Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

door dezelfde specie, bij wijze van kalk, op elkander gevoegd, zijn. Over deze muur ligt een dak van atap of palmbladen, ten einde den regen af te keeren en het smelten der muren voor te komen. Deze laatsten beslaan doorgaans één uur gaans en meer in den omtrek, en hebben, op eenen der hoeken van den muur, welke het front uitmaakt, eenen steenen koepel, werwaarts men langs trappen opklimt; hier gaat de Vorst, wanneer het goed weder is, veeltijds des namiddags tegen vijf uur, in statiekleederen, omringd door zijne aanverwanten en hovelingen, zitten, zoowel, om zich aan het volk te vertoonen, als om het vrije uitzigt naar buiten te genieten, of ook wel om er belangrijke zaken af te handelen.

De gemeene Balinezen en ook de Hoofden van gevestigden stand wonen allen in huizen van klei, met dikke muren, gelijk die der vorstelijke paleizen zamengesteld, en met atap gedekt. Deze woningen zijn zeer koel, doch tevens vochtig, omdat de vrije lucht daarin niet kan doordringen. Hunne kampongs zijn insgelijks met muren van dezelfde specie omringd en zeer uitgestrekt, naardien zelfs de kleinste eene bevolking van vijf honderd zielen heeft, terwijl men er vindt, die drieduizend en meer inwoners tellen. De kampongs hebben allen het uiterlijke voorkomen van een bosch en zijn zoo digt hetimmerd en onder zulk hoog geboomte verscholen, dat men de huizen naauwelijks zien kan en de zon er nimmer kan doordringen, om de verpestende dampen op te trekken; hetwelk, gevoegd bij de menigte varkens, die elk Balinees onderhoudt, en de modderpoelen, welke deze dieren in den omtrek der huizen omwroeten, de ongezondheid en de menigvuldige, aanhoudend op BALI heerschende, epidemische ziekten veroorzaken.

Het huisraad der Balinezen is zeer eenvoudig. Hunne spijzen bestaan slechts uit rijst, djagong (of maïs), obies en vruchten; bij plegtige gelegenheden slagten zij een varken.

De kleeding der Balinezen bestaat in een kort kleedje of stuk linnen, hetwelk zij om het midden slaan, en dat niet verder reikt, dan halfweg de dijën, hangende van voren met eenen tip, die tot aan de enkels reikt, naar beneden, en welken zij, bij het gaan, met de regter hand eenigzins op zijde en in de hoogte hou. den; wanneer zij in statie gekleed zijn, dan hebben zij hierover een lang en ruim stuk stof geslagen, hetwelk van onderen en van boven met lint en galon omboord is en aan den linker kant over elkander geslagen wordt, terwijl daarvan bij de heup een punt wordt uitgehaald, die mede, tot halfwege de dijën, naar beneden hangt. Zonder dit opperkleed, sabok genoemd, mag geen Balinees in tegenwoordigheid van den Vorst verschijnen. Het bovenlijf blijft bij hen geheel naakt. Zij dragen geen baard, dien zij uitrukken, zoo haast als hij begint te groeijen. De haren, die digt en kroes zijn, worden kort afgesneden, met palmolie bestreken en naar boven gekamd, hetgeen sommige hoofden volmaakt naar raagbollen doet gelijken. Voorts bestrooijen zij het haar met de bladeren van welriekende gele en witte bloemen, welke door de kleverigheid van den olie zich daaraan vasthechten. Achter ieder oor hebben zij eene roode of gele bloem. Ook dragen zij krissen, met houten heften en houten scheden.

Het verschil tusschen de kleeding der Vorsten en die der gemeene Balinezen is alleen in de fijnheid der stoffen gelegen, zijnde de saboks of overkleeden der Vorsten van gestreepte zijde, van fijn sits, of ook wel van neteldoek, met goud of zilver doorweven en een gouden pas

sement geboord, terwijl hunne onderkleederen ook uit fijn wit of ligt Blaauw linnen vervaardigd zijn; maar de sabok van den gemeenen Balinees is daarentegen gemeenlijk van grove geruitte of gestreepte stof, die op het eiland geweven wordt. De krissen der Vorsten zijn ook zeer kostbaar, met gouden scheden en massief gouden gevesten, welke laatsten meestal een Dewabeeldje voorstellen, zeer fraai en kunstig gemaakt en met edele gesteenten van groote waarde ingelegd.

De kleeding der vrouwen bestaat in een lang kleedje, dat van voren over elkander geslagen en met eenen slip tot op den grond toe afhangt, welke slip zij echter opnemen en in de hand houden of tusschen den gordel doorhalen. Het bovenlijf en de boezem zijn bloot, doch over den schouder hangt een smalle lange shawl, die tot aan de knieën reikt en welken zij zeer bevallig over den schouder slaan, om daarmede bij afwisseling eene of ook wel beide de borsten te bedekken, terwijl zij, op andere tijden, dit tooisel geheel los laten hangen en een der einden in de hand houden. Om hun midden hebben zij eenen zeer langen gordel. De vorstelijke vrouwen zijn even als die van het volk gekleed, uitgezonderd, dat hare kleeding uit fijne driekleurige zijden stoffen vervaardigd en met gouddraad en galons versierd is. Het haar der vorstelijke vrouwen, doorgaans fraai en gitzwart, wordt met veel smaak gekapt; zij versieren het met bloemen, terwijl haar ligchaam doorgaans met een geel en welriekend blanketsel overdekt is, hetwelk van rijst, meel, olie en bloemensap is zamengesteld. In de ooren hebben zij dikke rollen van lontarbladen, door welker zwaarte het benedenste gedeelte der ooren zeer lang, en de gaten ongemeen groot worden, hetwelk haar een afzigtelijk aanzien geeft, wanneer zij er de lontarbladen uit hebben; zijn er deze echter in, dan staat het niet zoo leelijk. Behalve de hierboven beschrevene kleeding, hebben de Balinezen nog een krijgsgewaad, bestaande uit een vest zonder mouwen van rood of donkerblaauw laken, doorgaans met geel lint omboord, daarbij een doek om het hoofd, dien zij anders nimmer dragen. De Vorsten hebben, bij dusdanige gelegenheden, mede een vest zonder mouwen aan meest van gouden of zilveren stof, of wel van scharlaken met gouden passementen, en hierover eene borstplaat of een harnas van geslagen goud of zilver, doch zoo dun, dat het meer tot praal dan tot beveiliging dient. De hoofddoeken der Vorsten zijn van zijde, met goud doorweven en opzettelijk tot dat einde vervaardigd.

Hunne wapenen bestaan meest in lange en korte pieken en krissen. Er zijn er ook, die zeer wel met het schietgeweer weten om te gaan, en het meerendeel mikt bijzonder goed (1).

BALI, BALLY, LOBOADJI, LOBOADSCHI of LOBOAGEE. st. in Oost-Indië, op het Sundasche eil. Lombok, aan de straat Allas, 8° 31' Z. B. 134° 14′ O. L., met eene haven, die sterk door Maleische praauwen en ook door Europeanen bezocht wordt. Men heeft er overvloed van rijst, vruchten en vee.

(1) Hen, die meer omtrent BALI en de zeden en gewoonten der Balinezen verlangen te weten, verwijzen wij naar het verslag nopens het eiland Bali, van den Heer V(AN) D(EN) BROECK), medegedeeld in de Oosterling, D. I. bl. 158-236 en naar het meer geprezen werk van onzen verdienstelijken medearbeider J. OLIVIER J., Land- en Zeetogten in Nederlandsch Indie, D. I' bl. 449-480.

De inw. zijn werkzaam en vrij van die verraderlijke inborst, eigen aan de meeste naburige eilandbewoners. Zij drijven aanzienlijken handel met de Nederlanders, die van Amboina, Celebes enz., groote schepen derwaarts om rijst zenden.

BALI (PIEK VAÑ), berg in Oost-Indië, op het Sundasche eil. Bali, op het Oosten van het eiland, waarin de bergketen, die het eil. van het Westen naar het Oosten doorsnijdt, uitloopt. Hij behoort tot de vuurspuwende bergen.

BALI-BADONG, koningr. in Oost-Indië, op het Sundasche eil. Bali, aan den Zuidkant.

Het is overal vlak, zeer vruchtbaar in rijst en geheel bebouwd, doch de ratten rigten jaarlijks op de velden eene verschrikkelijke verwoesting aan en zijn zoo menigvuldig, dat niets in staat is, haar uit te roeijen of de verwoesting, die zij aanrigten, te keer te gaan.

Dit koningrijk heeft twee havens, die echter zeer moeijelijk kunnen worden ingezeild. Men telt ongeveer 130,000 inw, die ten uiterste arm zijn en dikwijls groot gebrek lijden, zoodat zij niet zelden aan hongersnood ten prooi zijn gesteld.

Er zijn 20,000 tot 25,000 weerbare mannen. De Vorsten hebben een aanhoudend verbond van vriendschap en alliantie met Tabanan, Giandjar en Mengoewie, waardoor zij gezamenlijk een evenwigt tegen de andere Vorsten uitmaken. Dit echter neemt niet weg, dat deze verbondene mogendheden ook wel eens twist krijgen, en afzonderlijk tegen elkander oorlogen, doch dit is zelden van langen duur, en wordt meestal, door tusschenkomst van de onzijdige naburen, zonder bloedvergieten bijgelegd.

De handel bestond voorheen in het verkoopen van slaven of het ruilen daarvan tegen rijst, opium, ijzer, Javaansche tabak en Chinesche goederen; doch thans is deze handel genoegzaam geheel ver

vallen.

zee,

BALIBOANG, landsch., riv. en st. in Oost-Indië. Zie BALAMBOANG. BALIGA, landsch., riv. en st. in Oost-Indië. Zie BALEGA. BALI-KAMBANG, eil. in Oost-Indië, in de Indische Z. van het eil. Java, res. Passaroewang, waartoe het behoort. Het is zeer klein, en heeft onderscheidene vogelnestklippen en zware rotsen. BALIMBOANG, landsch. riv. en st. in Oost-Indië. Zie BALlamboang. BALING, d. in Oost-Indië, op het Sundasche eil. Sumatra, lands. Lampong, aan den oever der Toelang-Bawang.

BALINGE of BAALINGE, geh. in Beilerdingspel, prov. Drenthe, arr. en 4 u. Z. ten O. van Assen, kant. en 3 u. N. O. van Hoogeveen, gem. en 1 u. Z. ten O. van Westerbeek.

BALITON, oud d. in Oost-Indië, op het Sundasche eil. Java, resid. Rembang, aan de Zee van Java.

van

BALK, d., prov. Friesland, kw. Zevenwouden, griet. Gaasterland, arr. en 3u u. Z. ten W. van Sneek, kant. en 24 u. N. W. Lemmer, aan het einde van eene heuvelachtige heide, nabij het Slotermeer in een boschrijk oord gelegen.

Het is eene fraaije en neringrijke plaats, welke uit eene lange dubbele rij huizen ter wederzijde van de vaart, de Lits, bestaat, en vroeger grootendeels onder Harich behoorde. Naar men wil, zonde zij, baren naam ontleend hebben van eenen dikken balk, welke hier over de Lits lag, alvorens men er eenen steenen brug of pijp gemetseld had. Veel heeft dit dorp bij de oude binnenlandsche twisten geleden: want AGGE, Abt van Hemelum, zich bij de Schieringers tegen de Vet

koopers gevoegd, en YGO GALAMA, benevens zijne broeders Douwe en HARTMAN, die hij voorgaf, dat zijn klooster vele landerijen en renten onthielden in het jaar 1486 in den ban gedaan hebbende, bragt zijne aanhangers in de wapenen en de Hollanders in het harnas, tot zijn verderf, daar hij in het volgende jaar zijn huis te Hemelum, de Spijker genoemd, ingenomen en ten gronde toe geslecht zag; waarna YGO GALAMA in het vervolgen van zijne vijanden Wykel en BALK aan kolen legde. Kort hierna werd BALK door de inlegering van de krijgsbenden, die de Abt bijeengebragt had, weder bedorven. Na welken tijd het allengskens weder het hoofd heeft opgebeurd en in vrede gebloeid, tot in het jaar 1583, wanneer de Spanjaarden uit Groningen, een inval in Gaasterland doende, BALK uitplunderden en eenige inwoners medesleepten, die hun echter bij het Tjeukemeer wederom ontjaagd werden.

Men telt er ruim 1000 inw., van welke velen in den landbouw hun bestaan vinden; ook is de handel in hont uit de nabijgelegene bosschen van Gaasterland hier nog al van belang.

De Herv., wier getal 800 beloopt, hebben hier eene gem., waarin de dienst door eenen Predikant verrigt wordt. De kerk stond vroeger aan den zuidkant der Lits, maar in het jaar 1729 werd zij, wegens bouwvalligheid, afgebroken, en aan den westkant zeer fraai, met eenen schoonen spitsen toren, weder opgetrokken. De gem. behoort tot de klassis van Sneek, ring van Sloten.

De R. K., die 100 in getal zijn, hebben hier mede eene kerk. De statie, tot welke ook de R. K. der omliggende dorpen gerekend worden, telt ruim 400 zielen, behoort tot het aartspriesterdom Friesland, en wordt door éénen Pastoor bediend.

Ook de Doopsgez., van welke gezindte men er 100 zielen telt, hebben hier eene kerk en gem., die niet tot de Algemeene Doopsgezinde Societeit behoort, maar waarin door vier Broeders Vermaners dienst gedaan wordt. Dit is nog de eenige gemeente der Oude Vlamingen in Friesland, die zich nog bestendig door eenvoudigheid van godsdienstoefening en kleeding, alsmede door ingetogenheid van zeden en levenswijze, onderscheidt.

Na het herroepen van het edict van Nantes, in het jaar 1683, moeten zich onderscheidene aanzienlijke Fransche familien in Gaasterland en vooral te BALK hebben nedergezet, ter welker laatstgemelde plaatse ook vroeger eene Waalsche gemeente bestaan heeft. Nog zijn er onder de landbouwers, wier toenamen, hoezeer verbasterd, eenen Franschen oorsprong verraden.

In dit dorp staat het Raad- of Grietenijhuis, dat met een torentje en klokslag voorzien is; voorts heeft men er eene school en vroeger had men hier ook vele zeer fraaije huizen.

De jaarmarkt te BALK wordt gehouden des Woensdags na Palmzondag; de beestenmarkt den eersten Woensdag in November. Des Woensdags houdt men er ook eene weekmarkt. Een uur ten Z. van dit dorp is een stuk lands, alwaar elk jaar, in de maand Augustus, eene kermis of weekmarkt gehouden wordt, die onder den naam van Wildemarkt zeer bekend is.

BALK, plaats, in Fivelgo, prov. Groningen, arr., kant. en 14 n. van Apingedam, gem. en u. Z. van Loppersum, niet ver van de Wijmers of de Loppersumervaart.

BALK, weg in de Meijerij-van-'s Hertogenbosch, prov. Noord-Braband. Het is een gedeelte van den weg, die door den Polder van den Eigen, van bij het fort Orthen, ook Orthenschans genaamd, langs

de zoogenaamde Empelsche hut, naar Empel loopt; nabij Empel wordt de weg de Groene Steeg genoemd.

BALK, ook wel JOUWER-BALK of CUISEMER-BALK genoemd, geh. in het Westerkwartier der prov. Groningen, arr. en 4 u. W. van Groningen, kant. en 2 u. Z. W. van Zuidhorn, gem. en ₫ u. Z. O. van Sibaldeburen, waartoe het behoort. Het ligt tusschen het voormalig Cuisemerklooster en Sibaldeburen. De weg slingert er doorheen.

BALKSTERMEER of BALCKSTERMEER, meer in Friesland, kw. Zerenwouden, in het N. van de griet. Gaasterland, eigenlijk een gedeelte van het Slotermeer uitmakende. Zie voorts SLOTERMEER.

BALKUM, verbasterde naam van het Noord-Brabandsche dorp BERLICU. Zie dat woord.

BALLA, gewest in Oost Indië. Zie BATTA.

BALLABUAN, landsch., riv. en st. in Oost-Indië, op het Sundasche eil. Jara. Zie BALAMBOANG.

BALLABUAN (STRAAT- VAN-), zeeëngte in Oost-Indië, in den Sundaschen Archipel. Zie BALEMBANG'AN (STRAAT VAN).

BALLAMARI, gewest in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Sumatra, waarvan het een der drie hoofdgewesten of het zuidelijke gedeelte uitmaakte. Het bevat Palembang, Benkoelen en de Lampongs. BALLEKUM, verbasterde naam van het Noord-Brabandsche dorp BERLICON. Zie dat woord.

BALLERHOLT of BALLERBOSCH, voorm. bosch in Rolderdingspil, prov. Drenthe, bij het geh. Ballon. Het is vermoedelijk in oude tijden een geheiligd bosch geweest, en staat mogelijk in verband met de veelvuldige zeer nabij gelegene grafheuvelen, waarvan nader op het art. BALLOO. Van dit bosch is niets meer over dan zekere struiken (strubben genaamd), welke hier en elders als overblijfsels van oude bosschen worden aangewezen.

BALLERKOELE of BALLERKULE, (dat is Kuil bij Balloo), eene door Heine heuvelen omringde laagte, Rolderdingspil, prov. Drenthe en kant. Assen, gem. Rolde, bij het geh. Balloo.

arr.

Deze laagte was vroeger vermoedelijk met zwaar eikenhout omgeven, dat het Ballerbosch of Ballerholt gehecten was. Het is de plaats waar, volgens overlevering, in oude tijden in de open lucht door 24 Etten (oude aanzienlijken van den lande, pairs, gezworenen), de twistzaken tusschen de ingezetenen beslist werden. Op de zoogenaamde goorspraken of regtdagen, welke twee- of vroeger driemaal in het jaar, op zes onderscheidene plaatsen, in het Landschap, gehouden werden, maakte men die twistzaken aanhangig en zij werden dan afgedaan op de lottingen, welke ook twee of vroeger driemalen in het jaar in de BALLEZKOELE werden gehouden. Later, en reeds ten jare 1399, had de hooge teregtzitting van het Landschap, de Etstoel, ook wel de Wijsheid van den lande genaamd, dit eerwaardige oord verlaten, en hield vervolgens hare zittingen meestal in de kerken van Rolde en Anloo, en na de Reformatie bestendig in het geledigde klooster te Assen. Eerst ten jare 1791 is de eeuwen oude Etstoel door een Hof van Justitie vervangen, terwijl de oude manier van procederen, met de goorspraken, lotting enz. heeft voortgeduurd tot aan het tijdstip van de invoering der Fransche wetten.

Deze BALLERKOELE moet zorgvuldig onderscheiden worden van het Grollerholt, een bosch in de nabijheid van het gehucht Grolloo, onder hetzelfde dorp Rolde, alwaar, misschien in latere tijden, nadat de regtspraak van het landsbestuur meer is afgescheiden geworden,

II. DEEL.

5

« VorigeDoorgaan »