Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

terwyl haare jonger Zufter kwynde, door overmaat van liefde, die ze voor hem had opgevat : haare liefde was van die zuivere en belangloozen aart, dat, fchoon zy zeer wel gevoelde niet gelukkig te kunnen worden zonder zyne wederliefde, zy, echter, zyn geluk zoo ver boven haare eigene voldoening ftelde, dat zy hem alle mogelyke goede diensten deed by hare Zufter.De Vader ontdekte wel haaft de verfchillende neigingen van zyne Doghteren, en ziende nooit de weerzin van de oudste te boven te zullen komen, en in vreeze van eene gelegenheit om zich zoo wel te vermaagfchappen, te zullen miffen, zoude hy gaarne getragt hebben, om den aanzoek van den Edelman, van zyne Oudste, op zyne Jongfte Doghter over te brengen: maar wat hy daar toe aanlei, 't mislukte alles. Hy erkende de verdienften van de Jongfte fchoone, hy betoonde te weten, hoe veel meer genoegen hy te wagten had, met iemant die hem tederlyk beminde, in tegenftelling van, met eene, die hy Vruchteloos getragt had hem genegen te maken. Maar zyn hart weigerde na eenigen anderen raat, als na zyn eigen begeeren, te luifteren, en wilde geene andere indrukzelen ontfangen, als die, welken 'er 't eerft in gegraveert fcheenen - Nogh de weerzorigen aart, en al de misagting waar meede hy door de eene behandeld wierd, kon zyne Vlam uitdoven; nogh al de zoetheit van

C 2

im

imborst, en zedige tekenen van genegenheit van de andere, hem in nieuwe liefde ontvonken: één vrindelyk Gezight van de eerfte, zou hem verhemeld hebben, en al de lieve lonken van de andere, dienden tot niets meer, als om zyn' onluft te vermeerderen.

Duskwelde de ongevoelige Schoone, en de ongelukkige Minnareffe den wanhopenden Minnaar, onwilliglyk, en de eene de andere, onderling, tot een onlukkige dagh een einde maakte van alle onzekerheit, en iders afkerigheit.

De Edelman had onlangs een plaiffer Jaght gekoght, fraai gefchilderd, bekwaam en cierlyk opgemaakt, om 'er vermaak meede op't water te neemen; hy verzogt 'er de beide Zufters toe, en teffens verfcheide andere Heeren, en Juffrouwen, die daar omstreeks,en. na by Zee woonagtig waren, hy wildeze eens aan boord tracteeren. De Wind matig en het Water flegt zynde, toen zy uitgingen, gaf dit gelegenheit, om een end weghs van Strandte zeilen; wanneer, op 't onvoorzienst de hemel, van zeer helder, met duiftere wolken, vol met buien en onweders, bezet wierd; de Wind nam hand over hand toe, en wierd zoo hevig, dat zy in weerwil van hunzelven, verder en verder Zeewaarts in geraakten. De ftorm toenemende, het Schip 'er niet op gebouwd zynde, en, gelyk zommige zeide, de fcheepsgaften onkundigh, kwam het Schip op een Rots te ftooten, en fpleet in den bodem; - de Zee

drong

[ocr errors]

drong 'er wel haast van allen zyden in, geen ogenblik was 'er te goede eer men 't zoude zien zinken; - ieder was even verbaaft, en de omftandigheden lieten geen tyd tot beraad alle geraakten zy over boord, en ieder greep die aan, welke hy 't meeft wenfte te behouden; onzen Edelman nam de twee Zusters onder ieder arm eene, en dus belaaden, weerftond hy noch al eenigen tyd het geweld der baaren; dogh zyne kragten hem begevende, was hy onvermydelyk genootzaakt 'er eene los te laten, om de andere te behouden, waar op hy, eerder de nopingen van de erkentenis, dan die van de liefde volgende, de oudste Zufter los liet, en met de jongfte tot aan land zwom.

Een van de Matroozen, die onbelemmert was, zagh den noot waar in zy zich vond, die door haren minnaar was verlaten, hy vatte haar by de kleederen, juift toen ze op 't punt was van zinken: echter was zyne zorgvuldigheit onnut, dewyl een zware Golf die geen menfchelyke maght breeken konde, over hen kwam, en deeze ongelukkige Juffer, met haren verloffer, in den diepen afgrond nederdrukte.

Haren minnaar zich van zynen last ontdaan hebbende, zagh van Strand wat nootlot zyn beminde onderging, en niet in ftaat zynde om deezen Schok door te ftaan, keerde hy zich na de Juffer die hy met levensgevaar gered had, en met een houding vol van yflyke fchrik, en vervoeringen van wanhoop, zei hy haar, Me

C 3

Mevrouw ik heb myne fchuldige erkentenis, voor uwe onaangezogte genegenheit te mywaarts, betragt, ik moet ook aan het geen de liefde van my eifcht voldoen, en haar volgen, die ik niet zou kunnen overleeven, zonder altoos de woedenfte wanhoop der verdoemelingen in myne ziel te gevoelen.Met die woerden, zegt men, begaf hy zich voor een zware Golf, en wierd 'er wel haaft door overftolpt, en wechgevoert.

De jonge Juffer had nog tyd, nogh kraght, om iets te doen, of te zeggen, tot voorko ming van zoo wanhopig een einde. Alleen gaf zy een hevigen kreet, en viel toe van haar zelven; dus wierd zy gevonden van de geenen die 't gevaar van 't Speeljacht van verre gezien hebbende, gekomen waren, om den bystand te geven, daar zy bekwaam toe zouden wezen.

Zoo dit geval gebeurt is, moet men niettemin erkennen, dat de Edelman zyne Dankbaarheit uitgezet heeft, tot een punt, dat men, met een woort uit het Franfch genoomen, zegt, Geoutreert, of, buiten maat en paal, gebraght te zyn. 'T is tegens de réede, en tegens de natuur, en in myne wyze van denken, een al te romanfche daad, om tot een Voorbeeld van navolging te verftrekken; en onaangezien de perfoon die 't my verhaalde, het wilde doen doorgaan, als de grootste proef van groothartigheit, fcheen het my eerder toe, als een van die bedryven, die uitgevoert worden, om een' naam

te

te maken, dan, als een uitwerking van ware deugd, of grootheit van ziel.

Deeze raffineeringen, zelf van de eerwaardste grondregelen, deeze onnatuurlyke verrightingen, zyn gewiffelyk nooit ten voordeele van den Perfoon zelf die ze doed, en zelden ten beften van de Perfoonen, om welken zoo ver buiten den gewoonen wegh gegaan word. Buitensporigheit, en mateloosheit, zullen altoos mispreezen worden, by luiden yan goed Verstand en Oordeel; en als 'er gefprooken word van daaden, daar wy de oorzaaken niet van kunnen begrypen, nogh opgeven,-zoo dienen die, alleen, om gemeene begrippen te verwonderen, en buiten ftaat te ftellen, van ooit regtftreeks te kunnen oordeelen, wat pryswaardigh is of

niet.

't Is zelf zomtyds mogelyk dat de Dankbaarheit eene ondeugd geagt word; by voorbeeld, als een Prins, een Staats Minister, een Legerhoofd, of iemant in minderen rang, of levenstaat, zyne gunften bewyft, aan Voorwerpen des niet waardigh, enkelyk uit erkentenis van de genegenheit die zulk of zulk eenen hen toedraagt: en daarom de meer bekwaame en benodigde niet plaatft, in Bedieningen van vertrouwen en voordeel; zulk een Prins, zulk een Staats-ininifter, of wie in vermogen hy ook zyn kan, is onrechtvaardig, niet alleen tegens den geenen die hy dus verwerpt, maar tegens het geheele Volk, 't welke, door dee

« VorigeDoorgaan »