Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

kenteniswaardige, hier voren gemeld, welken in opentlyke ampten, en om het aanbelang hunner bedieningen, onze dankbaarheit toe behoort, dewyl het niet zyn de kwaade Koningen, een bedurven Parlement, een wezenloos en traagh Regent, een trots ftaatzugtigh, of onmatig Geeftelyken, of een onkundig Zeeman, of ondeugend Boekfchryver, die ik onze verpligting tot dankbaarheit wil toekennen.

In het tegendeel, wanneer zy, die ons moeften befchermen, ons kluifteren. - die ons moeften geleiden, ons verleiden, en. zy, van welken wy medelyden en trooft verwagten mogten, om onze elendens lag. chen, en 'er ons om befpotten, en hunnen triumf vergroot vinden, door onze vernedering in wat hoogheid dezulken dan ook gefteld zyn, of met wat eernamen zy ook vereert of verwaardigd zyn, verdienen ze, in evenredigheit met hunne grootheit, en met de maght die zy hebben, om goet of kwaat te kunnen doen, ten toon gefteld, opentlyk berifpt, en hunne onmenfchelykheit hen in 't Gezight geworpen te worden.

Maar als iemand, die de Vermogens heeft, dezelven ten beften van de menfchen aanlegt, dan zyn de moeitens daar toe genoomen, niet alleen onze openbaare dankbaarheit waardig, maar de vuurigfte gebeden en wenschen van onze erkentelyke harten ten heuren beften: al wie ons ooit van eene pryswaardige daad hoort fpreeken zonder dat wy ze werkelyk pryzen, zullen ons veroordeelen; 't is dan ons eigen -voor

D 4

deel

deel een ander reght te doen, in hem zyn' verdienden lof te geven: :- waare dankbaarheit is een çieraad der ziel, dat alles opluiftert; het betoont veel meer door de wyze van doen, als de welgefchiktheit van zeggen, dat het werkzaam is, om iets meer te willen uiten, als met woorden is uit te drukken.

Daar is zekerlyk iets by uitnementheit beminnelyks in een dankbaare ziel; en offchoon hy die ze bezit, misleid wordende door de zwakheit van zyn oordeel, dezelve komt te uiten met zaken die allen niet even lofwaardig zyn, zoo is, niettemin, dat verkeert gedragh te verfchoonen, in aaninerking van de zaak die de daden doed verrichten; en zulk eenen kan nooit voorbedagtelyk laagh van gemoet, of onregtmatig in behandeling zyn.

Dogh, met al wat ik gezeght hebbe, dienen myne geringe vermogens alleen, om aan te toonen, hoe, in zekere gevallen, de Dankbaarheit tot buiten maat kan gaan, en hoe ze in anderen niet ver genoeg kan voortgezet worden. Met dat alles is de omfchryvende bepaling wat de Dankbaarheit is, een geheim,-een gordiaanfche Knoop, die ik vrees dat geen menfchelyke wysheit ontwarren zal, nogh onderfcheiden van andere neigingen, van een volkomen anderen aart, die ze bedekt, of daar ze meede vermengt is; dit is een inwikkeling die onnagaanbaar is, als by Hem die harten en nieren doorgrondt.

Niets is gemeender, als wegens bedryven, die enkelyk uit hoogmoed en trotsheit

voort

voortkomen, misleid te worden ontrent die zoo waarlyk edele grondbeginzelen. -- Menig een heeft kleine verpligtingen voldaan met bedryven van oneindig meer belang, enkelyk om den naam te verkrygen van een Dankbaar man te zyn; terwyl hy terzelver tyd, duizend malen in 't geheim gewenfcht heeft, dat het eene of 't andere toeval, van welken flegten aart ook, 't ware onteven geweeft, den anderen in een' ftaat mogte ftellen, van zyne gunft en weldaad niet te kunnen ontfangen.

De Heer Thomas Schynfchoon was deezer dagen in een Herberg by gezelfchap, wanneer hem gezegt wierd, dat de jonge Heer Wildman in Gyzeling was gebraght, om een vry groote Som die hy fchuldigh was.

Hoe zei de Lord, bet komt my onbegrypelyk voor dat by my niet aanstonds kennis 'er van gegeven beeft: bad ik geweten dat by in gevaar was, voor die omstandigbeit, bet zou 'er nooit toegekomen zyn.

[ocr errors]

Dat gezegt hebbende, eifchte hy fpoedig Pen, Inkt, en Papier, en fchreef een briefje aan zyn Bewindsman, bevelende dien, om aanstonds den Heere Wildman uit de Gyzeling te loffen, en de fchuld en onkoften te betalen, zoo groot als dezelven zyn mogten. - D Dit briefje zond hy met den oppaffer heenen; en ziende, dat zoo ongemeenen daad van mildheit, geoeffent aan iemant die een ieder wift, nooit in ftaat te kunnen zyn, om ze te betalen, al de aanwezende verbaasde, zei by, myn Heeren, ik baat de ondankbaarbeit, Wildman, ik erken bet, kan D 5

niet

[ocr errors]

,

niet gezegbt worden een Man van verdiensten in de wereld te wezen, maar ik ben bem een dienft fchuldigh, en bleide met de gelegentheit van ze te voldoen; gylieden moet weten, vervolgde hy, dat ruim vyf jaaren geleeden, by in Duitsland, de Bystander van een van myner bloedneven geweeft is, in drie byzondere gevegten: en tot bier toe beeft het geval my nooit gelegenbeit gegeven, om bem te betoonen boe zeer ik my verpligt vond over zyn edelmoedigh gedragb.

Dit verbaasde het gezelfchap nogh meer en de heer Thomas, hoorde zoo lang zy te zamen waren, geen eenen woord, als tot zyn eigen lof: de zaak ging van mond tot mond, en de geheele wereld hield hem voor de erkentelykfte en grootmoedigste Man die 'er op 't aardryk was.

Maar hoe weinig was die bravert bekent! - op denzelven tyd dat hy die broha maakte, met een Schepzel dat het onder alle Menfchen 't minft waardig was, en aan wien hy, in 't wezentlyke, geen de minfte verpligting had, weigerde hy, eenen geringen byftand, in den uiterften noot, aan den speelmakker zyner jeught, wiens beurs altoos voor hem open geftaan had, toen zyne onbedagte vrolykheeden hem zomtyds in noot gebragt hadden; Deeze Heer die ik Landlozer noemen zal, was in een ryk vermogen gebooren, maar door de onagtzaamheit en fchelmsheit, zyner opzichters, in de eerfte plaats, en zy ne eigen te goedgevende aart, aan de andere kant, tot groten noot vervallen. Hy lagh te dier tyd krank, en ontbrak veele

[ocr errors][merged small]

zaken, die zynen toeftand vereischte: hy had verfcheide brieven aan den heer Thomas geschreeven, biddende dien, om hunne voorige vriendfchap, die nooitby hem opgefchort geweeft was, te gedenken, en de goedheit te hebben, van hem in den dringensten noot waar in hy zich bevond, met een kleinigheit te onderfteunen: - op het welke alles dien fcbynfchoone erkentelyken niet eenen woord antwoordde, zelf niet om zich des te verfchoonen: Landlozer onbe

kwaam, om die fmaad te dragen, van iemant daar hy meinde met reght eene aanspraak tot erkentenis op te hebben, wierd zoodanig 'er over aangedaan, dat zyne krankheit 'er door vermeerde, en hy eenige dagen_daar na overleed. - Zoo waar is 't, dat de Poëet zegt. 't Wreed Nootlot flaat geen dieper flagen Dan, die bet met misagting doed.

Veele zulke fchynfchoone zyn 'er in de we reld; en zoo gelukt het voor den Hypocriet van deeze of geene deugt, de oogen te beguichelen, van die hem in den grond niet kennen, door kunsjes en namaken, van 't geene lofwaardig is, in den wezentlyken deugdza. men, maar in hem, by dien hy bekent is, en zoodra hy bekent is, als belachlyk word om zyne kuuren, en een het voorwerp van ontwaardigde misagting, om zyne valfche grootheit, meer als de Lantlozers het ooit voor de Schynfchoonen geweeft zyn, om eene armoede, die zy zelf hebben helpen veroorzaken. Regtftreeks anders is een ander zoort van menfchen in de Wereld; een dom en zot geflaghte, dat op regtvaardigheit en milda

dig

« VorigeDoorgaan »