SPECTATRICE OF BRITSCHE LEERMEESTRESSE DER ZEEDEN. EERSTE DEEL. Na den vyfden Druk uit bet Engelfcb Vertaalt. Te AMSTERDAM, By JACOBUS KOK, Boekverkooper in MDCCLXII. DE ENGELSCHE SPECTATRICE. E zuiverheit van onze fmaak, in Dtegenstelling van die der plompe menigte, blinkt op 't allermeefte uit, in 't verkiezen van de Voor Het leewerpen tot onze uitspanningen. zen wort hedendaagfch genoegfaam alom voor eene van de nuttigste en aangenaamste bezigheden gehouden; maar om het zoo te doen zyn, diend men wel, uit de menigte van boeken die daaglyks van de drukpers komen, zoo veel mogelyk is, die uit te kiezen, welken het meefte daar aan kunnen toebrengen. Om dat te kunnen doen, heb ik, wat my aangaat, altoos getragt om de Schryvers te kennen, eer ik het gevaar wilde loopen van nutteloos myn tyd te fpillen met hunne werken te doorleezen en, dewyl ik niet twyffel of veele anderen zyn met my in dezelve fmaak, zoo zal ik, in navolging van myn' geleerden Broeder, de Spectator altoos. Dierbaarder Gedachtenis, by wyze van Voorbericht een afbeelding geven van my zelven, en van de geenen welken met my deel hebben aan deeze onderneeming, geI.Deel. I. Stukje. A lyk lyk meede van de Hooftzakelyke Onderwerpen die in deeze onze Befchouwingen zullen voorkoomen. Dit doe ik om den Lezer in ftaat te ftellen, van, met het doorbladeren van de eerfte vyf of zes bladzyden, aanftonds te kunnen oordeelen, in hoe ver re dit Boek in ftaat zal kunnen weezen om aan zyne verwachtingen te voldoen; en of hy het als nuttig, en bekwaam om hem te vermaken, op te vatten, of op dat enkele voorkomen, als niet van zyne keuze, neder te leggen hebbe; want ik beloof in de fchetzen die ik van my zelven, en van myne mede onderneemfters geven zal, geen de minfte vleijende trekken te zullen gebruiken, geene bekwaamheden op te zullen geven welken wy niet wezentlyk bezitten, nog geene gebreeken te zullen overfchaduwen, met die agter gefronzelde fpreekwyzen te verbergen. Als een bewys van myne opregtheit zal ik in de eerfte plaats verzekeren, dat ik nooit fchoon geweeft ben, en thans op lang na niet meer jong kan gezegt worden. (Weinige van myne Sexe zouden dit zoo bereidwillig openbaren.) Ik zal 'er nog by bekennen, dat ik al zoo veel rollen van verwaant heit en zotheit heb helpen fpeelen, als eene eerfte Coquette onder de hedendaagfche Jufferfchap: Opfchik, groote Staat, en Vleijery, waren de afgoden van myn hart; ik zou den dag verlooren geagt hebben die my geene nieuwe gelegenheeden verschaft had om my zelven op 't luifterrykfte te vertoonen; ook |