Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

sche scherven voor. Iets wat bij vele Romeinsche forten o.a. te Vechten en Arentsburg eveneens het geval was en wijst op verkeer met de inheemsche bevolking.

Ware de opvatting van Dr. Holwerda juist, dan zou deze opgraving een geheel nieuwen kijk geven op de Germaansche cultuur en zou er tevens een moeilijk te verklaren tegenstelling ontstaan tusschen hetgeen eenerzijds een onverdacht Bataafsche nederzetting als b.v. de woerd te Ressen, enkele K.M. ten Noorden van Nijmegen, aan het licht bracht en, anderzijds het Kopsche plateau. Het is niet twijfelachtig, dat de Bataven zich van Romeinsche import-waar bedienden, maar toch bestaat de ceramiek van Ressen, volgens globale schatting van den kundigen lokalen verzamelaar en onze eigen waarneming nog voor circa 80 % uit inheemsch, d.i. Bataafsch vaatwerk, terwijl op het Kopsche plateau slechts enkele scherven van dien aard werden aangetroffen. Bij ons bezoek lag het opgravingsterrein bezaaid met Romeinsche scherven, waarbij geen enkel Germaansch stuk te vinden was.

De Bataaf zou er dus twee culturen op na gehouden hebben. Te Nijmegen, reeds bij de komst der Romeinen een zuiver Romeinsche en te Ressen een in hoofdzaak Germaansche. Wij mogen gerust aannemen, dat de Germanen vooral in het begin van den Romeinschen tijd, voornamelijk eigen gemaakt vaatwerk gebruikten. In het Romeinsche fort te Vechten is weliswaar een groote hoeveelheid vroeg-Romeinsch vaatwerk ontgraven, doch daaruit is niet de gevolgtrekking te maken, dat Vechten reeds in den tijd van Keizer Augustus beteekenis had als handelscentrum en dat dergelijke waar toen reeds voor de Germanen werd aangevoerd. Terecht merkte Dr. Ritterling in dit verband op, dat in het Barbarenland in dien tijd de Romeinsche legerplaatsen nog de voornaamste afnemers waren van deze ceramiek.

Deze uitweiding was noodig om het juiste licht te laten vallen op een op zichzelf onaanzienlijk hoopje scherven (Afb. 3) van vroeg-Romeinsch vaatwerk uit de groote terp van Winsum ten Z. W. van Leeuwarden, in het

hartje van het oude Westergo. Zij vertegenwoordigen minstens drie amphorae, de bekende, bijkans een meter hooge voorraadskruiken, voorts slanke één-oorige kruiken met typisch kraagvormige randen, een ruwwandige

[blocks in formation]

Afb. 3. Vroeg romeinsch vaatwerk uit de terp te Winsum (Fr.).

wrijfschaal, waarin graan werd gekneusd en een bord van terra-sigillata met het stempel van den bekenden pottebakker Gnaeus-Ateius, wiens waar reeds in de dagen van Keizer Tiberius in Germanië en Gallië verdwijnt en veel voorkomt in de bekende vroeg-Romeinsche legerplaats te Haltern in Westfalen, die bestaan heeft van omstreeks 11 vóór tot 17 n.C. De amphorae en de wrijfschaal behooren ook tot de soorten,die de soldaten te Haltern gebruikten, terwijl de éénoorige kruikjes een overgang schijnen te vormen tusschen de typen van Haltern en die uit het iets jongere fort bij Hofheim in den Taunus.

Het is wel een duidelijk bewijs van de vlucht, die de provinciaal- Romeinsche oudheidkunde in deze eeuw heeft genomen, dat de Winsumer scherven met zekerheid gesteld kunnen worden in de eerste dertig jaren onzer jaartelling. Handelswaar kan deze ceramiek niet geweest zijn, omdat de Friezen in dezen vroegen tijd dergelijke dingen nog niet afnamen en het hier ook niet betreft een enkel verdwaald stuk, maar een typisch samengestelde groep. Hierbij komt, dat ter plaatse waarschijnlijk veel meer van dien aard te verzamelen geweest zou zijn, want de vondsten werden reeds gedaan in de jaren 1887-'90, toen de historische waarde van deze scherven nog niet werd begrepen .De terp te Langwerd, ruim één K.M. ten Z.O. van Winsum. leverde nog de punt van een amphora van de voormelde soort, maar overigens ontbreken deze vroege voorraadskruiken tot dusverre ten eenen male in het geheele terpengebied, wat kwalijk het geval zou zijn indien zij te Winsum door den handel waren aangevoerd. Wij mogen dus in de Winsumer scherven een bevestiging zien, een aardige illustratie en aanvulling van hetgeen de literaire traditie omtrent de relaties tusschen Romeinen en Friezen leerde kennen, met al te vage aanduiding van de plaatsen, waar de gebeurtenissen zich afspeelden.

De Romeinsche soldaten, die deze ceramiek medebrachten, moeten zich noodwendig vóór of tijdens den opstand der Friezen van het jaar 28 n.C. te Winsum hebben vertoond, want tusschen dat jaar en de onderwerping door

Boeles, Friesland

5

Corbulo in 47 n.C. zijn er geen troepen in Friesland geweest en in den tijd van Corbulo was dergelijk vaatwerk reeds door andere vormen verdrongen. Dat laatste is iets, waar de oudheidkundigen het volmaakt over eens zijn.

Hoewel op dit punt geen zekerheid meer is te krijgen, doet de interessante Winsumer vondst nog het meest denken aan overblijfselen van een zomerkanp, een praesidium, zooals die er in den tijd van Germanicus stellig meerdere in het Friezenland zijn geweest in verband met de huiden-belasting en de bescherming van het gebied, waardoor, zooals wij zagen, de Romeinsche legers en vloten optrokken naar het verzamelpunt aan de Eems. Op de plaats van een dergelijk kamp kan zeer goed achteraf een hooge terp ontstaan zijn, zooals die van Winsum, die in den vroeg-Romeinschen tijd niet veel meer geweest kan zijn dan een kernheuvel van geringen omvang. Doch hoe dit ook zij, in elk geval zeggen dergelijke vondsten duidelijk, dat Romeinsche soldaten zich in Westergo hebben opgehouden vóór of in het jaar 28 n.C. en behooren zij tot de oudste terpen-dokumenten, waarvan het in den grond raken met zekerheid is de dateeren.

Aan de overzijde van de voormalige Middelzee, die Friesland in twee gedeelten scheidde, zullen de Romeinsche soldaten zich ook wel eens hebben vertoond. In dit verband kunnen genoemd worden de scherven van een zeer fijn sigillata-kommetje uit de terp van Bilgaard, ongeveer twee K. M. ten N. van Leeuwarden. De fabriek van Ateius leverde geheele serviezen van deze soort aan de soldaten van het vroeg-Romeinsche Haltern. Zulke kleine scherven ontsnappen gemakkelijk aan de aandacht van de gravers en de voormelde zijn dan ook te danken aan de bijzondere oplettendheid van een goed geinstrueerden terpbaas, die ze als iets précieus in zijn tabaksdoos had bewaard en aan ons ter plaatse overhandigde.

Mocht men nog willen twijfelen aan de bewijskracht van dergelijke scherven, bij een tweede vondst van geheel anderen aard is dat bepaald uitgesloten. Nauwelijks zes K.M ten W. van Winsum, weer in Westergo, kwam in 1914 een buitengewoon belangrijk voorwerp voor den dag

uit de terp Tolsum. Het conserveeringsvermogen van sommige terplagen bewaarde hier een broos schrijftafeltje (Pl. IX) van dennenhout, een unicum in ons land en ver daarbuiten, met daarop in Romeinsch cursief schrift gegrifte koopacte van een rund. Beide kanten zijn bedekt met een door bijmenging van kool zwart gemaakte waslaag. Met een stilus of schrijfgriffel (Pl. X) is door die laag heen geschreven tot op het hout, dat door zijn lichtere kleur de inscriptie goed deed afsteken tegen de zwarte was. Gargilius Secundus, blijkbaar een der talrijke kooplieden, die zich overal ophielden in de buurt van Romeinsche legers, denkelijk een leverancier van dat leger, kocht volgens deze acte voor 115 sestertiën een rund van Stelus, zoon van Riperius. Getuigen waren twee centurio's, waaronder Titus Cesdius van het vijfde legioen.

Deze acte, vermoedelijk opgemaakt omdat het rund nog geleverd moest worden, geeft den indruk van volmaakt rustige toestanden onder een eerlijk Romeinsch bestuur. De omstandigheid, dat Cesdius behoorde tot het vijfde legioen, dat nà 69 na Chr. niet meer in Germanië heeft gediend, wijst ook op voormelde vroege periode of mogelijk op den korten tijd van Corbulo. Na het terugtrekken van de troepen op den Rijnoever in 47 n. C. kunnen wij geen officieren (centurio's) van het vijfde legioen in Friesland verwachten. Bij den opstand in het jaar 28 zagen wij de soldaten van,,het vijfde" te hulp snellen, toen de troepen van Apronius door de Friezen waren verslagen en omsingeld. Dit legioen heeft zich dus stellig in Friesland vertoond.

Het langst bekend is de in 1888 in de noordelijke helling van de reusachtige Beetgumer terp in Westergo gevonden geloftesteen voor voor de Germaansche godin Hludana (Pl. X), thans met het schrijftafeltje van Tolsum een sieraad voor de verzameling van het Friesch Museum. Oprichters waren de Romeinsche pachters der visscherij, waarvan Quintus Valerius Secundus de chef of,,manceps" was. De inscriptie is uitstekend bewaard, doch het zittende beeld van de go

« VorigeDoorgaan »