Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

digd, Mars achtmaal, Fortuna, Hercules, Apollo en Jupiter elk éénmaal, Minerva minstens tweemaal. Een deel van deze goden is stellig nog in Italië gegoten in de eerste eeuw. Het laatst bekend geworden volledige Marsbeeldje (Pl. XIX 2) is niet minder dan 22.8 c.M. hoog en werd in omvang kennelijk nog overtroffen door een hol gegoten Mars of Minervabeeldje uit Ferwerd, waarvan het bij den hals afgebroken hoofd tot den helmtop reeds 10 c.M. lang is. Welke beteekenis hechtten de Friezen en de overige Germanen aan dergelijke voorstellingen der Romeinsche goden? Willers meent, dat het speelgoed was voor de kinderen. Daarvoor waren zij nu toch wel wat al te kostbaar en daar de Friesche jeugd in den Romeinschen tijd niet voorzichtiger geweest zal zijn dan thans, is het feit, dat onderscheidene beeldjes met bijkans ongebroken ledematen tot ons kwamen niet te rijmen met een dergelijke bestemming. De geloftesteenen door Friezen in Romeinschen dienst opgericht voor Mars, met een lokalen bijnaam, wijzen reeds in andere richting. Caesar vermeldt, dat bij de Galliërs of Kelten Mercurius de hoofdgod was. Tacitus zegt hetzelfde van de Germanen. Daarbij is het duidelijk dat deze Romeinen ongevoelig waren voor het verschil dat er bestond tusschen de godsdienstige opvattingen van Germanen en Romeinen en dat zij voor de inheemsche godennamen, die der naar hun oordeel verwante klassieke goden in de plaats stelden. De Germanen zelf dachten er anders over. Bij de invoering van de zevendaagsche Romeinsche week in Duitschland aan het einde der 3e eeuw kreeg dan ook de ,,dag van Mercurius" in den volksmond den naam van „,Wodandag", later Woensdag. Wat Tacitus Mercurius noemde, noemden de Germanen Wodan en zoo was het ook met Hercules en Mars.

Omgekeerd hebben de Germanen de beeldjes der Romeinsche goden vermoedelijk beschouwd als personificaties van Wodan en de overige inheemsche goden. De bijnamen, die soms op geloftesteenen voor Romeinsche godheden voorkomen kenmerkten dan het lokaal-inheemsche karakter. In elk geval zullen de beeldjes bij de Friezen als „fetisch" of,,talismannen" gediend hebben.

Tot het bronswerk uit de eerste eeuw behoort ook nog een zeer fraai beeldje van een priester (pontifex), gehuld in een rijk gedrapeerde toga, hoog 24 c.M. (Pl. XX). De oogen hadden pupillen van zilver en de oogenschijnlijk abnormaal grof bewerkte linkerhand werd vroeger bedekt door een daarmede vastgehouden offerschaal. Een der mooiste bronsjes stelt voor een geestig bokje, afkomstig uit Marssum, terwijl Sottrum een aardig bronzen paardje verschafte (Pl. XIX 4).

Het karakter en verloop der Romeinsche handelsbetrekkingen met Friesland komt stellig het best uit bij de import van ceramiek in het bijzonder van het bekende lakroode terra-sigillata. Omtrent geen enkele Romeinsche industrie zijn wij zoo goed ingelicht, dank zij de vaststelling van verschillende fabriekscentra, met hun afval van mislukte producten, gebroken matrijzen met namen der fabrikanten, ruïnes van ovens, enz. Afgezien van de fabrieksstempels is het décor, vooral bij de met behulp van vormen vervaardigde sigillata-kommen, dikwijls voldoende om kleine versierde scherven te dateeren en aan een bepaald centrum toe te schrijven. Deze wetenschap is in de laatste dertig jaren opgekomen. In den tijd waarin Dr. Pleyte de terpen-oudheden bekend maakte was daarvan en van het materiaal zelf nog heel weinig bekend.

In 1905 waren er uit 25 terpen in de provincie Friesland 46 stukjes sigillata voorhanden en uit de Groninger terpen nauwelijks een enkel stuk. Sedert daarop bijzonder acht is geslagen steeg het aantal in Friesland in 1911 reeds tot 200 en in 1917 tot 700 fragmenten, waarvan alleen uit Hoogebeintum 48, uit Ferwerd 45. Daarbij kwamen toen meerdere uit Groninger terpen. Thans is het totaal nog veel grooter en kan in het algemeen gezegd worden, dat terra-sigillata in de meeste terpen van Friesland en Groningen voorkomt. Deze scherven zijn bij het terpen-onderzoek als het ware de,,gids-fossielen" geworden ter onderscheiding der lagen uit den Romeinschen tijd.

Ook uit cultuurhistorisch oogpunt is die algemeene

verspreiding van beteekenis, omdat daardoor onomstootelijk vaststaat, dat men niet te doen heeft met Romeinsche producten, die toevallig door een soldaat, veteraan of koopman meegebracht zijn, doch met handelswaar, aangevoerd ten behoeve van de Friezen zelf.

Het voormelde geldt alleen voor het latere sigillata, niet voor de zeldzame stukjes uit de eerste eeuw, die door de Romeinen voor eigen gebruik werden meegebracht, althans slechts bij uitzondering hun weg naar de terpen vonden.

Behalve scherven zijn er ook eenige min of meer gave kommen, borden en wrijfschalen voor den dag gekomen. Te Blija lag bij het hoofdeinde van een half verbrand skelet een volledig, door het vuur gedeeltelijk zwart geblakerd bord uit omstreeks het begin der derde eeuw met stempel van den Oost-Gallischen pottebakker „Boudilus" (Pl. XXI 6, afb. 5, 3).

De meeste Friesche stukken zijn afkomstig uit fabrieken te Rheinzabern aan den Rijn ten Noorden van Straatsburg en uit Trier. Het begin van deze import valt omstreeks het midden der tweede eeuw n. C. Het is dus niet alleen mogelijk om den tijd te bepalen waarin deze invoer plaats had, maar zelfs om de waar om zoo te zeggen tot de fabriek te volgen. Het transport geschiedde ongetwijfeld te water langs den Rijn en wat Trier betreft eerst langs den Moezel. Uit die streken kwam ook de wijn, waarvan reeds boven sprake was. Rheinzabern exporteerde zelfs naar Engeland via Domburg, waar een Britsche importeur van aardewerk een geloftesteen oprichtte voor de godin Nehalennia.

Overtuigend wat de herkomst aangaat zijn vooral de stempels met naam van den fabrikant. Rheinzabern is in Friesland vertegenwoordigd door de stempels: Comitialis, Firmus, Cerialis, Domitianus, Regulinus, Julianus, Flavinus en Maximinus (Afb. 5:5,7,4,6, 10, 12, 8) en verder door stukken met voor dit centrum typisch décor. Gestempelde stukken van Trier ontbreken, doch het décor van vele stukken laat geen twijfel over omtrent de herkomst. Behalve de

reeds genoemde Oost-Gallische „Boudilus" is ook ,,Buccatu(s)" vertegenwoordigd.

Van de zeldzame stukken uit de eerste eeuw werd reeds

[merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small]

Afb. 5. Fabrieksstempels op terra-sigillata

genoemd het te Arezzo in Italië vervaardigde stuk van den Augusteïschen pottebakker Gnaeus Ateius uit Winsum en de verwante stukjes uit Bilgaard. Voorts is er een van Mando uit Kimswerd en een ander gestempeld stuk, dat vermoedelijk als Anici M(anu) te lezen is, uit Hichtum. Dan uit de Dekema-terp van Cornjum ten N. van Leeuwarden een deel van een kommetje uit den tijd van Tiberius of Claudius, dus vóór 50 n. C. vervaardig, en een scherf, die door zijn glanzende glazuur uit een Zuid-Fransche en bijgevolg vroege fabriek afkomstig moet zijn. Belangrijke getuigen van den ouderdom dezer terpen en daarom een afzonderlijke vermelding waard.

Natuurlijk is niet van elke scherf de herkomst te bepalen, maar wel in het algemeen de ouderdom, omdat elke tijd zijn geliefkoosde modellen had en ook de factuur en de stijl van het ornament een vingerwijzing geven. Men denke dus niet, dat onder de talrijke scherfjes, die niet aan bepaalde fabrieken toegekend kunnen worden, nog veel kan schuilen, dat tot een vroege periode behoort.

Behalve de genoemde zeldzame fragmenten is bijna alle terpensigillata, zooals gezegd, op zijn vroegst uit de tweede helft der tweede eeuw (Pl. XXI 1-7). Toen is hier de al

gemeene import begonnen en aan de waar zelf is zeer goed te zien, dat het een massa-product was. Het ornament is meest grof van afwerking en de groepeering van de verschillende ornamentale détails laat vooral in de laatste periode van Rheinzabern veel te wenschen over. Gladiatoren, ruiters met knodsen, zwaarden of speren, grimmige leeuwen, beren, herten, evers, jachthonden, alles in laag relief, versieren de buiken der geliefde, met behulp van vormen vervaardigde, kommen in de zonderlingste groepeering, als waren zij in paniek-stemming aan een of ander circus ontvloden. Naast deze herinneringen aan de circusspelen treedt ook op den voorgrond de meer regelmatige stijl der groote medaillons, gevuld met de voorstelling van een godin, een Amor, een plant of een dier. Rheinzabern leverde echter ook fijne vaasjes met zuiver afgewerkt kerfsneeornament, afgezien van de bij glaswerk veel toegepaste décoratie. Deze stukken komen af en toe in de terpen voor. Ook het décor van ranken, bladeren en dieren, en relief opgespoten als het suiker-ornament op onze taarten (barbotine) is vertegenwoordigd, o.a. door borden en kommen (Pl. XXI 7).

De ontwikkeling van de sigillata-industrie verklaart hoe de export naar Friesland eerst betrekkelijk laat tot bloei kon geraken. De oudste Romeinsche vestingen in de Rijnstreken b.v. Haltern, uit den tijd van Augustus, bedienden zich uitsluitend van in Italië vervaardigd sigillata. Te Hofheim in den Taunus, gebouwd omstreeks 40 n. C., overheerscht reeds een product van de inmiddels in Zuid-Frankrijk opgerichte fabrieken, die ook het garnizoen van Vechten bedienden. Omstreeks 60 n. C. heeft deze industrie zich reeds in midden-Frankrijk gevestigd (Lezoux). Daarna komen er fabrieken in Oost-Gallië en in de eerste helft der 2e eeuw ook te Trier en Rheinzabern. Steeds kwamen de fabrieken dichter bij het afzetgebied en werd daardoor het transport en tevens het product goedkooper, zoodat het ten slotte zelfs viel onder het bereik van den Germaan, die ver van de groote centra woonde. In ons land schijnt het niet tot het oprichten van sigillata-fabrieken te zijn gekomen.

« VorigeDoorgaan »