Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

DE EERSTE PERIODE VAN DEN TERPENTIJD (van omstreeks 2e eeuw vóór tot 400 nà Christus)

1. INLEIDING

A. Over terpentijd en terpencultuur in het algemeen

De terpencultuur is de oudste beschaving op de alluviale kleigronden, die de provinciën Friesland en Groningen omzoomen en door de Wadden en de oudere zand- of geestgronden worden begrensd. Het oudst bewoonde kleioppervlak is in Friesland hoogstens enkele eeuwen vóór onze jaartelling door de zee gevormd. De bewoning concentreerde zich op bepaalde punten. Hier vormden zich in den loop der eerste tien eeuwen onzer jaartelling deels door ophooging, deels door het blijven liggen van mest en anderen afval, op lage heuvels gelijkende hoogten, die thans in Friesland terpen", in Groningen over het algemeen,,wierden" genoemd worden. De hoogte van deze woonheuvels bedraagt bij de kruin meestal 2 tot 5 M. Zeer hooge terpen als die te Hoogebeintum (Pl. XXXIII) bereikten vóór de elfde eeuw een hoogte van circa 7 M. en laastgemelde werd bij den bouw van het op de kruin gelegen middeleeuwsche kerkje en kerkhof nog verder opgehoogd. De vorm is rond of iets ovaal en het oppervlak bedraagt in Friesland meestal één tot meerdere hectaren. bij die van Hoogebeintum ongeveer 10 H.A. De wierde van Ezinge in Groningen beslaat zelfs 15 H.A. Zeer groot waren ook de Friesche terpen bij Beetgum, Winsum, Ferwerd en Aalsum (Pl. VII). Meerdere terpen liggen als een complex bijeen, zooals te Leeuwarden nog te zien is, dat op meer dan één terp gebouwd werd. De Kleine en de

Groote Hoogstraat danken daaraan hun naam en helling. Bij de afgraving der terpen sedert de eerste helft van de 19de eeuw kwamen daaruit in enorme hoeveelheden de cultuuroverblijfselen der eerste kleibewoners voor den dag. Een onafgebroken reeks, die ons in staat stelt de oudste beschaving op de Friesche klei van omstreeks 200 vóór tot de elfde eeuw nà Christus te leeren kennen.

Min of meer verwante hoogten liggen langs de geheele Noordzeekust, van België tot Denemarken, doch het eigelijke terrein van de terpencultuur wordt wel gevormd door de kleistreken van de provinciën Friesland en Groningen en daarvan vormen de terpen in het W. van Friesland het oudste kerngebied. Van Zeeland tot Friesland zijn de terpen cultuur-historisch van weinig beteekenis geweest en omtrent die in het buitenland, ten O. en N.O. van Groningen is nog maar weinig bekend. De Bataafsche Woerden in de Betuwe zijn in hun soort ook terpen, die vrij laag bleven en vooral van belang zijn voor de kennis der Germaansche cultuur in de eerste eeuwen onzer jaartelling. Hiervan zijn nog maar zeer enkelen onderzocht.

Van algemeen standpunt bezien hebben de oudere cultuuroverblijfselen van de Friesche zandgronden, naast die van een praehistorisch centrum als Drente, tot dusverre slechts lokaal belang, hoewel zij ter inleiding van de terpencultuur reeds een niet te miskennen beteekenis behouden. Geheel anders is het met de terpenvondsten en de terpen zelve, waarin Friesland ongetwijfeld historische documenten bezit van groote algemeene waarde voor de kennis der Germaansche cultuur. Monumenten die ook van beteekenis zijn voor den geoloog, die het belangrijke vraagstuk van de daling der alluviale Noordzeekusten bestudeert. Dan vindt de bioloog en de anthropoloog hier een materaal, zóó rijk als betreffende de eerste helft onzer jaartelling in Nederland nergens anders voorhanden is. Men moge dus bij de behandeling van de vóór-Romeinsche cultuur van Nederland de thans bekende gegevens uit de provincie Fries

land zonder al te groote schade kunnen veronachtzamen, zeker blijft het echter, dat de latere beschaving van ons land al zeer onvolledig geschetst zou worden, wanneer daarbij niet grondig gebruik werd gemaakt van hetgeen de Friesche en Groninger terpen daarvan zoo zeldzaam overvloedig hebben weten te bewaren.

De Friezen vormen immers een zeer belangrijk bestanddeel van onze natie. Een zeer groot deel van NoordNederland heeft zelfs gedurende de tweede helft van de terpentijd den naam van ,,Fresia", Friesland, gedragen. De toenmalige bewoners van onze lage landen waren in het buitenland als Friezen bekend en van de stam-echte Friezen is de beschaving met zekerheid door middel, en a lleen door middel van de terpenvondsten na te gaan, nu voor de kleistreken van Friesland en Groningen vaststaat, dat hier de Friezen, reeds sedert de komst van Drusus, in het jaar 12 v. Chr., hebben gewoond en dat zij, in tegenstelling met de andere Germaansche stammen, die in den Romeinschen tijd ons land bewoonden, zich in hun terpengebied hebben gehandhaafd, zij het ook niet zóó onvermengd en intact als men voorheen, toen de terpen nog niet hadden gesproken, meende te moeten aannemen.

Romeinsche soldaten hebben zich hier vertoond, kooplieden uit de Romeinsche provinciën brachten er de voortbrengselen van de Romeinsche cultuur. Niet-Friesche Germaansche stammen, met name Angelen en Saksen kwamen in de dagen der volksverhuizing zich nestelen te midden van het Friesche volk en sedert de Frankische heerschers het gebied van den Frieschen koning Radbod bij het Frankenrijk hadden ingelijfd, begon ook de Frankische cultuur zich meer en meer te doen gelden in het Friesche kernland.

Voor den kennis van deze gebeurtenissen, die mede hun stempel hebben gedrukt op Neerland's vroegste geschiedenis en beschaving, geven de terpen allerbelangrijkste bijdragen. Vele trekken van de oud-Germaansche beschaving in ons land zijn eerst door de terpen-vondsten bekend geworden. Wie denkt hierbij niet aan de runen-inscripties, de oudste Germaansche taaldokumenten, en aan de lijfs

sieraden, o.a. de bekende goudvondst uit de Friesche terp bij Wieuwerd, die reeds sedert 1866 de aandacht van het buitenland heeft gevestigd op eenige belangrijke stalen van Germaansche kunst. Het fraaiste wel, wat ons land op dit gebied heeft opgeleverd. Het buitenland, dat reeds lang belang stelde in muntvondsten uit de Friesche terpen, begint ook kennis te nemen van de „A n gelsaksische nederzettingen op de Friesche klei. Voorts zullen onze Friesche buren in N.W. Duitschland ongetwijfeld steeds dieper belang gaan stellen in de oude cultuur der Nederlandsche Friezen, die in de Middeleeuwen met hunne voorouders hebben gelanddaagd bij den ,,Upstalboom". Vooral wanneer daar het terpenonderzoek met kracht wordt aangevat en onderlinge vergelijking der verwante culturen mogelijk wordt.

Het begin van den terpentijd in Friesland valt samen met de eerste bewoning van de kleistreken, van de grondvlakken der oudste terpen in het centrum der provincie, het oude kerngebied in Westergo. Wij zullen zien, dat dit begin te stellen is omstreeks 150 tot 50 jaar vóór onze jaartelling. Het spreekt vanzelf, dat er af en toe ook buiten de terpen, d.i. in het vlakke kleiland, cultuur-objecten gevonden zijn, doch deze verraden geen hoogeren ouderdom dan hetgeen uit de terpen zelf te voorschijn komt. Iets anders is het, dat de oudere cultuur der zandgronden zich sporadisch verder kan hebben uitgestrekt dan de lijn, die thans de klei- van de geestgronden scheidt.

Hier en daar in de buurt rondom Dokkum liggen de geestgronden en het hoogveen immers nog vrij dicht aan de oppervlakte, soms nauwelijks door een laagje zeeklei van de daarop liggende terpen afgescheiden. Tot dusverre is er evenwel in de provincie Friesland omtrent sporen van een oudere, later door de zee onder kleilagen bedolven geestgronden-cultuur met zekerheid nog maar weinig bekend. Doch het is duidelijk, dat wanneer onder de klei oudere cultuur-objecten voor den dag komen, deze behooren tot een periode, die aan den terpentijd voorafgaat.

Terpen komen alleen voor in een gebied, waar ook dijken zijn opgeworpen. Zij zijn er de voorloopers van, beide wapenen, waarmede de mensch zijn bestaan tegen het water, in Friesland tegen de zee, in de Betuwe tegen de rivieren, moest verdedigen. In de Provincie Friesland bedroeg hun aantal, dat eenige jaren gelegen in verband met de vermogensbelasting werd nagegaan, minstens 400. Een respectabel getal, daar vele terpen den grondslag vormen van een dorp, althans door meerdere gezinnen bewoond werden. Het aanzien van de Friesche dorpen, die zoo aardig uit het overigens vlakke land oprijzen, heeft door het terpen afgraven niet gewonnen. Al wat bebouwd is moest wel gerespecteerd worden, maar overigens werd van den ouden dorpsgrond te gelde gemaakt wat maar eenigszins kon worden verkocht, Naast menige kerk en boerderij gaapt nu een afgrond met steile helling, waar vroeger het terrein langzaam afglooide naar het maaiveld.

In den terpentijd vormden de terpen een weermacht tegen de zee, in actieven dienst. De terpentijd eindigt, de terpencultuur verloopt vanaf het oogenblik, waarop de dijken den dienst hebben overgenomen. In den kindertijd van de dijken, in de vroege Middeleeuwen, die vele rampjaren met overstroomingen hebben gekend, eeuwen, waarin de kroniekschrijvers den tijd vaak berekenden in verband met bekende dijkdoorbraken, hebben de zoo lang beproefde terpen ongetwijfeld nog dikwijls dienst moeten. doen als vluchtheuvels voor degeen, die zich veilig had gewaand op het vlakke land achter de dijken. Een wijkplaats ook voor het vee van hen, die als van ouds op de terp waren blijven wonen. In den Karolingischen tijd werden de meeste Friesche terpen voorzien van een dikken homogenen bovenlaag, een enkele is toen wellicht geheel nieuw opgebouwd, ontzaggelijk werk, waarvan nog spreekt een bekende plaats in het leven van Bonifatius door Willibald, geschreven in de tweede helft van de 8ste eeuw. Ter plaatse, zegt hij, waar eens het bloed van Bonifatius was vergoten, dus bij Dokkum, werd nog tijdens de regeering van den in 768 overleden koning Pippijn, vol

« VorigeDoorgaan »