Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

mede van een kind, welk een gras-air doorgeflikt had, en hetzelve door een gezwel op den rugge kwyt raakte.

In

van verfcheiderly grootte, paffende op een fpuitje, waar mede hy vervolgens den doorgang van het kanaal, met goed gevolg, in gefpooten heeft. Het pypje is gemaakt van zilver, omtrent ter dikte en lengte van een gemeen ftilet, aan het end een weinig omgeboogen. Hetzelve, vastgemaakt zynde aan een yvooren fpuitje, vol van vogt, namentlyk honig van roozen en warm water, word ingebragt tuffchen den vleugel en het middelschot van den neus, met fyne bogt gekeerd naar het bovenfte gedeelte van het neus-gat. De holle oppervlakte van 't onderfte fpongieus neus-beentje maakt een groefje, 't welk als tot beftuuring en tot wegwyzer voor het pypje dient. Daar in brengt men hetzelve over de beenige vlakte van 't gehemelte, naar agteren en een weinig nederwaarts, voort tot aan de ovaale opening. Dat het zoo ver gekomen is, word men gewaar aan den tegenftand, dien de onderfte rand van decze opening, kraakbeenig zynde, en uitpuilende, bied, wanneer het end van het pypje daar tegen ftuit. Dan keert men de bogt naar het middelfchot, waar door het geboogen end met gemak in de buis van EUSTACHIUS glyd. Voorts word het vogt, door dit pypje, gefpooten in de buis, en dus fpoeld men alle vuiligheden, die 'er in zyn, uit, welke door den neus of mond, of beide, te rug komen, met het infpuitfel.

De Hr. GUYOT is de eerfte geweeft, die aan de Academie van Parys deeze operatie had voorge fteld, doch deeze heeft dezelve nooit verrigt, en ftelde voor zulks door den mond te doen (Hift. de l'Acad. des Scienc. A. 1724. pag. 53.), doch de Hr. PETIT, de onmogelykheid daar van inziende, oordeelde, dat het ftilet door den neus in de buis

oeft gebragt worden. Door deezen is de Hr. WATHEN op de gedagten gekomen, om op levende menfchen de proef te neemen van eene operatie, welke hem in veele gevallen wel gelukt is, gelyk blykt uit de voorbeelde, by deeze Verhan deling gevoegd.

In de maand September 1755. wierd tot onzen Schryver gebragt een kind, byna drie jaar' oud, hebbende op den rug een gezwel, omtrent zoo lang, als de breette van twee vingers, en zoo dik, als een' vinger, leggende fchuins op de vierde, vyfde, en fesde waare ribbe, van boven naar beneden gerekent; deszelfs bovenste gedeelte ftondt, omtrent een' duim van de wervelen van den rugge, en het onderste omtrent twee op het gevoel was het hard, en zonder ontsteeking. Onze Schryver dagt, dat het gezwel gemaakt wierd, door een tegennatuurlyk lighaam, doch kon geene onderrigting krygen van het menfch, die het kind tot hem bragt. Na drie of vier dagen kwam de Moeder tot hem, en onderregte, dat het kind, met haar in het veld zynde, iets doorgeflikt had, waar door het byna moest stikken, en fterk hoeften; hierop volgde pyn in de maag, leggende het kind de hand op den buik, boven den navel. Deeze toevallen wierden verzeld met koorts, verminderde spysluft, ftinkenden adem, etteragtige fluimen, tot omtrent vyftien dagen na het toeval, wanneer alle deeze toevallen verdwee nen, en zich een gezwel op den rugge openbaarde. Hy leide rypmaakende plyfters, en pappen op het zelve, zoo dat 'er binnen vyf dagen eene verettering voortgebragt was, waar in hy, zoo dra 'er eene opening gemaakt was ontdekte een tegennatuurlyk lighaam, zynde de air van het bordeum Spurium, leggende het hairige gedeelte na beneeden. Dit was drie weeken, na dat het kind dezelve doorgeflikt had.

Schoon dit geval zeldzaam is, zoo hebben Pag. 62 egter andere Schryvers iets diergelyks aangeteekend, gelyk men zien kan in Mem. de l'Acad. Royale

G 2

Royale de Chirurgie Tom. I. pag. 554. Obf. 38. 39. (*) en by AMBROSIUS PARÉ lib. 25. cap. 16.

In

(*) Eenige jongens hadden vermaak, om op de tong te leggen eene gras- air, om te beproeven, of fy eenige woorden zouden konnen fpreeken, zonder de air door te flikken. Twee plaatften dezelve zoo, dat de fteel uit den mond ftak, en slikten dezelve in, zoo dra fy wilden fpreeken, doch hadden daarvan geen ongemak; een derde, omtrent 16. jaaren oud, plaatfte dezelve met den fteel naar de keel, zoo dra hy fprak, fchoot de air in de keel; hy verloor aanftonds de fpraak, en haalde met zoo veel moeite adem, dat men meende hy zoude ftikken; in deezen staat bleef hy eenige minuuten; fyne makkers ftelden alle poogingen in het werk, op dat hy de air wederom zoude uitfpoegen, en, fchoon dezelven aan hun oogmerk niet beantwoorde, bragten fy egter daar mede te weeg, dat de air zakte, en hy dus buiten gevaar raakte. De ademhaaling bleef egter moeyelyk, de volgende dag kreeg de lyder eene fterke koorts, welke met zwaare koude begon, en die wel haaft gevolgd wierd door een' laftigen hoeft, fluimen met bloed fteek in de zyde, en moeyelyke ademhaling. Men behandelde de ziekte als het zyden-wee, de lyder wierd negen maalen in twee dagen ader gelaaten, zonder verligting, hy hield eene zeer ftipte levensregeling, en men fchreef hem eenen wond-drank voor. Op den zevenden dag der ziekte, ontdekte men een gezwel, zoo groot, als een ey, tuffchen de fesde en zevende waare ribbe, tellende van boven naar beneden, drie over dwarfche vingers onder de flinker tepel. Dit gezwel was zeer pynelyk; men leide op hetzelve verzagtende en ettermaakende pappen, en eindelyk het emplaftrum diacbylon. Het gezwel veranderde in eene verzweering, en opende zich van zelve op den dertienden dag. De Moeder nam de pleifter op, 'er kwam veel ftinkende etter uit, de ontlafting der ftoffe hield op eens op, en de vrouw ontdekte toen in de ope

[ocr errors]

In alle deeze gevallen hebben de toevallen na de doorflikking, en zoo lang het vreemde lighaam in het lighaam geweeft is, de grootste overeenkomft met elkander. Doch zeer ver- Pag. 63, schillende zyn de gedagten der Schryvers, over de wyze, op welke deeze lighamen tot den omtrek van de borst hebben konnen komen, om ontlaft te worden. HEVIN Mem. de l'Acad. Royale de Chir. Tom. 1. Mem. 19. pag.556. denkt, dat dezelven dringen door den flokdarm, en het borítvlies tot in het vet, alwaar fy eene verzweering veroorzaaken, en meent, dat men dus alle toevallen beeter verklaaren kan, dan wanneer men ftelt, dat fy door de lugtpyp doorgedrongen zyn; waar over men zich des te meer verwonderen moet, alzoo hy zelve twee gevallen opgeeft, waarin zulke lighamen door den flokdarm gegaan zyn, zonder eenig toeval te veroorzaaken (†). De Hr. LABATH ibid. p. 556.

is

ning een hard lighaam, welk fy 'er uit trok, en bevondt een gras-air te zyn.

De tweede Waarneeming, door den Schryver aangehaalt, behelft het geval van een kind van fes maanden, welk een gras-air had ingeflikt. Hetzelve kreeg omtrent dezelfde toevallen, als de: voorgaande lyder. Agter aan de borft openbaarde zich eene zwaare ontfteeking, welke gevolgd wierd door eene verzweering, omtrent de vyfdewaare ribbe geplaatft, waar in men de gras-air vondt. Andere waarneemingen hiertoe betrekkelvk vindt men in BONETI Med. Septentrional. lib. 6. feci.· 1. obf. 6. Act. Lipf. an. 1710. Mart. pag. 137. Ephem. Nat. Curios. Dec. 1. an. 8. obf. 81. Dec. 2. ann. 1. obf. 144"

(†) Dat dezelven egter, deezen weg genomen hebbende, toevallen können veroorzaaken, blykt. uit het volgende geval. Een jongeling van zeven,,

G 3

[ocr errors]

tien

is van gedagte, dat fy door de lugt-pyp in de long komen, van welke meening ook zyn Li BEUF, PARÉ, FERNELIUS en anderen (4). DePag 64. wyl deeze ontdekking nu van eenig gewigt is,

ZOO

tien jaaren, had in de lendenen een gezwel, welk zich naar de flinker nier uitstrekte. Hy had zwaare pyn in de lendenen, moeyelykheid in het wateren, en fomtyds eene pis-opftopping. Het gezwel, door pappen week gemaakt zynde, opende men hetzelve, en daar uit kwam veel stinkende etter. Eenige maanden bleef de verzweering open, en naderhand ontdekte men in dezelve een vreemd lighaam, welk, daar uit gehaalt zynde, een grasair was, die van den jongeling twee maanden, voor dat het gezwel zich had beginnen te openbaaren, was ingeflikt. DENYS, die deeze waarneeming befchryft in Obferv. de calculo pag. 7., meent, dat de air gekomen was tot die plaats van het colon, alwaar hetzelve aan de flinker nier vaft is, aldaar den darm doorboord, en een uitwendig gezwel verwekt had. Zoo dra de air uit de ver2weering was gekomen, hielden de toevallen op, en in weinige dagen was de jongeling geneezen.

(4) Dat deeze gedagte, in fommige gevallen, gegrond is, blykt uit de Waarneeming van de Hr. LENTILIUS Ephem. Nat. Curios. Dec. I. ann. 9. 10. obf. 107. Een meisje, namentlyk, van een jaar flik-, te een koorn-air in; aanftonds kreeg het kind eenen geweldigen hoeft, waar by kwam eene zeer moe yelyke ademhaling, zoo dat het fcheen te zullen ftikken. Een heelmeefter vondt in de keel en flok. darm niets vreemds, en gebruikte vrugteloos verfcheide middelen. Den vyftienden dag gaf hetzelve veel etter op, en op denzelfden dag, zag men een gezwel aan de regter zyde van de bovenste ribben. Men opende hetzelve, en haalde de koorn. air daar uit, welke door veel etter gevolgd wierd. Het kind gaf by aanhoudenheid veel etter op, en genas volkomen, fchoon 'er eene opening in het borft-vlies was, waar uit veel lugt kwam.

« VorigeDoorgaan »