtum Wineniae ab tota Frisia, et illic occurrunt nuncii Groningensium et Hensegonum."

In een ander charter, van 1369, wordt een vonnis door de »>Gretmanni districtus Wininghe ac judices eorum coniurati" geveld, »in communi cetu districtus Wininghe congregati" 3). Ook daar zijn noch eens zes grietmannen uit zes verschillende dorpen opgenoemd.

Natuurlijk vindt men andere namen, daar het grietmanschap en assessorschap bij rondgaande beurt vervuld werd door de bewoners der 'stathen', elk voor zijn zoveelste recht 4), naar mate hij een deel lands had in een vroeger ethel'-hiem.

De dorpen zijn:

Ripakerka, Rypakerk in Tietsjerksteradeel. Zie boven, blz. 32/3.
Nesse, in Dongeradeel.

. Dointhimwalde, Dantumawoude in Dantumadeel (Spr.: Dånt-)
A 1421 Dowa Doyngha in Dontinwald.

Schwartz. I, 435 (orig.) zie boven blz. 31. A° 1423: parochianus ecclesie in Dontinwald... dedit.. virgam paludis up van Dontummas zerka jacentem... Geno curatus in Dontinwald. Schwartz. I, 458/9 (orig.)

1) Aan de Middelzee lag in de zeewering de Wyngie-hornster-zyl; A° 1456: da Wiinga-hurna. A° 1583 wordt de daar vroeger gestaan hebbende molen genoemd: Wijnninghe hornster-mollen. Mr. Andreæ, Vrije Fries XIV, 217. Eekhoff, Gesch. van Leeuw. I, 72, 281. Gabbema, Geschied. van Leeuw. 63/4. Beneficiaalb. van Friesl. 199. Charterb. I, 591. Oork. St. Anth. Gasth. 717.

[ocr errors]

-

-

[ocr errors]

2) P. Hordijk, Quedam Narr. 83; Matthaeus, p. 43. Ook in Mon. Germ. XXIII, 425. 3) Schotanus Tablin. 66.

--

4) Vgl. daarover Charterb. I, 498. Friesche Volksalm. 1887, blz. 188. Zo verklaart het zich dat er gesproken wordt van "grietman nen" in Kollumerland, [zie 't Register i. v.]

Kadaster van 1505: Dantum waldt in Dantumadeel.

Schwartz. II, 18.

Vgl. Hantum: Hontum [zie 't Register i. v.]

Lackum, Lekkum in Leeuwarderadeel; [zie 't Register i. v.]

Popingha. Dit wil men in Idaarderadeel vinden. Daar ligt het evenwel niet, maar wel in Rauwerderhem; wat terecht mr. Andreæ op het vermoeden brengt dat deze grietenij vroeger met Idaarderadeel éen was.

Popingha is Popingawier; zie over het weglaten van dit laatste lid, 't Register i. v.

A° 1401: parrochianos Popeng were, Rawerderhem et Solis.

Schotanus, Tablin. blz. 68.

Kadaster van 1505: Popping awyer in Rauwerderhem.

Schwartz. II, 16.

Men weet echter Merslum niet aan te wijzen. »Zouden we onder Merslum: Merrhum, d. i. Marrum in Ferwerderadeel mogen verstaan?" 1).

Ook Andreæ houdt het voor hetzelfde als Mercelum dat in de XIIe en XIIIe eeuw voorkomt.

In Vita Fretherici, Wybrants 33 leest men van de:

>>matrona Siweris, filia Ubbrandi sculteti de Reisum (Reitsum) et mater Renici magni de Mercelem."

blz. 37: »Si quidem Renicus de Mercelem et Liudolfus de Onglem (Englum, Menaldumadeel)...

blz. 55: Renicus de Mercellum, avus Renici qui nunc est.

blz. 67: de puero in Mercelum resuscitato... in villa Mercelum. En in Vita Sibrandi, ald. p. 168: soror Ava de Mercelum,... germana soror Renici iunioris.

Deze heet bij Sibrandus Leo: Anna 2), ex nobili familia Markelen (Matthaeus Analecta V, 250; aldaar 245: Markela, vgl. Wybrants, p. 33, noot. Aldaar in Vita Ethelgeri, Wybrants, p. 224: filio domni Wibrandi Renekenga de Mercelem.

Uit de variant Markelen kan blijken dat de c in Mercelum uit gutturale tenuis (k) ontstaan is.

Deze e voor de -e- zal wel ts aanduiden.

Mercel-um is dus Mertsel-um of met wegval der t-klank zelfs Mers(e)l-um 3).

1) Vr. Fr. XIV, 214.

2) Vgl. „Avam nomine" in Vita Ethelgeri, Wybrants p. 224.

3) Vgl. het analoge in Reitsum naast Reisum.

Spreekt de een van Merslum, daar naast kunnen anderen noch de oudere vorm Merkelen kennen, en schrijven vooral.

Mercla als eigennaam vindt men noch in de Aenbreng in Ferwerderadeel 1540, ed. Telting, Register van 1511, enz. III, 4:

Dyrckz Ostez nu Meijer van Anck Mercla, bruijckt van den lande... anno XI aengebrocht." vgl. blz. 22, 30.

Jan Marcla... Reenick Marcla, blz. 15.

Jan Marcla toe Hallum, blz. 40.

In 1511, ald. I, 107, wordt in Hallum genoemd: Renick Merckla. Deze woonde zeker op de State van dien naam, die ten noordoosten van Hallum, niet ver van Jousumburen stond. Thans staat daar noch een boere woning 1).

In 1453 gaan Dabten, grietmannen, ende ghemene Meente der Deilen ende Lande van Oestergho, als Dongheradeel, Dockummadeel (elders Dontmadeel), Ferwerderadeel, Lyouwerderadeel, Tyattzerkeradeel, Ydauwerderadeel, Smellingherland, ende dio sted fan Lyouwerderde fan Dockum" een overeenkomst aan »nopens het vieren van de Jaarmerkten”, enz. De steden en Smellingherland uitgezonderd 2), zijn het weer de zes grietenijen; aan het slot staat:

>>So is dit breef mit Aesterga landis sigel, ende Smellingera landis sigel bisigelet"; terwijl in dat stuk gesproken wordt van de Wijnjemma (variant Wynigha) Wilkeren" 3).

Daaruit blijkt, op nieuw 4) dat 'Wyninghe districtus' hetzelfde als Oostergo is; dat bovendien de genoemde zes grietenijen er toe behoren; terwijl >>Rauwerderahem", hoewel tot Oostergo behorend 5), daarbij niet afzonderlijk genoemd wordt.

Met Mr. Andreæ houd ik het er voor dat deze 'hem' eerst later een zelfstandige grietenij werd. Toen door het geregeld aanslibben der Burdine, het meer en meer bedijken van waterland en het toenemen van de bevolking

1) Mr. Andreæ, Nalezing op de Nieuwe Naamlijst van Grietmannen van Jhr. Mr. H. Baerdt van Sminia (ed. Fries Gen. 1893), blz. 17.

2) Vgl. over Kollumerland en Oestbroeksterland Mr. Andreae Vrije Fr. XIV, 214. 3) Schwartz. Charterb. I, 547.

4) Dit blijkt ook noch uit een charter van 1456, waarin tot de Zevenwouden alles, behalve de oude kern van Wyninghe (deze zes grietenijen), wordt gerekend. Zie 't Register i. v Zevenwouden.

5) Dit blijkt misschien ook uit de volgorde der opgave der geconsacreerde kerken en altaren, opgenoemd A° 1335 in Rek. Utr. I, 517. Werd Offingawier toen kerkelijk bij Oostergo gerekend?

« VorigeDoorgaan »