Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

daaronder afgebeelde belangrijke amulet van kalksteen uit Jorwerd. Op de voorzijde een Christus-figuur met nimbus, tusschen de letters alpha en omega. De rugkant is versierd o.a. met voorstellingen van zon (Sol) en maan (Luna). Vroeg christelijk zijn ook de vijf in Friesland gevonden gemmen van het z.g. Alsen-type (Pl. XLVIII 4, 5), in zooverre althans, dat banden van evangelaria uit de 10-12e eeuw, in het Centraal Museum te Utrecht, met dergelijke, geheimzinnige steenen versierd zijn. Hier zullen zij voor een dergelijk doel gediend hebben.

Het zou te ver voeren om hier een volledig overzicht te geven van de Friesche bodemvondsten uit de derde periode van den terpentijd. Van de bewapening is weinig overgebleven. Genoemd kunnen worden eenige lange, tweesnijdende ijzeren zwaarden, zooals ook door de Noormannen gebruikt werden. Een Groninger terp leverde het graf van een ruiter, wiens zwaard en stijgbeugels met zilver versierd zijn. Wellicht was het een aanvoerder in den strijd tegen de woeste Denen. Typisch voor den Karolingischen tijd is ook een sierlijke bronzen ruiterspoor uit een Friesche terp.

In de 10e eeuw groeiden de terpen niet meer en leert de Fries andere middelen kennen om de zee te bestrijden. Het dijkwezen begint zich aarzelend te ontwikkelen. De vlakte lokt de jongeren van de overvolle, maar veilige terp. Ook deze voorposten bouwen hunne hoeven nog op een eenigzins verhoogde plek, soms op een dijk.

De oudere, eerbiedwaardige hoogten, die eeuwenlang het Friesche volk beschermd hebben tegen de wilde golven, gaan nu van den actieven dienst over in de reserve. Over de volgende eeuwen weten zij slechts sporadisch iets mee te deelen. Betere getuigen treden in hun plaats. Daarom verloopt de terpentijd in de tiende eeuw.

AANTEEKENINGEN 1)

1 1. Nadat Torell in 1875 met de thans algemeen als juist erkende gletscher-theorie was voor den dag gekomen, is het vooral Dr. H. van Capelle geweest, die, aanvankelijk met steun van het Friesch Genootschap, de Friesche bodem in verband met die theorie heeft onderzocht. Diepe boringen bij het zoeken naar water voor de eerste roomboterfabrieken o.a. te Oosterlittens, omstreeks 1892, later het onderzoek voor de waterleidingen, brachten nieuw studiemateriaal. Naar aanleiding van een dergelijk onderzoek heeft Dr. J. F. Steenhuis in ,,De geologische bouw en geschiedenis van → den ondergrond der provincie Friesland" (1919), dit onderwerp uitvoerig behandeld. Dr. J. Botke maakte zich ten slotte zeer verdienstelijk door in „Fen Fryslân's Groun" in populairen vorm een wetenschappelijk betrouwbaar, geïllustreerd overzicht te geven van de geologie van Friesland. De eerste uitgave van dit in het Friesch geschreven werk geschiedde in 1922 met steun van het Friesch Genootschap. Een tweede uitgave verscheen in 1926. Zie verder het volledige literatuuroverzicht bij Botke, dat ook de talrijke artikelen van Dr. van Capelle vermeldt.

Een groot gedeelte van het „Oudemirdumer-Klif" is in Januari 1927 aangekocht door de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten.

4 2. Van de algemeene werken over den „Steen tijd" noemen wij slechts het eerste deel van Déchelette,,Manuel d'archéologie préhistorique", Sophus Müller,,Urgeschichte Europas" 1905 en Carl Schuchhardt „Alteuropa" 1919. Van Giffen, De Hunebedden in Nederland, Atlas 1925 en dl. I– II, 1927. Zie ook de literatuur vermeld in Dr. J. H. Holwerda's „Nederland's vroegste geschiedenis" 1925. Over de vroegste cultuur in ons land schreef o. a. Dr. A. E. van Giffen 1) Het eerste, vet gedrukte nummer duidt de bladzijde aan, waarop de aanteekening betrekking geeft. Het tweede nummer slaat op de volgorde der aanteekeningen.

,,De Zuid-Limburgsche voorhistorische vuursteenindustrie tusschen Rijckholt en St. Geertruid" in het Tijdschrift van het Kon. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap 2e s. XLII, 1925, blz. 481 v.v. Zie vooral Nils Åberg „Die Steinzeit in den Niederlanden" 1916. Deze schrijver behandelt ook de vondsten uit Friesland. Hoezeer nauwkeurige lokale kennis vereischt wordt, vooral wat betreft de herkomst der behandelde vondsten, toont het bekende in 1877 verschenen deel ,,Friesland" van het hier ook voor de volgende perioden aangehaalde werk,,Nederlandsche Oudheden" van Dr. W. Pleyte, die op plaat 52, I als in het hunnebed van Rijs gevonden afbeeldt een fraaie vuursteenbijl van West-Europeesch type, die men zou willen toeschrijven aan een oudere phase van den steentijd dan die waarin dit hunnebed valt. In werkelijkheid werd deze bijl opgebaggerd uit den Rijn bij Rhenen in Gelderland. De op plaat 51, 1 als eveneens uit Rijs afkomstig afgebeelde dolk van vuursteen, die tot een jongere periode behoort, werd gevonden in Sleeswijk-Holstein. Zie ook Nils Åberg t. a. p. s. 40 N. 44 en 71 No. 2. De door Åberg s. 62 No. 42 en op zijn kaart vermelde strijdbijl uit „Nijega" is bij Nijega in Smallingerland en niet, zooals deze auteur opgeeft, te Nijega in Hemelumer Oldephaert en Noordwolde gevonden.

Voor de kennis van de nieuwste literatuur over de in Nederland gevonden voor-historische en Romeinsche oudheden zijn, dit zij hier eens vooral gezegd, van zeer veel waarde de overzichten, die Prof. Dr. A. W. Byvanck daarvan heeft gegeven. Zij worden vermeld in het laatst verschenen overzicht in het,,Oudheidkundig Jaarboek" van den Ned. Oudheidkundigen Bond, 5e jaarg. afl. 3 (Nov. 1925) blz. 112 v.v.

4 3. De mammouth-kiezen zijn vermeld in „Verslag Friesch Genootschap 1908/9” blz. 46.

5 4. Vgl. Dr. A. E. van Giffen,,Het hunebed te Rijs" in „De Vrije Fries", Tijdschrift uitgegeven door het Friesch Genootschap, 27. 4, 1924 en het artikel van Dr. L. J. F. Janssen in hetzelfde Tijdschrift 5, 1850; v. Giffen, De hunebedden in Nederland, Atlas, pl. 150-153; tekst dl. II, blz. 323 v.v. Over de Eeze aldaar pl. 150/1.

7 5. De resultaten van het onderzoek van de steensoort, waaruit de in het Noorden van Nederland gevonden steenen wapenen en werktuigen vervaardigd werden,

zijn nog niet volledig bekend gemaakt. Het materiaal van het Friesch Museum is door ons in 1918 opgezonden aan Prof. Bonnema te Groningen, wat slechts tot voorloopige resultaten heeft geleid. Voor definitief microscopisch onderzoek zouden slijpplaatjes vervaardigd moeten worden. Mondeling deelde Dr. van Giffen ons reeds iets mede omtrent hetgeen een door hem voor Drente ingesteld onderzoek aan het licht bracht. Nadere berichten zijn van die zijde spoedig te verwachten. Op zijn verzoek onderzocht Dr. P. Kruizinga te Delft het Groninger materiaal. Zie Verslag 1919 van het Museum van Oudheden te Groningen, blz. 13. Dit laatste onderzoek leidde tot het belangrijke resultaat, dat de onderzochte voorwerpen of in de provincie Groningen, òf ergens in Noord-Duitschland, resp. Denemarken zijn vervaardigd. Slechts in enkele gevallen waren zij vervaardigd van uit het Zuiden afkomstige gesteenten.

8 6. Hunnebedden-vaatwerk en vlechttechniek. Het einde Juni 1927 verschenen tweede deel (tekst) van het zoo belangrijke groote werk van Dr. A. E. van Giffen over,,De Hunebedden in Nederland" kon voor onze tekst niet meer gebruikt worden. Het blz. 344 v.v. medegedeelde geeft aanleiding onze uiteenzetting aldus aan te vullen, datde geschetste ontwikkeling van de hunnebedden-ceramiek en het daarop voorkomende ornament aantoont dat dit vaatwerk geenzins in oorsprong een namaak is van vlechtwerk. Ook de vormen van de oudst bekende (Kjoekkenmoeddinger) soort heeft daar niets van. Dit neemt niet weg, dat in den loop der ontwikkeling, naast andere factoren, ook de vlechttechniek inspireerend kan hebben gewerkt bij de versiering van voormelde ceramiek. Vgl. „De verklaring der oudste ornamentvormen uit de techniek" door Dr. F. Adama van Scheltema in,,De Gids" van Aug. 1920 en zijn werk „Die Altnordische Kunst" 1924.

8 7. De vondsten uit het steengraf te Rijs bevinden zich in het Friesch Museum.

10 8. De belangrijkste steenen wapenen en werktuigen gevonden in de provincie Friesland, zijn beschreven en afgebeeld in Boeles,, Catalogus van het Friesch Museum" 1909, pl. II. Zie voorts het in A. 2 aangehaalde werk van Åberg. Sedert 1909 is het aantal dezer vondsten toegenomen.

Boeles, Friesland

16

10 9. Voor het nog voorkomen van steenen wapenen in den bronstijd en het geleidelijk verdwijnen van bepaalde typen is, behalve de in het volgende hoofdstuk te behandelen Drentsche opgravingen van Dr. van Giffen, vooral ook van belang het werk van Dr. W. Splieth,,Inventar der BronzeAlterfunde aus Schleswig-Holstein" 1900. Uit dit rijke en dichtbij gelegen gebied zijn er vele z.g. gesloten vondsten bekend. In de graven van mannen uit de tweede bronsperiode vindt men dikwijls alleen een bronzen zwaard of dolk, welke laatste, in tegenstelling met de eerste periode niet meer uit vuursteen, maar van brons vervaardigd is. De speren van vuursteen, die in de graven van de eerste periode nog voorkomen naast een kort bronzen zwaard of dolk, maken in de tweede periode plaats voor bronzen lanspunten. Zie Splieth s. 41 en fig. 22.

11 10. Vgl. over het zeer belangrijke graf van Harendermolen: van Giffen,,Een dubbele grafheuvel uit den steen- en bronstijd te Harendermolen", Verslag Museum van Oudheden te Groningen, 1922. Zie ook van Giffen in „,Praehistorische Zeitschrift" 1924. Het steentijd-graf was omgeven door twee concentrische greppels. De binnengrep vertoonde resten van een palissadeering van rechtopstaande palen. Een koepelvormige houtbouw was blijkbaar niet aanwezig geweest.

12 11. De bronscultuur in Nederland: P. C. J. A. Boeles,,Het bronzen tijdperk in Gelderland en Friesland" in ,,De Gids" van November 1920 en de daar aangehaalde literatuur. De bronsvondsten uit Friesland zijn beschreven en afgebeeld in Boeles,,Friesch Museum" 1909. Dr. Pleyte vermeldt nog geen enkel stuk uit Friesland. Een overzicht van de Nederlandsche bronstijd-vondsten in den geest van de monographie over den steentijd door Åberg zou van groot belang zijn.

14 12. Zie over de brons tij d-grafheuvels in Drente de belangrijke artikelen van Dr. van Giffen in,,De Nieuwe Drentsche Volksalmanak" over de jaren 1920-24. Dr. Pleyte heeft in zijn „Nederlandsche Oudheden" verschillende en soms fraaie losse bronsvondsten uit Drente afgebeeld. Nadien zijn er nog verschillende belangrijke stukken bekend geworden.

14 13. Zie over Zeien ook,,Drentsche Volksalmanak" 1918.

« VorigeDoorgaan »