Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Gedachte overlaat dient, om des winters, het Bosscheveld van het overstroomingswater over de Langstraatsche Buitenvelden en door het Oude-Maasje, in het Bergscheveld of den in November 1421 verdronkenen Zuid-Hollandsche waard te ontlasten, en tevens, de doorstrooming des waters van de Waal naar de Maas door het Kanaal van St. Andries en over den Heerenwaardschen overlaat te bevorderen, waardoor ook de Waal en de Merwede, in sommige gevallen, eenigzins kunnen ontlast worden.

De regering van 's Hertogenbosch, al veel vroeger dan 1740 de noodzakelijkheid van eene ontlasting der overstroomings - wateren van het Bosscheveld ingezien hebbende, deed, na den zeer hoogen waterstand, welke den 3 Maart 1658 plaats had, en tot 8 voeten 9 duimen (24 elle) boven het nul-peil aldaar opklom, zijnde tot hiertoe maar eenmaal, namelijk in Februarij 1757, slechts éénen rijnlandschen duim overtroffen door den Landmeter J. BASTINGIUS eene opneming verrigten, en hem tevens naar eene afleiding omzien.

Blijkens de kaart, in 1658, door gemelden Landmeter uitgegeven, is door hem toen een afleidingskanaal voorgeslagen door de landen ten Zuiden van den Hollandschendijk, achter Sprang, naar de lage velden onder 's Gravemoer, en verder op de rivier de Donge. Dit kanaal zoude cene breedte hebben moeten erlangen van 46 roeden (173 ellen) en eene diepte van 3 voeten (0,94 el) onder het maaiveld, terwijl de lengte bepaald werd op omtrent 2000 roeden (7532 ell.) edoch dit (eigenlijk het eerste) ontwerp tot ontlasting van het Bosscheveld is zonder gevolg gebleven; eene gewijzigde uitvoering van dat plan werd in 1809 door bet commité centraal van den waterstaat op nieuw voorgedragen tot ontlasting van het water der Beersche Maas, en de kosten op 26 tonnen gouds berekend. De door Z. M. in 1821 benoemde commissie tot onderzoek der beste rivierafleidingen heeft, na het noodige onderzoek, dat ontwerp, als, behalve om de kosten, die alleen voor graafwerk, bij ruwe schatting op 6 a 7 millioenen berekend werden, ook om vele andere zwarigheden, waaraan het onderworpen zoude zijn, geheel ter zijde gesteld. Als middelen van verbetering van den afvoer van overtollig opperwater uit de omstreken van 's Hertogenbosch vindt door JACOB PIERLINCK, in zijne Beschrijving van den watersnood van 1757, ook reeds in de eerste plaats het daarstellen van het zoo evengemelde afleidingskanaal van BASTINGIUS is aangeprezen, maar ten anderen daartoe dienstig geacht de BAARDWIJKSCHE OVERLAAT.

men,

dat

Deze OVERLAAT, ZOO als die volgens het ontwerp van den Heer VAN BARNEVELT, gewijzigd door den Majoor der Genie DE ROY, in 1766, is daargesteld, had tusschen de beide leidijken eene ruimte van 163 Rijnl. roeden (622 ellen); de lengte bedroeg, tusschen den bovenen den benedenmond, ruim 1600 ellen, en voor het geheel zijn, 155 morgen 466 roeden Rijnlandsch ingenomen, waarin de gemeenten Baardwijk en Drunen ieder nagenoeg voor de helft gekomen zijn. In den bovenmond was, vóór de instrooming, de zoogenaamde Meerdijk, overeenkomstig het voorstel van den landmeter M. BOLSTRA, tot 8 Rijnlandsche voeten (2 ellen 51 duim) beneden de hoogte, welke het water, in December 1740, aan de bovenzijde van dien dijk bereikt had, afgeslecht (te 's Hertogenbosch is toen het water het hoogst tot 7 voet 8 duimen Rijnlandsch (2 ellen 41 duimen) boven nul of het peil der militaire inundatie waargenomen), zoodat de overloop van het water over den natuurlijken grond ongeveer ter hoogte van het tegenwoordige rijzenstortebed gelegen, plaats had. Tot het einde van het jaar 1783 schijnt dit

natuurlijk terrein voor den vroeger plaats gehad hebbenden overloop of de werking des overlaats genoegzaam bestand geweest te zijn: immers in de maand Maart 1784, toen de werking tot de hoogte van 1 el 7 duimen plaats had, vindt men het eerst van drie gevallene grondgaten melding gemaakt; deze kolken moeten zich niet alleen tot de bedding, die voor overloop van het water bestemd was, bepaald hebben, maar zich bigenwaarts van dien nog al cenigzins aanmerkelijk hebben uitgestrekt.

De rampen, in Februarij 1795 veroorzaakt, waren grooter; daar door zijn groote veranderingen in dezen overlaat moeten gemaakt worden; op gemelden tijd, zijnde omtrent 29 jaren na den aanleg, werd de overlaats-bedding, zoo vermeend wordt, ten gevolge van het onvoorzigtige doorsteken of de ongenoegzame wegruiming van eenen in 1794, van wege het departement van oorlog op meergemelde overlaats-bedding, gelegden dijk of kade, tot keering der toen gestelde militaire inundatie, erger dan in 1784 beschadigd; de ontstane kolken vormden, met die in 1784 aldaar gespoeld, een verbazend grondgat, welks oppervlakte in 1808 nog omtrent tien rijnl. morgen besloeg, en daarbij zeer diep was en, behalve dat de gedachte overlaatsbedding, uit het beloop en de uitgestrektheid van den laatstvoorzegden kolk te oordeelen, grootendeels zal vernield zijn geworden, is door voorschreven ongeval 72 morgen best weiland, gelegen even buiten den benedenmond des overlaats of circa 20 minuten gaans van den gevallen wiel, diep onder het zand bedolven.

Gemelde rampen hadden het verplaatsen en veranderen der overlaatsbedding ten gevolge; men besloot namelijk, om, op omtrent 350 ellen distantie binnen den bovenmond, of noordwaarts van de ontramponneerde bedding, een nieuw overlaats-bed, en wel een zoogenaamd rijzenstortebed, te leggen.

Dit ontwerp werd dan ook achtervolgens, denkelijk in den zomer van 1795, ten uitvoer gebragt, en het gedachte stortebed werd ter plaatse voorschreven gelegd; het verkreeg, in eene regte lijn of strekking dwarsover, cene lengte van 622 ellen, de kruin werd opgewerkt ter hoogte van het toen of reeds bij den primitieven aanleg, vastgesteld overlaatspeil, dat is op het nulpeil of het peil der militaire inundatie te 's Hertogenbosch (hetwelk 4 ellen 12 duim boven A.P. gelegen is), en verkreeg 2 voeten rijnl. (0,62 ell.) breedte; aan de beneden of stortzijde werd dit bed over de breedte van nagenoeg 13 ellen onder een flaauw talud op het bestaande terrein te niet bewerkt. Dit buitenbeloop, het eigenlijke stortebed, bestaat geheel uit rijswerk, is op eene bijzondere wijze zamengesteld, en bestemd om de storting des waters op de blezen te ontvangen en alzoo ontgrondingen voor te komen. Aan de bovenzijde is de kruin met een aarden en bezood talud bewerkt, docerende omtrent 4 maal de hoogte.

En opdat het afkomend ijs, verbroken op het rijzend talud zoude neerkomen, en daaraan zoo min mogelijk schade toebrengen, had men ook toen, of misschien eenige jaren later, op de kruin circa op 1 roede rijnlandsch (5 ellen 77 duimen) afstands stevige ijsbrekers van dennenhout geplaatst.

Het natuurlijk terrein, waarop dit rijzenstortebed alzoo gelegd is, zal zich doorgaans 3 ellen 4 palmen boven A. P., of ruim 7 palmen onder het overlaatspeil, bevinden. Het overlaats-terrein beneden gemelde rijzenstortebed ligt verder onder eene meestal regelmatige afdaling van bijna 12 duim per 100 ellen distantie; in den beneden mond wordt de grond slag aan de zijde van Baardwijk omtrent 1 el 9 palm., en aan desa kant van Drunen op ruim 2 ell. 1 palm boven A.P. bevonden.

[ocr errors]

Door waarnemingen werd nu ook van tijd tot tijd bevestigd, hetgeen vroeger ook reeds ondersteld was, dat namelijk de overlaat of op het punt is van te gaan werken, of reeds aangevangen is, wanneer de rivier de Maas, te Heusden, wassende, op 12 voeten rijnl. (3 ellen 77 duimen) aan het peil aldaar, of nagenoeg even zooveel boven A. P. gerezen is.

Niet lang bleef intusschen deze nieuwe overlaats-bedding zonder rampen, want in December van het jaar 1796 scheurde een tak van den grooten wiel van 1784 en 1795, hiervoren vermeld, door het stortebed heen, en bovendien ontstond er eene kolk in het rijzenbed, aan de zijde van Drunen, tegen den Leidijk. Ook in dien dijk zelven werd, daar ter plaatse, een gat veroorzaakt, doch het finaal doorbreken werd door de spoedige daarstelling van eene ringkade en mitsdien het overstroomen van Drunen enz. voorgekomen. Nadat wijders de overlaat weder beloopen was, werd het rijzenstortebed om die kolken heen getrokken, en alzoo, onder eene veranderde rigting, weder hersteld.

Bij eene sterke werking, de hoogste der bekende overloopen des stortebeds van 1 el 20 duimen, welke in Februarij 1799 plaats had", en denkelijk van ijs verzeld was, werd de oostelijke helft van gemeld rijzenstortebed weder zwaar beschadigd, en er vielen, op den 18den dier maand, vier grondgaten in; en gevolge waarvan men geraden vond bet stortebed langs de beneden kanten of beneden gemelde kolken heen te verleggen, en dus de oude strekking, immers in zoo verre, te verlaten, en mitsdien, voor zoo veel het Oostelijke of meest ontramponeerde gedeelte betrof.

In het laatst van het jaar 1799, bekwam het rijzenstortebed dus de strekking, welke het met eenen elleboog van ruim 100 ellen lengte tot nog toe behield. Dit behoud kostte echter, tot 1812 toe, nog al aanzienlijke buitengewone opofferingen: zoo stroomden, in Maart van het jaar 1807, twee kolken in het stortebed, waarvan de grootste diepte 14 ellen onder het maaiveld bevonden werd.

In Januarij 1809 viel met eene werking van 89 duimen een groot gat in gemelden overlaat, alsmede twee gaten in het terrein daar beneden gelegen.

gelijk

In Januarij 1811 ontstonden in het stortebed zeven aanmerkelijke grondgaten, te zamen bijna zes duizend vierkante ellen, en in een dezer gaten werd 114 ellen diepte onder het maaiveld gepeild, in den benedenmond des overlaats, aan de zijde van Baardwijk, toen ook nog gedeeltelijk in den Leidijk, doch meest in het platte terrein, zes grondgaten vielen.

Eindelijk werd de overlaat in 1812, zoo in de nabijheid van het stortebed als in den benedenmond, op verschillende punten ontgrond; doch dit was van veel minder aanbelang dan de vroegere rampen. Alle de voorschrevene grondgaten werden successivelijk, zoodra de overlaat beloopen was, met zandgronden gedigt en voorts die, welke in het storte bed begrepen waren, met het rijzenbed als te voren overtrokken; of intusschen de straksgemelde, op den kruin gestelde ijsbrekers wel eenig nut hebben aangebragt, is zeer twijfelachtig. Op den 18 Februarij 1799, geraakte een aanzienlijk gedeelte dezer ijsbrekers reeds weg; er werden geene hersteld, en na den winter van 1809 besloot men ze te laten vervallen; in 1817 zijn de laatste weggeruimd.

Uitgezonderd, dat in Januarij 1820 nog één, doch geenszins belangrijk grondgat in den kruin van het stortebed, nabij den Drunenschen Leidijk ontstond, had men daaraan, na het jaar 1812, geene buitenge.

wone rampen te betreuren, ofschoon sedert dien tijd nog de volgende voorname overloopen of overstroomingen van het bed, plaats hadden;

[merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors]

. Maart 1830, en mitsdien na de verbreeding des
overlaats hierna vermeld,

. Maart 1831.

en » Januarij 1834.

[merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small]
[ocr errors]

De werking in November 1824, welke van alle, die bekend zijn, het langst aanhield, begon den 5 dier maand, en hield tot 18 Januarij 1825, of 75 etmalen, onafgebroken stand. De werking had over dien tijd gemiddeld ter hoogte van 58 duimen plaats, en het verval van den waterspiegel, tusschen 's Hertogenbosch en den Overlaat, bedroeg, tusschen den 5 November en den 6 December 1824, gemiddeld 53 duimen. Bij de toen plaats hebbende hoogste werking van 1 el 15 duimen, was dit verhang 81 duimen ; en het middelbaar verval, tusschen de waterspiegels onmiddellijk boven en beneden het stortebed, of de eigenlijke storting, bedroeg over denzelfden tijd 85 duimen; terwijl dit verval, op het tijdstip toen de overloop ter hoogte van 1 el 15 duimen plaats had, niet meer dan 81 duimen bedroeg. Sedert 1782 begonnen over het algemeen de werkingen van den overlaat na ultimo December, vijfmaal slechts in November, en eens vóór den 15 dier maand; zij eindigden meest in de maand Maart. Drie reizen had zulks in April plaats, en eens werkte hij tot den 16 dier maand.

In 1837 zoude de overlaat echter van den 8 Mei tot den 23 dierzelfde maand gewerkt hebben, en de Langstraatsche buitenvelden overstroomd zijn geworden, indien hij niet als naar gewoonte met den 15 April te voren gesloten was geweest. In September 1809 en in Julij 1817,

zoude hetzelfde gebeurd zijn.

en

Sedert 1816 tot en met 1831 werkte de overlaat jaarlijks, uitgezonderd alleen in het jaar 1826. Zij werkte in 1788, 1790 1822, 1823, 1829 en 10 1835 tien reizen, te zamen gedurende 75 etmalen, zonder dat toen de Beersche Maas overgeloopen heeft. Deze overlaat onderging wijders gedurende zijn bestaan verschillende rampen, en ook verbeteringen in het bed, was meestal van nuttige uitwerking; later maakte hij het onderwerp uit van een bijzonder onderzoek der hierboven genoemde commissie tot onderzoek der beste rivierafleidingen, en het bleek, uit de toenmalige berekeningen van het vermogen van dezen overlaat, dat hij, bij den hoogsten stand, die het water op het Boschsche Veld, in November 1824 bereikte, volgens hierboven, tot 1 el 15 duimen boven het overlaatspeil, in staat was om, berekend met het Katwijksch coefficient, 855 kubiekellen water in een seconde af te voeren, d. i.: bijna zes malen het middelbaar vermogen van de rivier de Boven-Maas, te Megen, welke, volgens KRALJENHOF, Proef-ontwerp tot scheiding van Waal en BovenMaas, bl. 72, 152 kubiek-ellen bedraagt.

het

De gemelde commissie droeg te dier tijd voor, om, tot eene nog meer zekere afvoering van het water uit het Bossche Veld, welk, door eene gelijktijdig voorgedragen verbetering van de Beersche Maas (zie aldaar), aanmerkelijk zoude vermeerderen, dezen overlaat door verbreeding vermogender te maken, en berekende, dat

eene verraiming tot 1022 ellen bij het stortebed, en van 922 ellen bij den straatweg van Baardwijk op Drunen, daaraan bij eene watershoogte, als boven gemeld is, het vermogen zou geven, om 1399 kub. ellen water, in eene seconde af te voeren, of elfinalen het middelbaar vermogen van de rivier de Boven-Maas, te Megen.

Deze verruiming in den jare 1826 begonnen en, benevens de verlenging van het rijzenstortebed, in 1827 voltooid zijnde, zoo heeft de overlaat sedert eene wijdte van 1022 ellen aan de bovenzijde, op het stortebed, en van 922 ellen aan den benedenmond, bij den straatweg. De kosten, op deze verruiming geloopen, bedragen, behalve die tot het verhoogen der dijken ter wederzijden van de Langstraatsche velden, raim f215,000. De gemelde straatweg, in 1821 met gebakken mopsteenen gelegd, is in 1827, ten gevolge der aangehaalde overlaatsverruiming, verlengd geworden, en, door eene bijzondere ligging of strekking aan de steenen gegeven, namelijk door de lagen, in plaats van haaks, op de as des wegs, zoogenaamd gekeperd te bewerken, zijn vermoedelijk tot hiertoe alle uitspoelingen en ontgrondingen in dezen straatweg, ofschoon hij wel eens meer dan eene el hoog overstroomd werd, voorgekomen. Ten einde de zoogenaamde Langstraatsche Buitenvelden voor ontijdige overstroomingen van het bovenwater te behoe den, wordt, volgens zekere conventie, waarschijnlijk in het primitive ontwerp begrepen, de overlaat telken voorjaar, door het leggen van eene kade (de zomersluiting genaamd) gesloten; deze kade moet vóór of op den 15 April gemaakt zijn, en ook telken najaar, vóór of op den 15 November weder weggeruimd worden; zulks heeft dan ook, zoo ver bekend is, tot hiertoe jaarlijks genoegzaam geregeld plaats gehad, uitge zonderd in de jaren 1811, tot in het voorjaar van 1816, over welken tijd dit niet geschied is. Het bed van deze zomerkade is even boven den bovenmond des overlaats gelegen, en de kade is gewoonlijk opgeruimd, te weten, voor de verruiming, ter lengte van 678 ellen, en na dien tijd over omtrent 950 ellen distantie, en wel tot omtrent 2 palmen onder het overlaatspeil. In 1795 werd de zomersluiting onmiddellijk langs de bovenzijde van het stortebed gelegd; vermoedelijk was dit wel de eenige maal, dat zulks is geschied. Bij het leggen der evengemelde zomersluiting wordt zij opgetrokken tot ten minste 8 palmen boven het overlaats peil, met 7 palmen kruinsbreedte, en taluds van 2 op 1. Vóór 1818 had dit meestal tot omtrent ééne el, vijftien duimen boven dat peil plaats, met eene kruinsbreedte van 11 el.

Het hier bedoelde overlaatspeil of de hoogte van den kruin des stortebeds is, behalve door een of meer peilschalen, in de nabijheid van het stortebed geplaatst, ook aangeduid of verzekerd door eene streep, in een, daartoe in den bovenmond gestelden onderheiden hardsteenen peilsteen, ingebeiteld. Deze peilsteen was in 1807 reeds aanwezig, en de daarop gestelde streep staat nagenoeg gelijk met de nul, of het peil der militaire inundatie te 's Hertogenbosch, en mitsdien bijna 4 ellen 12 duimen boven A. P.

BAAREN, d. in Eemland, prov. Utrecht. Zie BAARN.

BAARLAND, of BAERLANDT, d. op het eil. Zuid-Beveland, prov. Zeeland, arr., distr. en 24 u. Z. van Goes, kant. en 2 u. Z. O. van Heinkenszand, gem. Baarland-en-Bakendorp, ongeveeru. van de Hont, waarmede het door eene haven gemeenschap heeft, met vruchtbare landerijen en waterrijke beemden.

Het is eene heerl., waarvan in oude tijden een hoog edel geslacht zijnen naam ontleende. Een der afstammelingen van dit geslacht was

« VorigeDoorgaan »