Biographisch, anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters, Deel 4

Voorkant
C. L. Schleijer, 1823
 

Geselecteerde pagina's

Overige edities - Alles bekijken

Veelvoorkomende woorden en zinsdelen

Populaire passages

Pagina 506 - t nadren van den morgen? Neen! 't is geen droom!... 'k Ontwaak, en tast in 't rond, Maar vind geen vrouw aan mijn verlaten zijde, En voel geen' kusch van haren lieven mond, En hoor geen stem, wier klank mijn ziel verblijdde. Die lieve mond is bleek en koud, en zwijgt. Stijf is de hand, die teder mij omarmde. Nu klopt geen hart, geen boezem zwelt en hijgt, Waaraan welëer haar liefde mij verwarmde. Nacht...
Pagina 259 - Het klamme sweet vind op zijn leden, Om dat hem docht: men stak hem naar het hart: Maar hoe het veld begint te gelen, Hoe in het groen de Gytjes spelen, Hoe Bloemerts fluyt de Nachtegalen tart. Den hofhond bast met zijne makker, Wanneer den Huysman smorgens vroeg, Voor dag, met omgekeerden ploeg, Al zingend...
Pagina 419 - De oopen glin fleren , de hairen ryfen op ; ' Men knerfeltandt, men trekt den hoed diep in den kop. 'T koleur verandert ook ; men fiet de kaken beven; Die rood was, wordt heel bleek: tfchynt hy den geeft gaet geven.
Pagina 259 - t is gegeven, By 't vreedzame en onnozele vee, • Dat nooyt noch quaat, noch onrecht dee, In 't veld zijn dagen af te leven; De Bloemekrans braveert de gouden Kroon Die 's Konings zorg by nacht doet waken; Geruster zit men onder daken, Van riet gebout, als op den hogen Troon.
Pagina 502 - t nietig denkbeeld van u zelv' ? Vermeetle! draait voor u alleen De gansche schepping om u heen? Is ze u alleen ten dienst gegeven? U, die, uit nietig stof geteeld, Het broosch genot van 't vlugtig leven Met vlieg en mier en made deelt! Zij t gij op de aarde zo gering; Die aarde, trotsche sterveling, Is een dier duizendduizend bollen Die om dé zelfde grote zon In afgeperkte baanen rollen, Licht scheppen uit de zelfde bron.
Pagina 502 - Vorstin der hoge sterrenchoren! 'k Voel, daar mijn eerbied op u staart, Gedachten in mijn ziel geboren, Wier vlugt mij opvoert boven de aard.
Pagina 504 - Dat ginds een kring van bleker licht Meent in uw prachtig zwaard te ontdekken? Een dunne vlek, wier flaauwe schijn Zich telkens poogt aan 't oog te onttrekken? Wat mag dat glinstrend wolkjen zijn?
Pagina 500 - ORION Wie heft, met statelijke pracht, Bij de achtbre stilte van den nacht, Uit d'oceaan het hoofd naar boven? Wie blijft in 't aanzien van Diaan', Die vruchtloos poogt dien gloed te doven, Met onverzwakten luister staan? Zijt gij 't, Orion! voor wiens licht Der kleiner zonnen flikkring zwicht Als 't licht der maan voor Febus glansen? Rijs, grote Orion! rijs omhoog! Zijt welkom, held! aan onze transen! Verruk, verruk ons starend oog! Wat sterreglans, die eerbied baart, Praalt op uw' 'gordel, knods...
Pagina 410 - t hoofd; de zwarte hairen hangen, Wanfchiklyk langs haar' hals en ingevallen wangen. Hethulfel, dat haar deJct, is, vreemd, dooréén verward, En toont een mengeling van blaauw en rood en zwart.
Pagina 175 - ... combinatie van lof, gepaste bescheidenheid en ironie, waarbij zij haar persoon en haar (dicht)geest scheidt. Zij is gestreeld door zijn lof, want tenslotte is zij een mens van vlees en bloed, maar concludeert: Mijn Zanglust heeft uw ziel in Dichtlust doen ontvonken; Zij vormde u, naar gij zegt. Hoe wensch ik haar geluk! Zoo ze immer op den roem van eenig werk mag pronken, Begaafde Bilderdijk, gij zijt haar Meesterstuk (NDW 1783: 23). Bilderdijk is er verguld mee, schrijft hij haar op 16 februari...

Bibliografische gegevens